ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ7751

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
01/845167-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op campingeigenaar met vuurwapen in Ledeacker

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 april 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag op een campingeigenaar in Ledeacker. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar, met aftrek van voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de primair tenlastegelegde moord niet bewezen kon worden, omdat niet wettig en overtuigend kon worden aangetoond dat de verdachte had gehandeld na kalm beraad en rustig overleg. De zaak kwam aan het licht na een schietincident op 17 mei 2012, waarbij de campingeigenaar door een kogel in het gezicht werd getroffen en overleed. De verdachte had samen met een medeverdachte een vuurwapen voorhanden gehad en was betrokken bij het schietincident. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk had geschoten en dat er voldoende bewijs was voor de doodslag. De rechtbank sprak de medeverdachte vrij van medeplegen, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij het wapen aan de verdachte had gegeven. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden, wat leidde tot de opgelegde straf. Daarnaast werden er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij schadevergoedingen werden toegewezen voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/845167-12
Datum uitspraak: 18 april 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1968],
thans preventief gedetineerd te Zwolle PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 maart 2012 en 4 april 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 juli 2012.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 29 maart 2012 conform artikel 314a Wetboek van Strafvordering juncto 261 Wetboek van Strafvordering in overeenstemming is gebracht met het in het eerste en tweede lid van artikel 261 Wetboek van strafvordering gestelde eisen, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 17 mei 2012 te Ledeacker, gemeente Sint Anthonis,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en
rustig overleg, een vuurwapen op voornoemde [slachtoffer] gericht en/of vervolgens
een schot gelost in de richting van het hoofd van voornoemde [slachtoffer],
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(artikel 289/287 Wetboek van Strafrecht)
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 17 mei 2012 te
Ledeacker, gemeente Sint Anthonis, en/of gemeente Oss, in elk geval in Nederland.
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (9x19 merk Heckler en
Koch), en/of munitie van categorie III, te weten ongeveer 10 patronen,
voorhanden heeft gehad;
(artikel 26 Wet Wapens en Munitie)
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.1
De bewijsmiddelen voor feit 1
De rechtbank neemt de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt.
Op donderdag 17 mei omstreeks 23.30 uur vindt er een schietincident plaats in de kantine van de camping (naam camping) in Ledeacker. De campingeigenaar [slachtoffer] wordt in zijn gezicht getroffen door een kogel. De kogel, die van korte afstand is afgevuurd, veroorzaakt hersenletsel waardoor [slachtoffer] overlijdt.2
Ten tijde van het schietincident zijn in de kantine onder meer aanwezig [getuige 1], de echtgenote van [slachtoffer], haar kinderen [getuige 2] en [getuige 3], de campinggast [getuige 4] en de verdachten [verdachte] en [medeverdachte]. Meteen na het schietincident heeft verdachte [verdachte] de kantine verlaten. Zij gaat naar chalet nummer 50 waar [getuige 5] en zijn vrouw wonen. Bij binnenkomst in het chalet heeft [verdachte] een vuurwapen in haar linker broekzak.3 [verdachte] gaat kort daarna in het gezelschap van [getuige 5] terug naar de kantine. Bij de politie is inmiddels telefonisch gemeld dat de eigenaar van de camping is neergeschoten door een kleine dikke vrouw met blond gekruld haar met rode crocks aan.
De politie gaat met verschillende eenheden ter plaatse. Verbalisanten zien een vrouw staan, leunend tegen een pooltafel met rode crocks aan, als omschreven in de melding. Dit is verdachte [verdachte] die meteen wordt aangehouden.4
Verbalisant [verbalisant 1] vraagt aan twee mannen die ter plaatse aanwezig zijn of zij getuige waren van het voorval. Een van de mannen verklaart dat hij er naast stond toen zijn vriendin [slachtoffer] neerschoot. Deze man legitimeert zich als [medeverdachte]. Hij vertelt dat het zijn wapen is waarmee is geschoten en dat hij voor dat wapen geen vergunning heeft.5 Het wapen betreft een Heckler en Koch, een automatisch wapen waar 15 kogels in gaan. [medeverdachte] weet niet waar het wapen is gebleven. [medeverdachte] wordt aangehouden. Op 18 mei 2012 vindt de politie bij een doorzoeking van chalet nr. 50 een vuurwapen, te weten een Heckler en Koch met een patroonhouder met 10 kogelpatronen. Het vuurwapen en de munitie vallen onder categorie 3 van de Wet wapens en munitie.6 Vóór 17 mei 2012 lag het wapen afwisselend in het chalet van [medeverdachte] dan wel [verdachte].7
De bewijsvragen (feit 1).
De vragen die de rechtbank gelet op de tenlastelegging achtereenvolgens dient te beantwoorden zijn
1. wie heeft het schot gelost waardoor [slachtoffer] is overleden?
2. was het de opzet om [slachtoffer] te doden?
3. is er sprake van medeplegen?
4. is er gehandeld met voorbedachte raad?
Wie heeft het schot gelost/opzet
Direct na het schietincident heeft verdachte [verdachte] tegen [getuige 5] verklaard dat zij [slachtoffer] heeft neergeschoten.8 Ook in haar verklaring bij de rechter-commissaris vertelt [verdachte] onomwonden dat zij [slachtoffer] heeft neergeschoten.9 Nadien is [verdachte] gaan verklaren dat zij zich niet kan herinneren wat er precies is gebeurd. Terugdenkend ziet zij dat ze een wapen in haar hand heeft, maar zij weet niet hoe dat daar gekomen is en of zij er mee geschoten heeft. Op die punten is haar herinnering blanco.10
De rechtbank stelt vast dat de aanvankelijke verklaring van [verdachte] dat zij geschoten heeft, wordt bevestigd door diverse getuigen. [getuige 1] verklaart dat zij een knal hoorde en zich meteen daarop omdraaide in de richting van [verdachte] en [medeverdachte]. Zij zag dat [verdachte] een pistool in haar hand had en van een afstand van ongeveer 2 tot 2,5 meter richtte op [slachtoffer] en dat [slachtoffer] van de kruk af viel.11 Getuige [getuige 3] zag dat verdachte [verdachte] ging staan en een zwart pistool in haar rechterhand vast had. Hij zag haar voorover buigen en zag aan haar beweging dat ze ging schieten. Hij hoorde een knal en zag dat [slachtoffer] in het hoofd geraakt werd.12 [getuige 3]13 en [getuige 4]14 horen een knal en zien vervolgens dat [verdachte] een wapen in haar hand heeft. Ook medeverdachte [medeverdachte] verklaart dat [verdachte] geschoten heeft. In het dossier bevindt zich geen enkele aanwijzing dat het dodelijk schot door een ander dan [verdachte] gelost zou zijn. Op grond van de genoemde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte [verdachte] [slachtoffer] heeft dood geschoten.
Gelet op de zojuist kort weergegeven verklaring van [getuige 1] en [getuige 3] heeft [verdachte] gericht geschoten en van korte afstand, waardoor het niet anders kan of zij had de opzet [slachtoffer] van het leven te beroven.
Medeplegen
Voor medeplegen is vereist dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachten. De officier van justitie heeft in haar requisitoir uiteengezet dat aan dit vereiste is voldaan. Zij onderbouwt haar standpunt onder meer met een verwijzing naar de verklaring die [verdachte] op 14 juni 2012 bij de politie heeft afgelegd. De officier leidt daar uit af dat [medeverdachte] in de kantine het pistool aan [verdachte] heeft gegeven en dat tussen verdachten is gesproken over de vraag wie er zou schieten. De raadsvrouwe van [verdachte] bestrijdt dat er sprake is van medeplegen. De raadsvrouwe van [medeverdachte] stelt dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat [medeverdachte] het pistool aan [verdachte] heeft gegeven en verbindt daaraan de conclusie dat [medeverdachte] dient te worden vrijgesproken van het medeplegen van doodslag/moord.
Op 14 juni 2012 is [verdachte] verhoord door de politie. Zij verklaarde onder meer:
"Ik heb 90 procent verzonnen om meneer [medeverdachte] te sparen.
(...)
Dan ga ik me op gevaarlijk gebied bevinden maar ik ga het gewoon zeggen. Ik wist dat dit moment zou komen. Op enig moment is [medeverdachte] dat wapen gaan halen, zei hij. Ik dacht dat ga je niet doen natuurlijk. Hij was al een tijdje weg, een minuut of 10. Ik nam aan dat hij niet dat wapen haalde. Ik ging toen ook weg en dat is het moment dat ik naar de caravan liep daar aankwam en geen sleutels had. Ik ben toen teruggelopen. Ineens was [medeverdachte] er weer. Ik vroeg hem waar hij was en wat hij had gedaan. Hij zei: "Wat denk je nou zelf muts.". Toen is het heel snel gegaan.
Verbalisanten: Hoe kom je dan aan dat wapen?
Ik vrees dat [medeverdachte] dat in mijn handen heeft gedouwd. (...) Op enig moment zegt hij doe jij het of doe ik het.
(...)
Verbalisanten: wat gebeurt er vervolgens?
(...) ik heb 24 uur per dag daar de tijd voor gehad maar ik zie het niet. Het verhaal om [medeverdachte] te beschermen heb ik nu verteld. Ik denk dat [medeverdachte] er een tijdje mee bezig is geweest mij dit te laten doen.
(...)
Verbalisanten: Terug naar het moment, doe jij het of doe ik het.
Ik weet het niet, ik weet dat ik dat ding in mijn rechterhand had.
Verbalisanten: Wat heb je toen met het wapen moeten doen?
Niks alleen de trekker overhalen en niet "datte"moeten doen."15
Over het moment dat [verdachte] voor het schietincident om 22.52 uur naar de kantine gaat, hetgeen te zien is op beelden van een bewakingscamera, verklaart [verdachte]:
"ik heb hier geen wapen in mijn zak."16
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [verdachte] te onduidelijk is om daar uit af te leiden dat [medeverdachte] in de kantine aan [verdachte] het pistool heeft gegeven. Bovendien zijn er vraagtekens te plaatsen bij de geloofwaardigheid van de verklaring van 14 juni en is er de niet uit te sluiten mogelijkheid dat [verdachte] zelf het pistool heeft meegenomen naar de kantine. In de eerste plaats verklaart [verdachte] (p. 591) dat zij vreest dat [medeverdachte] het pistool in haar handen heeft geduwd. Van een duidelijke herinnering lijkt geen sprake. Het doorvragen van verbalisanten levert ten aanzien van de precieze gang van zaken bij de overdracht van het wapen geen enkele nadere aanwijzing op. Daarnaast volgt de opmerking van [verdachte] dat zij de trekker moest overhalen direct na een suggestieve vraagstelling van de verbalisanten. In verklaringen afgelegd na 14 juni 2012 heeft [verdachte] aangegeven dat zij er helemaal niet zeker van is dat [medeverdachte] haar die avond het wapen heeft verschaft en noemt zij haar verklaring van 14 juni 2012 een hersenspinsel. Vóór 14 juni 2012 heeft zij niet belastend over [medeverdachte] verklaard. Alles overziend kan de rechtbank niet vaststellen of de verklaring van 14 juni 2012 op waarheid berust. Daar komt bij dat tegenover de belastende verklaring van 14 juni 2012 de ontkenning staat van [medeverdachte]. Voorts staat vast dat geen van de aanwezigen in de kantine heeft waargenomen dat [medeverdachte] het wapen op enig moment in zijn bezit heeft gehad laat staan aan [verdachte] heeft overhandigd.
De beelden van de bewakingscamera kort voor het schietincident en de gehouden reconstructie van het schietincident maken het voor de rechtbank ook niet zonder meer waarschijnlijk dat [medeverdachte] het pistool bij zich had toen hij om 22.55 uur de kantine betrad. Op de camerabeelden zijn de handen van [medeverdachte] leeg en bij de reconstructie is gebleken dat het pistool niet goed blijft zitten in de broek die hij ten tijde van het schietincident droeg. Ook bij verdachte [verdachte] is op de beelden van de bewakingscamera geen pistool waarneembaar op het moment dat zij voorafgaand aan het schietincident op weg is naar de kantine. Zij had echter anders dan verdachte [medeverdachte] een hand in de zak van haar trainingsbroek waardoor het zeker niet valt uit te sluiten dat zij op dat moment een wapen bij zich droeg dat zij op die manier verborg. Ook kan niet worden gesteld dat het voor [verdachte] onmogelijk was die avond het pistool te gaan halen, omdat het voor de rechtbank niet duidelijk is of haar chalet, waar vermoedelijk het pistool heeft gelegen, die avond daadwerkelijk was afgesloten. De rechtbank is zeker niet blind voor het feit dat [medeverdachte] wisselend verklaart over zijn handelwijze voorafgaand aan het schietincident, maar deze wisselende verklaringen leveren geen bewijs op voor de stelling dat [medeverdachte] het pistool aan [verdachte] heeft gegeven.
Alles afwegende komt de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat [medeverdachte] medepleger is van de door [verdachte] begane doodslag/moord.
Voorbedachte raad
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen bewijsmiddelen waaruit met voldoende zekerheid kan worden afgeleid dat verdachte [verdachte] na kalm beraad en rustig overleg heeft gehandeld. De verklaring van [verdachte] van 14 juni 2012 is zoals de rechtbank hierboven uiteen heeft gezet met teveel twijfels omgeven om daar het bewijs op te baseren.
[verdachte] zal worden veroordeeld voor doodslag.
De bewijsmiddelen voor feit 2.
De officier van justitie heeft in haar requisitoir uiteengezet dat het voorhanden hebben van zowel het wapen als de munitie gedurende de ten laste gelegde periode bewezen kan worden verklaard. De raadsvrouwe van [verdachte] stelt dat alleen wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat [verdachte] het wapen alleen (en dan niet tezamen en in vereniging) op
17 mei 2012 voorhanden heeft gehad.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hiervoor bij feit 1 genoemde bewijsmiddelen en de verklaringen van [verdachte]17en [medeverdachte]18, waaruit blijkt dat [verdachte] gedurende langere tijd wist van het wapen, dat zij op de hoogte was van de bewaarplaatsen ervan, waaronder in haar eigen caravan en dat zij het wapen heeft uitgeprobeerd, er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat [verdachte] zich gedurende de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van het voorhanden hebben van zowel het wapen als de munitie.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 17 mei 2012 te Ledeacker, gemeente Sint Anthonis, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet een vuurwapen op voornoemde [slachtoffer] gericht en vervolgens een schot gelost in de richting van het hoofd van voornoemde [slachtoffer],
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
2.
in de periode van 1 januari 2012 tot en met 17 mei 2012 te Ledeacker, gemeente Sint Anthonis, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (9x19 merk Heckler en Koch) en munitie van categorie III, te weten 10 patronen, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Motivering van de beslissing.
De op te leggen straf
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar, met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft een integrale vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde en partiële vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde en heeft zich niet uitgelaten over de strafmaat.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft met gebruikmaking van een semiautomatisch vuurwapen [slachtoffer] in de kantine van zijn eigen camping (naam camping), in aanwezigheid van zijn vrouw en twee stiefkinderen, neergeschoten waarna [slachtoffer] ter plekke aan zijn verwondingen is overleden. Het gaat hier om een buitengewoon ernstig feit. Het opzettelijk een ander van het leven beroven, behoort tot de zwaarste categorie delicten die het Wetboek van Strafrecht kent. Met dit handelen is de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed en verdriet aangedaan. Uit de slachtofferverklaringen van de nabestaanden blijkt het diepe ingrijpen in hun leven door het onomkeerbare verlies van [slachtoffer]. Ook heeft verdachte met het plegen van dit delict bijgedragen aan het ontstaan van gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De omstandigheden waaronder de verdachte het feit heeft begaan, de zinloosheid van dit feit, het gegeven dat verdachte geen enkele verantwoording heeft genomen voor hetgeen zij heeft gedaan, zij nauwelijks invoelbaar haar spijt heeft betuigd en zij ook weinig inzicht heeft getoond in het verwerpelijke van haar handelen noch begrip heeft voor het leed dat zij anderen heeft aangedaan, rechtvaardigen het opleggen van een langdurige gevangenisstraf.
Deze gevangenisstraf zal korter zijn dan de straf die door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het meest ernstige delict 'moord' en veroordeelt haar ter zake doodslag.
De vordering van de benadeelde partijen
- Door de benadeelde partij [getuige 1] is een voegingsformulier ingediend waarin een schadevergoeding van € 29.808,79, vermeerderd met wettelijke rente wordt gevorderd, ter zake van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde en bewezenverklaarde strafbare feit.
De schade bestaat uit € 7.500,53 materiële schade (posten 1 t/m 5) en immateriële schade
€ 12.308,26 voor overlijdensschade/behoeftigheid (post 6) en € 10.000,- smartengeld/shockschade (post 7).
- Door de benadeelde partij [getuige 3] is een voegingsformulier ingediend met een totale schade van € 45.981,57 ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde en bewezenverklaarde strafbare feit.
Deze immateriële schade bestaat uit € 35.981,57 voor overlijdensschade/behoeftigheid (post 1) en € 10.000,- smartengeld/shockschade (post 2).
- Door de benadeelde partij [getuige 3] is een voegingsformulier ingediend met een totale schade van € 79.423,90 ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde en bewezenverklaarde strafbare feit.
Deze immateriële schade bestaat uit € 69.423,90 voor overlijdensschade/behoeftigheid (post 1)
en € 10.000,- smartengeld/shockschade (post 2).
- Door de benadeelde partij [getuige 6] is een voegingsformulier ingediend met een totale immateriële schade van € 152.710,86 voor overlijdensschade/behoeftigheid, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde en bewezenverklaarde strafbare feit.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd:
- ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [getuige 1].
De schadeposten 1 t/m 4 (koffietafel, uitvaart, grafsteen en reiskosten) dienen volledig te worden toegewezen.
De schadepost 'aandenken' (post 5) is geen rechtstreekse schade die is toegebracht door het bewezen verklaarde feit. Hiervoor dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard.
Voor de schadepost 'smartengeld/shockschade' (post 7) dient een bedrag van € 2.500,- als voorschot te worden toegewezen. Voor het overige deel van het gevorderde 'smartengeld/ shockschade' en de gevorderde 'overlijdensschade/behoeftigheid (post 6) dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard, omdat de beoordeling en vaststelling van deze geclaimde schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zodat deze onderdelen van de vordering zich niet lenen voor de behandeling in deze strafzaak.
Het totaal toe te wijzen bedrag dient vermeerderd te worden met de wettelijke rente en tevens dient de daarvoor schademaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht te worden opgelegd.
- ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [getuige 3].
De schadepost 'smartengeld/shockschade' (post 2) van € 10.000,- dient volledig te worden toegewezen. Het vastgestelde post traumatisch stresssyndroom is een erkend ziektebeeld.
Voor de schadepost 'overlijdensschade/behoeftigheid (post 1), dient een bedrag van
€ 2.500,- als voorschot te worden toegewezen. Voor het overige dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard, omdat de beoordeling en vaststelling van het geclaimde verschil een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zodat dit onderdeel van de vordering zich niet leent voor de behandeling in deze strafzaak.
- ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [getuige 3].
De schadepost 'smartengeld/shockschade' (post 2) van € 10.000,- dient volledig te worden toegewezen. Het vastgestelde post traumatisch stresssyndroom is een erkend ziektebeeld.
Voor de schadepost 'overlijdensschade/behoeftigheid (post 1), dient een bedrag van
€ 2.500,- als voorschot te worden toegewezen. Voor het overige dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard, omdat de beoordeling en vaststelling van het geclaimde verschil een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zodat dit onderdeel van de vordering zich niet leent voor de behandeling in deze strafzaak.
- ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [getuige 6].
Voor de schadepost 'overlijdensschade/behoeftigheid (post 1), dient een bedrag van
€ 2.500,- als voorschot te worden toegewezen. Voor het overige dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard, omdat de beoordeling en vaststelling van het geclaimde verschil een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zodat dit onderdeel van de vordering zich niet leent voor de behandeling in deze strafzaak.
Het standpunt van de verdediging.
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt dan is het standpunt van de verdediging als volgt:
Van de vordering van de benadeelde partij [getuige 1] zijn de kosten voor lijkbezorging toewijsbaar. De schadepost 'aandenken' in deze vordering kan niet worden toegewezen omdat deze schade niet het gevolg is van enig bewezenverklaard handelen.
Verder dienen alle benadeelde partijen niet ontvankelijk te worden verklaard in de schadeposten 'behoeftigheid en het levensonderhoud' en 'shockschade'.
Voor de schadepost 'behoeftigheid en het levensonderhoud' omdat deze schade niet is onderbouwd door stukken en niet zomaar kan worden aangenomen en voor de shockschade omdat benadeelden niet voldoen aan de door de Hoge Raad gegeven zeer restrictieve criteria voor het toekennen van shockschade.
Het oordeel van de rechtbank.
-Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [getuige 1].
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het onder 1 bewezen verklaarde feit toegebrachte materiële schade, de schadeposten 'koffietafel, uitvaart, grafsteen en reiskosten', zijnde een bedrag van € 6.251,43, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor de schadepost 'aandenken' van € 1.249,10 niet ontvankelijk verklaren, aangezien in zoverre geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade.
Het restant van de vordering, zijnde de schadeposten 'overlijdensschade/behoeftigheid' en 'smartengeld/shockschade', is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd en niet toewijsbaar zonder een nadere onderbouwing. De posten zijn deels gebaseerd op aannames die nader getoetst moeten worden, terwijl het strafgeding zich thans niet meer leent voor uitstel of aanhouding om een en ander nader uit te diepen. Een belangrijk doel van de strafrechtpleging is immers dat zaken efficiënt en tijdig worden afgedaan. De benadeelde kan daarom nu voor het overige in haar vordering niet worden ontvangen en kan dat deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
-Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [getuige 3].
De rechtbank zal toewijzen als voorschot op het/de door de benadeelde partij gevorderde smartengeld/shockschade een bedrag van € 2500,-.
Het restant van de vordering, zijnde het/de overige gevorderde smartengeld/shockschade en overlijdensschade/behoeftigheid, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd en niet toewijsbaar zonder een nadere onderbouwing. De posten zijn deels gebaseerd op aannames die nader getoetst moeten worden, terwijl het strafgeding zich thans niet meer leent voor uitstel of aanhouding om een en ander nader uit te diepen. Een belangrijk doel van de strafrechtpleging is immers dat zaken efficiënt en tijdig worden afgedaan. De benadeelde kan daarom nu voor het overige in zijn vordering niet worden ontvangen en kan dat deel van zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
-Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [getuige 3].
De rechtbank zal toewijzen als voorschot op het/de door de benadeelde partij gevorderde smartengeld/shockschade een bedrag van € 2500,-.
Het restant van de vordering, zijnde het/de overige gevorderde smartengeld/shockschade en overlijdensschade/behoeftigheid, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd en niet toewijsbaar zonder een nadere onderbouwing. De posten zijn deels gebaseerd op aannames die nader getoetst moeten worden, terwijl het strafgeding zich thans niet meer leent voor uitstel of aanhouding om een en ander nader uit te diepen. Een belangrijk doel van de strafrechtpleging is immers dat zaken efficiënt en tijdig worden afgedaan.
De benadeelde kan daarom nu voor het overige in zijn vordering niet worden ontvangen en kan dat deel van zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
-Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [getuige 6].
De door benadeelde gevorderde overlijdensschade/behoeftigheid, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd en niet toewijsbaar zonder een nadere onderbouwing, terwijl het strafgeding zich thans niet meer leent voor uitstel of aanhouding om een en ander nader uit te diepen. Een belangrijk doel van de strafrechtpleging is immers dat zaken efficiënt en tijdig worden afgedaan.
De benadeelde kan daarom niet in haar vordering worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
De toegepaste wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 27, 36f, 47, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
DE UITSPRAAK
De rechtbank.
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van feit 1: doodslag
en
ten aanzien van feit 2: medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (munitie).
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf (voor feit 1 en 2).
- Een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Legt op de volgende maatregelen (voor feit 1).
- Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [getuige 1] van een bedrag van € 6253,43 materiële schadevergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 66 dagen hechtenis.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalings-verplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
- Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [getuige 3] van een bedrag van € 2500,- immateriële schadevergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 35 dagen hechtenis.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalings- verplichting niet op.
- Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [getuige 3] van een bedrag van € 2500,- immateriële schadevergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 35 dagen hechtenis.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalings- verplichting niet op.
Beslissing over de vordering van de benadeelde partijen.
- Wijst de vordering van de benadeelde partij [getuige 1] toe tot een bedrag van
€ 6253,43 materiële schadevergoeding en veroordeelt verdachte daarom tot betaling aan de benadeelde partij van dit bedrag.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet
ontvankelijk is.
Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
- Wijst de vordering van de benadeelde partij [getuige 3] toe tot een bedrag van € 2500,-
immateriële schadevergoeding en veroordeelt verdachte daarom tot betaling aan de benadeelde partij van dit bedrag.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
- Wijst de vordering van de benadeelde partij [getuige 3] toe tot een bedrag van € 2500,-
immateriële schadevergoeding en veroordeelt verdachte daarom tot betaling aan de benadeelde partij van dit bedrag.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
- Verklaart de benadeelde partij [getuige 6] niet ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mr. M.L.W.M. Viering en mr. S.J.W. Hermans, leden,
in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier,
en is uitgesproken op 18 april 2013.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van regiopolitie Brabant Noord, onderzoek TGO Algol, met dossiernummer 60-131763, afgesloten d.d. 31 december 2012, aantal doorgenummerde bladzijden: 1838.
2 Sectierapport NFI door drs. (naam deskundige), blz. 1446/1447.
3 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4], blz. 362.
4 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 204.
5 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 209.
6 Proces-verbaal onderzoek vuurwapen, blz. 1683-1686.
7 Proces-verbaal verhoor [medeverdachte], blz. 1257.
8 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4], blz. 362.
9 Verhoor inverzekeringstelling/inbewaringstelling van 21 mei 2012, blz. 1.
10 Verklaring rechter-commissaris van 30 november 2012 en verklaring [verdachte] afgelegd ter terechtzitting.
11 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], blz. 311.
12 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3], blz. 341.
13 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3], blz. 336.
14 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 5], blz. 346.
15 Proces-verbaal van verhoor [verdachte], blz. 948-953
16 Proces-verbaal van verhoor [verdachte], blz. 952
17 Verklaring rechter-commissaris van 30 november 2012 en verklaring [verdachte] afgelegd ter terechtzitting.
18 Proces-verbaal verhoor [medeverdachte], blz. 1241.