ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ7810

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
01/849616-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van moord en voorbereidingshandelingen met betrekking tot moord in Cuijk

Op 18 april 2013 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 oktober 2012 in Cuijk de moord op [slachtoffer 1] heeft gepleegd. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte met voorbedachte rade en opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd door hem meermalen met een mes te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict, wat invloed had op de strafmaat. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 10 jaar op, naast de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, na een relatiebreuk, gewapend met een mes naar de woning van zijn ex-vriendin ging, waar hij de broer van zijn ex-vriendin, [slachtoffer 1], neerstak. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld, waarbij de vordering tot vergoeding van shockschade niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van materiële schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder kosten van lijkbezorging. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor de kosten van lijkbezorging toegewezen, evenals andere materiële schadevergoedingen, maar heeft de vorderingen voor immateriële schade afgewezen. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden van het delict en de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/849616-12
Datum uitspraak: 18 april 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken
[verdachte]]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
wonende te [woonplaats], [adres]
thans gedetineerd te: Vught PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 januari 2013 en 4 april 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 december 2012.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 4 april 2013 ex artikel 314a Sv is aangepast, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 oktober 2012 te Cuijk
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachto[slachtoffer 1] van het leven
heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en
rustig overleg,
meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, gestoken in de romp en/of het been, in elk geval in het lichaam van
voornoemde [slachtoffer 1],
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
(artikel 289/287 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 19 oktober 2012 te Cuijk,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met
dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, naar de woning aan
de [adres 1] is gegaan (alwaar die [slachtoffer 2] verbleef) en/of
(vervolgens)
- zich toegang heeft verschaft tot die woning door het verbreken van de ruit
van de voordeur en/of (vervolgens)
- een of meer traptre(e)den heeft betreden in de richting van de verdieping
met en/of de kamer waar die [slachtoffer 2] zich op dat moment bevond
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 289/287 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 oktober 2012 te Cuijk,
ter voorbereiding van het misdrijf,
moord en/of doodslag (op slachtoffer) (als bedoeld in artikel 289 en/of 287
Wetboek van Strafrecht,
opzettelijk een mes, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven
en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of
voorhanden heeft gehad;
(artikel 46 Wetboek van Strafrecht)
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Inleiding.
Op 19 oktober 2012 is [slachto[slachtoffer 1] te Cuijk neergestoken. Hij heeft als gevolg daarvan een drietal steek- en snijwonden opgelopen, waaronder (diep) steekletsel in de borstkas, de rug en in het been1. [slachto[slachtoffer 1] is als gevolg van deze letsels overleden.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht moord bewezen.
Verdachte heeft, na de beëindiging van de relatie tussen hem en [slachto[slachtoffer 3]] geregeld overlast veroorzaakt bij de woning van [slachtoffer 3]. Verdachte is gewapend met een mes naar de woning van zijn ex-vriendin gegaan. Daar heeft hij zich met geweld de toegang verschaft tot de woning. Verdachte wilde de nieuwe vriend van [slachtoffer 3] [slachtoffer 2] van het leven gaan beroven. Het slachtoffer, [slachtoffer 1], kwam voor zijn broer op. Verdachte heeft het slachtoffer gestoken. Uit de aangifte en het DNA-sporen volgt dat verdachte de persoon is die gestoken heeft. Verdachte heeft toegegeven dat hij de steken heeft toegebracht. Uit de sectiebevindingen blijkt dat de dodelijke steek in de borst niet op de trap kan zijn toegebracht. De richting van de steek en de kracht waarmee is gestoken (het doorklieven van een rib en de diepte van het steekkanaal) kan ook niet zijn veroorzaakt doordat het slachtoffer "in het mes is gelopen".
Verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Zijn feitelijke gedrag en zijn uitlatingen voorafgaand aan het steken, welke uitlatingen inhielden dat hij [slachtoffer 2] zou gaan doden, laten geen andere conclusie. Ook zijn uitspraken na het steken tegenover verbalisanten wijzen op moord. Er zijn geen aanwijzingen voor een onmiddellijke gemoedsbeweging bij verdachte waaruit kan worden afgeleid dat hij na rustig en kalm beraad heeft gehandeld. Ten aanzien van feit 2 acht de officier van justitie de strafbare voorbereidingshandelingen ter zake de moord op [slachtoffer 2] bewezen. De officier van justitie bepleit vrijspraak van de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot moord omdat er ten aanzien van dat feit geen sprake is van een begin van uitvoering.
Het standpunt van de verdediging.
Als gevolg van het forse alcohol- en cocaïnegebruik herinnert verdachte zich veel details niet meer. In de periode voor 19 oktober 2012 ging het slecht met verdachte. Zijn moeder heeft nog hulp gezocht.
De uitlatingen van verdachte in het café op 18 oktober 2012, voorafgaand aan het steekincident, dienen niet serieus genomen te worden. Het was dronkemanspraat. De personen tegen wie verdachte deze woorden heeft gesproken, namen deze woorden ook niet serieus en zijn ook zeer geschrokken van het uiteindelijk handelen van verdachte. Er ligt maar weinig tijd tussen het ophalen van het mes en het steken. Verdachte was onder invloed van alcohol en drugs. De verklaringen van [getuige 1] en [ge[getuige 2] dienen buiten beschouwing te blijven als bewijsmiddel. Deze twee verklaringen zijn niet betrouwbaar gelet op de andere verklaringen. Er was sprake van een ongeplande en onverwachte confrontatie met het slachtoffer.
De raadsman betwist dat er sprake is van voorbedachte raad. Ook bepleit hij vrijspraak van hetgeen onder 2 (primair en subsidiair) is ten laste gelegd. Verdachte heeft immers geen handelingen richting [slachtoffer 2] ondernomen, maar is vertrokken na zijn confrontatie met [slachtoffer 1].
Het oordeel van de rechtbank.2
Om te komen tot een bewezenverklaring van moord dient het navolgende bewezen te worden:
a. dat verdachte de dodelijke messteken heeft toegebracht,
b. verdachte daarbij het opzet heeft gehad om het slachtoffer van het leven te beroven en
c. dat de handelingen werden gepleegd met voorbedachten rade.
Ad. a
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de persoon is die de door de patholoog-anatoom vastgestelde steekverwondingen heeft toegebracht. De rechtbank komt tot die conclusie op basis van
1. de eigen verklaringen van verdachte3;
2. de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1]4.
Ad. b
Verdachte heeft met grote kracht een aantal messteken toegebracht aan [slachtoffer 1], waaronder messteken in de borstkas en de rug. Door deze steken zijn diepe wonden ontstaan. De patholoog-anatoom5 geeft daarbij aan dat de steek in de borst een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan het intreden van de dood bij [slachtoffer 1].
Aard en omvang van de toegebrachte letsels zijn zodanig dat verdachte naar uiterlijke verschijningsvorm de opzet moet hebben gehad op het toebrengen van dodelijk letsel. De uitlatingen van verdachte voorafgaand aan het toebrengen van deze messteken bevestigen deze opzet.
Ad. c
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "met voorbedachten rade" moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen/genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank zal de relevante feiten en omstandigheden vaststellen, om zo te kunnen beoordelen of aan dit vereiste is voldaan.
Bij de interpretatie van het gedrag van verdachte gaat de rechtbank in beginsel uit van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn uitlatingen en de daarop volgende handelingen.
Verdachte krijgt in de loop van de avond van [slachtoffer 2] via de telefoon te horen dat zijn ex-vriendin, [slachtoffer 3], zwanger zou zijn van haar nieuwe vriend. Omdat hij in dat telefoongesprek beiden spreekt, weet hij op dat moment dat [slachtoffer 2] aanwezig is bij zijn ex-vriendin, [slachtoffer 3]. Getuige [getuige 3] verklaart dat verdachte tegen hem heeft gezegd dat [slachtoffer 2] bij de ex-vriendin van verdachte is. In de loop van de avond van 18 oktober 2012 zegt verdachte dat hij die [slachtoffer 2] kapot gaat maken. Hij vraagt verder aan getuige of hij verdachte aan een pistool kan helpen.6 Ook [getuige 4], die tot dat moment niet eerder gesproken had met verdachte, bevestigt dat verdachte tegen hem zei dat (terwijl hij sprak over zijn ex-vriendin en haar nieuwe vriend [slachtoffer 2]) "een van hen, of allebei dood moesten". Verdachte heeft in dat kader ook gezegd: "hij gaat er zeker aan". Verdachte vroeg aan deze getuige of hij een mes of een pistool kon regelen.7 Getuige [getuige 3] hoort verdachte zeggen dat hij de nieuwe vriend van zijn ex-vriendin iets wil aandoen.8
Verdachte is, nadat hij het café had verlaten, naar huis gegaan en heeft daar een (groot) keukenmes gepakt. Met dit mes is hij naar de woning van [getuige 2] en [slachtoffer 3] gelopen, waar op dat moment ook [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] verbleven. [slachtoffer 3] ziet verdachte, kort voor het neersteken van [slachtoffer 1], buiten voor de deur staan. Zij ziet dat hij iets achter zijn rug houdt. Zij roept tegen [getuige 2] dat verdachte een wapen bij zich heeft. Zij ziet dan verdachte zich met geweld de toegang verschaffen tot de woning.9 Haar broer [getuige 1] bevestigt in zijn verklaring dat, voordat verdachte de woning binnen komt, zijn zus [slachtoffer 3] zegt dat verdachte een wapen bij zich heeft.10
Gelet op de verklaring dat verdachte het mes achter zijn rug hield, heeft hij het wapen kennelijk verborgen willen houden terwijl hij aanbelde. Dit wijst er niet op dat verdachte met het wapen schrik wilde aanjagen; in dat geval zou hij het wapen duidelijk zichtbaar hebben getoond. Wel vormt dit handelen van verdachte een (extra) aanwijzing dat hij dat wapen wilde gaan gebruiken tegen een of meer aanwezigen in de woning waar hij aangebeld had, de woning van [getuige 2] en [slachtoffer 3]. Nadat verdachte zich met geweld de toegang heeft verschaft tot de woning ontstaat er een confrontatie met [slachtoffer 1]. Verdachte steekt het slachtoffer drie maal. De steek in de borst moet, zo begrijpt de rechtbank, met grote kracht zijn uitgevoerd. De patholoog spreekt in haar aanvullend rapport d.d. 16 december 2012 dat er sprake is van een substantiële penetratie die een steekkanaal heeft veroorzaakt van 18 centimeter en dat het zeer onwaarschijnlijk is dat een steekkanaal van dergelijke omvang inclusief een doorklieving van een rib is veroorzaakt door het vallen in een mes. Op dit onderdeel vindt de verklaring van [getuige 1] bevestiging op het punt van wijze waarop de steek in de borststreek bij het slachtoffer is toegebracht door verdachte.
Uit niets is gebleken dat een plotselinge opwelling of andere plotselinge hevige gemoedstoestand het (strafbare) handelen van verdachte heeft bepaald. Voor zover verdachte stelt dat hij door het gebruik van alcohol en/of cocaïne uit zijn evenwicht is geraakt, kan dat hem niet baten. Het betreft stoffen die hij al langdurig en frequent gebruikte en waarvan hij de negatieve uitwerking op zijn gedrag kende. Bovendien spreken de getuigen uit het café niet van een uitzonderlijk benevelde toestand van verdachte; zij spreken er wel over dat verdachte "opgefokt" was (getuige [getuige 3], p. 216) en dat hij "kwaad uit zijn ogen keek" en "je woede kon merken in zijn stem", en "je zag dat hij van binnen kookte" ([getuige 4], p. 218-219). Getuige [getuige 3] beschrijft dat het gedrag van verdachte niet anders was dan eerdere keren: verdachte sprak veel over de verbroken relatie met zijn ex-vriendin en kwam verward over (p. 206).
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten raad, zodat het onder 1 ten laste gelegde handelen moet worden gekwalificeerd als moord.
De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat er geen sprake is van een begin van uitvoering in de richting van [slachtoffer 2]. Verdachte zal om die reden worden vrijgesproken van het verwijt dat is opgenomen in de dagvaarding als 2 primair.
Het subsidiair onder 2 tenlastegelegde zal bewezen worden verklaard, aangezien verdachte opzettelijk een mes, bestemd tot het plegen van de moord op [slachtof[slachtoffer 2], voorhanden heeft gehad. Uit de eerdere mondelinge uitlatingen van verdachte volgt immers dat het voorgenomen gewelddadig handelen van verdachte (primair en van aanvang af ) gericht was op [slachtoffer 2]. Wat betreft het bewijs wordt verwezen naar feit 1. De bewijsmiddelen worden gebruikt met betrekking tot het feit waarop zij bijzonder betrekking hebben.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 19 oktober 2012 te Cuijk opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven
heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
meermalen met een mes, gestoken in de romp en het been van voornoemde [slachtoffer 1],
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
op 19 oktober 2012 te Cuijk, ter voorbereiding van het misdrijf moord (op [slachtoffer 2]) (als bedoeld in artikel 289 Wetboek van Strafrecht), opzettelijk een mes, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Op 17 januari 2013 heeft de psychiater dr. (naam psychiater) een rapport omtrent verdachte uitgebracht. De psychiater heeft onder meer het volgende vastgesteld:
"Bij verdachte is sprake van een ernstige borderline persoonlijkheidsstoornis, een zeer ernstige verslaving aan alcohol en een ernstige verslaving aan cocaïne. (...)
Ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten waren deze stoornissen aanwezig en hadden invloed op de gedragskeuzen en gedragingen van verdachte bij het begaan ervan.
De conclusie van de psychiater is dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten is.
Op 24 januari 2013 hebben de psychologen drs. (naam psycholoog) en drs. (naam psycholoog) een rapport omtrent verdachte uitgebracht. Zij hebben onder meer het volgende vastgesteld en geconcludeerd:
"Betrokkene is lijdend aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Er is in diagnostische zin sprake van forse verslavingspathologie (afhankelijkheid van cocaïne en alcohol) en een borderline persoonlijkheidsstoornis.
De borderline persoonlijkheidsstoornis en ernstige verslavingsproblematiek zijn reeds vanaf de vroege adolescentie aanwezig en werken door op alle levensgebieden. Deze waren ook ten tijde van het tenlastegelegde van invloed op het functioneren van betrokkene. Betrokkene was ten tijde van het ten laste gelegde onder invloed van middelen (alcohol en cocaïne). Er is sprake van een sterke causale relatie tussen de persoonlijkheidspathologie, de verslaving en het huidige ten laste gelegde.
Vanuit de doorwerking van de persoonlijkheidspathologie en de verslavingspathologie, waarbij de verslavingspathologie sterk verweven is met de persoonlijkheidsstoornis (inadequate coping met emoties en spanningen), is er bij betrokkene sprake van een verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid."
De rechtbank is het eens met de bevindingen van de bovenstaande rapporteurs neemt de geciteerde conclusies over.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft met betrekking tot de feiten 1 primair en 2 subsidiair de oplegging gevorderd van een gevangenisstraf van 10 jaren met aftrek van voorarrest en terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Uit de rapportages blijkt van een ernstige persoonlijkheidsproblematiek en ernstige verslaving aan alcohol en cocaïne. De kans op recidive is zeer hoog. De maatregel terbeschikkingstelling met verpleging is noodzakelijk omdat de behandeling moet worden uitgevoerd op een plaats met een hoog zorg- en beveiligingsniveau. Uit de rapportages volgt dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Bij het bepalen van de straf dient nadrukkelijk volgens de verdediging rekening te worden gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Verder is het van belang dat de behandeling in de vorm van een terbeschikkingstelling zo snel mogelijk begint. Indien de rechtbank een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op zal leggen, dan kan daar een contact- en straatverbod aan worden gekoppeld. Een dergelijke bijzondere voorwaarde is in het belang van de nabestaanden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte kon het niet verkroppen dat hij door zijn ex-vriendin was verlaten. [slachtoffer 2] was een vriend/kennis van verdachte en verdachte voelde zich door hen bedrogen. Die avond was hem verteld dat zijn ex-vriendin zwanger zou zijn van [slachtoffer 2]. Verdachte had tevoren drugs en alcohol gebruikt. Hij heeft thuis een groot vleesmes opgehaald en is na middernacht naar de woning van zijn ex-vriendin gegaan. Toen de deur niet voor hem geopend werd, heeft hij de ruiten van de voordeur vernield en is de woning binnengestormd. [slachtoffer 1] de broer van [slachtoffer 2], is naar beneden gekomen en hij heeft dit met het leven moeten bekopen. Verdachte heeft Mohamed doodgestoken. Mohamed is 39 jaar geworden.
In de woning waren naast [slachtoffer 1] ook [slachtoffer 2], de ex-vriendin van verdachte [slachtoffer 3] haar broertje en de moeder van beiden, [getuige 2] aanwezig en zij hebben zeer angstige momenten moeten doorstaan en hebben het slachtoffer zien sterven. In de schriftelijke slachtofferverklaring heeft mevrouw [getuige 2], de partner van (naam), de diepe impact beschreven die deze schokkende en ingrijpende gebeurtenis op haar heeft gehad. Ook aan de directe familie van het slachtoffer, zijn ouders, broers en zussen is een niet te compenseren verlies toegebracht. Door dit feit is de rechtsorde bovendien ernstig geschokt. Moord is immers één van de zwaarste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur van 10 jaar.
De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de verminderde mate waarin verdachte toerekenbaar is voor zijn gedragingen.
De beide gedragsdeskundigen beoordelen de kans op herhaling als hoog. Op de lange termijn kan verdachte, zonder behandeling, als gevolg van de persoonlijkheidsstoornis opnieuw verweven raken in een vergelijkbare partnerrelatie.
Zij achten een behandeling op zowel de persoonlijkheidsstoornis als de ernstige verslavingspathologie noodzakelijk om het recidivegevaar te verlagen, waarbij het noodzakelijk wordt geacht dat betrokkene langdurig drugsvrij dient te zijn alvorens met behandeling van de persoonlijkheidsstoornis kan worden begonnen.
De deskundigen adviseren oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wegens een compleet gebrek aan motivatie en gebrek aan ziekte-inzicht.
De rechtbank neemt het bovenstaande advies over. Bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk maakt.
De rechtbank overweegt voorts dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. De hierna te kwalificeren feiten betreffen misdrijven waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf meer dan vier jaar is gesteld. Voorts merkt de rechtbank op dat het misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte ter beschikking stellen. De rechtbank zal voorts bevelen dat verdachte van overheidswege verpleegd wordt.
Vorderingen van de benadeelde partijen.
Algemene overwegingen van de rechtbank vooraf.
Wie kan zich in het strafproces voegen als benadeelde partij?
Artikel 51f lid 1 Sv noemt allereerst degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit. Dit kunnen, zeker indien er sprake is van een zeer ernstig delict als moord, onder omstandigheden ook andere personen zijn dan het directe slachtoffer van een delict.
Verder noemt de wet in artikel 51f lid 2 Sv limitatief andere personen die zich kunnen voegen hoewel zij geen rechtstreekse schade hebben geleden door het strafbare feit. Deze bepaling beperkt deze mogelijkheid tot de situatie dat degene die rechtstreeks schade heeft geleden (persoon in lid 1), is overleden ten gevolge van het strafbare feit en uitsluitend ten aanzien van de in dat artikel genoemde vorderingen. De wet wijst als andere personen en vorderingen aan:
I. diens erfgenamen terzake van hun onder algemene titel verkregen vordering;
II. de personen bedoeld in artikel 6:108 lid 1 ter zake van de daar bedoelde vorderingen.
III. de situatie bedoeld in artikel 6:108 lid 2 BW, kosten lijkbezorging.
Ad I. Een voorbeeld hiervan is (zaak)schade veroorzaakt door het strafbare feit, die de overledene, indien hij in leven gebleven, zelf had kunnen vorderen in het strafproces.
Ad II. In het burgerlijk wetboek is opgesomd welke personen schade kunnen claimen door het derven van de kosten van levensonderhoud als gevolg van het overlijden van de persoon die in die verschaffing van die kosten voorzag.
Ad III. betreft kosten van lijkbezorging: verdachte is verplicht aan degene te wiens laste de kosten van lijkbezorging zijn gekomen, deze kosten te vergoeden, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene.
Shockschade
In navolging van jurisprudentie van de Hoge Raad11 overweegt de rechtbank met betrekking tot de gevorderde shockschade als volgt:
"Voor vergoeding van immateriële schade als hier gevorderd, is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld."
Gelet op het tijdsverloop kunnen de vorderingen op dit punt, begrijpelijkerwijs, thans nog niet worden onderbouwd op de wijze zoals wettelijk is vereist. Er zal een uitgebreide standpuntwisseling tussen de benadeelde partij en verdachte moeten volgen ter zake dit onderdeel van de vordering. Om die reden zal de rechtbank de vordering, wat betreft de post shockschade en de post psycholoog en reiskosten psycholoog, niet-ontvankelijk verklaren omdat de verdere voorbereiding, bespreking en beoordeling ervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De vordering van de benadeelde partij (benadeelde partij).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert niet-ontvankelijkverklaring van de vordering wat betreft de shockschade, en toewijzing voor het overige.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman acht de begrafeniskosten, exclusief reiskosten naar Marokko, toewijsbaar en heeft verzocht de overige kosten, in het bijzonder de post shockschade, niet-ontvankelijk te verklaren.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar vergoeding van gemaakte kosten van lijkbezorging, inclusief de posten koffietafel/lijkwassing, consulaat, begrafeniskosten Marokko, kosten Iman, zijnde een bedrag van € 10.491,01. De benadeelde partij is de moeder van de overledene.
De post reiskosten acht de rechtbank toewijsbaar, voor zover de reiskosten verband houden met de lijkbezorging in Marokko, en om die reden zal de rechtbank deze kosten toewijzen tot het gevorderde bedrag van € 197,20
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de post shockschade/kosten psycholoog om redenen als hiervoor vermeld en de post overige reiskosten omdat deze verband houden met de eerstgenoemde post.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 77,- terzake van kosten rechtsbijstand.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag (exclusief de kosten rechtsbijstand) tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft niet-ontvankelijkverklaring gevorderd van de benadeelde partij in de vordering omdat deze ziet op shockschade.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaring in de vordering tot vergoeding van shockschade.
Beoordeling.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen waarom de benadeelde partij (vader van de overledene) niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering tot vergoeding van shockschade.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.
De vordering van de benadeelde partij [benad[benadeelde partij 2]]
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering toewijsbaar voor zover betreffende de reiskosten en de begrafeniskosten.
Het standpunt van de verdediging.
Volgens de verdediging vallen reiskosten naar Marokko niet onder begrafeniskosten.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de post begrafenis (vliegtickets), zijnde een bedrag van € 275,12. De benadeelde partij is de broer van de overledene. De rechtbank beschouwt deze kosten als kosten lijkbezorging.
De post reiskosten in Nederland acht de rechtbank toewijsbaar, voor zover de reiskosten verband houden met de lijkbezorging en de rechtbank begroot deze op € 100,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de post shockschade/psycholoog om redenen als hiervoor vermeld en in de posten overige reiskosten, medicijnen en telefoonkosten, omdat deze kosten verband houden met de post psycholoog/shockschade.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De vordering van de benadeelde [bena[benadeelde partij 3]]
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering toewijsbaar omdat het gaat om kosten lijkbezorging (vliegtickets).
Het standpunt van de verdediging.
Volgens de verdediging vallen reiskosten naar Marokko niet onder begrafeniskosten.
Beoordeling.
De rechtbank acht de kosten van vijf vliegtickets toewijsbaar, zijnde een bedrag van € 1.654,70. De benadeelde partij die de reiskosten heeft betaald, is de zus van de overledene. De rechtbank beschouwt deze kosten als kosten lijkbezorging, aangezien drie personen die gebruik hebben gemaakt van deze vliegtickets eerstegraads familieleden zijn van het gedode slachtoffer en de reis samenhangt met de begrafenis van het slachtoffer in Marokko. De vliegkosten ten behoeve van mevr. [getuige 2] en haar dochter kunnen eveneens aangemerkt worden als kosten ten behoeve van de lijkbezorging. [getuige 2] heeft een langdurige relatie gehad met het overleden slachtoffer en haar dochter heeft een relatie met de broer dit slachtoffer. Deze broer is zelf het slachtoffer is geworden van het feit onder 2 subsidiair.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De vordering van de benadeelde partij [getuige 2].
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de vordering niet toewijsbaar geacht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, in het bijzonder wat betreft de post shockschade.
Beoordeling.
Ten aanzien van de shockschade verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hierboven heeft overwogen. Om die reden zal de rechtbank dit gedeelte van de vordering niet ontvankelijk verklaren.
De benadeelde partij vordert verder telefoonkosten, reiskosten, verbouwingskosten en kosten mondzorg.
Voor de beoordeling van dit gedeelte van de vordering beschikt de rechtbank op dit moment over te weinig informatie en de verdere behandeling en beoordeling ervan levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Om die reden zal de rechtbank ook dit gedeelte van de vordering niet ontvankelijk verklaren.
De benadeelde partij kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de vordering enkel wat betreft de post telefoonkosten toewijsbaar geacht. De posten hotelkosten en verblijfkosten Marokko zijn onvoldoende onderbouwd en ook wat betreft de post psychische schade/shockschade dient de benadeelde partij volgens de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, in het bijzonder wat betreft de post shockschade.
Beoordeling.
Ten aanzien van de shockschade verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hierboven heeft overwogen. Om die reden zal de rechtbank dit gedeelte van de vordering niet ontvankelijk verklaren.
De benadeelde partij vordert verder hotelkosten, telefoonkosten, verblijfkosten in Marokko en psychische schade.
Voor de beoordeling van dit gedeelte van de vordering beschikt de rechtbank op dit moment over te weinig informatie en de verdere behandeling en beoordeling ervan levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Om die reden zal de rechtbank ook dit gedeelte van de vordering niet ontvankelijk verklaren.
De benadeelde partij kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.
De vordering van de benadeelde partij [getuige 1].
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft niet-ontvankelijkverklaring gevorderd van de benadeelde partij in de vordering omdat deze ziet op shockschade.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaring in de vordering tot vergoeding van shockschade.
Beoordeling.
Ten aanzien van de shockschade verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hierboven heeft overwogen. Om die reden zal de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2].
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de vordering toewijsbaar geacht wat betreft de kosten hotel en de reiskosten maar acht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering wat betreft de shockschade.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht de vordering niet toe te wijzen en de benadeelde partij in het bijzonder wat betreft de post shockschade niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de post shockschade om redenen als hiervoor vermeld en in de posten hotelkosten en reiskosten omdat deze verband houden met de post shockschade.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 37a, 37b, 46, 57, 60a, 289.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
T.a.v. feit 2 primair:
acht het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde onder feit 1 en onder feit 2 subsidiair bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:
moord
en
t.a.v. feit 2 subsidiair:
ter voorbereiding van moord, opzettelijk een voorwerp bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden hebben.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen.
T.a.v. feit 1, feit 2 subsidiair:
Gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht
T.a.v. feit 1, feit 2 subsidiair:
Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
T.a.v. feit 1:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 10.688,21 subsidiair 87 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer (naam) van een bedrag van EUR 10.688,01 (zegge: tienduizendzeshonderdachtentachtig euro en eenentwintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 87 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 4] van een bedrag van EUR 10.688,21 (zegge: tienduizendzeshonderdachtentachtig euro en eenentwintig eurocent), te weten materiële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op EUR 77,00 (zegge: zevenenzeventig euro).
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (psycholoog en immateriële schade) niet-ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 1:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij
(naam), in de vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
T.a.v. feit 1:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 375,12 subsidiair 5 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] van een bedrag van EUR 375,12 (zegge: driehonderd-vijfenzeventig euro en twaalf eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2], van een bedrag van EUR 375,12 (zegge: driehonderdvijfenzeventig euro en twaalf eurocent), te weten materiële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is (posten psycholoog, shockschade, medicijnen, telefoonkosten en reiskosten voor het overige).
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot
vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 1:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 1654,70 subsidiair 26 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3] van een bedrag van EUR 1.654,70 (zegge: éénduizendzeshonderdvierenvijftig euro en zeventig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 26 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3], van een bedrag van EUR 1.654,70 (zegge: éénduizendzeshonderdvierenvijftig euro en zeventig eurocent), te weten materiële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot
vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 1:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij
[getuige 2], in haar vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten
draagt.
T.a.v. feit 1:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij
[slachtoffer 3], in haar vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten
draagt.
T.a.v. feit 1:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij
[getuige 1], in de vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten
draagt.
T.a.v. feit 1:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij
[slachtoffer 2], in de vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten
draagt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. J.G. Vos en mr. B. Damen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. de Bruijn-van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 18 april 2013.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Sectieverslag patholoog dr. (naam patholoog), zie hierna noot 4.
2 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politieregio Oost-Brabant, District Maas en Leijgraaf, D3 Districtelijke opsporing, genummerd PL21ZO 2012109539.
3 Proces-verbaal, p. 92 en proces-verbaal van verhoor inbewaringstelling d.d. 22 oktober 2012, verklaring verdachte ter terechtzitting. In essentie bekent verdachte het toebrengen van messteken aan [slachtoffer 1] nadat hij de woning van [getuige 2] aan de [adres 1] te Cuijk is binnengedrongen door de (ruit(en) van de) voordeur te forceren. Op de trap vindt mogelijk een eerste contact plaats tussen [slachtoffer 1] en het mes van verdachte, vervolgens komt het tot een worsteling in de hal van de woning waarbij verdachte toegeeft dat hij tenminste een maal heeft gestoken.
4 Proces-verbaal, vanaf p. 157, getuige [getuige 1] ziet dat [slachtoffer 1] op de grond ligt in de hal van de woning (p. 160), dat verdachte hem in de borst steekt, het mes er uit haalt en weglegt en de woning uit vlucht. Verdachte zag hetgeen hij verklaart vanaf de bovenverdieping, bovenaan de trap. In een nadere verklaring geeft deze getuige aan dat verdachte met het mes recht naar beneden steekt; hij wijst, wanneer getuige wordt gevraagd waar de steek terecht kwam, daarbij de borststreek aan (p. 175).
[getuige 2] verklaart dat zij ook verdachte en [slachtoffer 1] in de hal ziet, terwijl verdachte boven op/ half over [slachtoffer 1] zit. (p. 150, p.154/155). Zij staat dan op de verdieping en kijkt het trapgat in. Kort hierna ziet zij bloed spuiten.
5 Rapport d.d. 1 november 2012 van patholoog dr. (naam patholoog) (proces-verbaal p. 395). De steek in de borst ging gepaard met o.a. klieving van de rechterlong, met als gevolg bloedophoping in de rechterborstholte en substantieel bloedverlies. Het steekkanaal had een lengte van 18 cm.
6 Proces-verbaal p. 215.
7 Proces-verbaal p. 219 (onderaan, 220).
8 Proces-verbaal p. 206.
9 Proces-verbaal p. 146.
10 Proces-verbaal p. 170.
11 Hoge Raad 10 april 2007, LJN AZ5670 en Hoge Raad 22 februari 2002, NJ 2002, 240).