ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ7744

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
01/845168-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van moord/doodslag en veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 april 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van moord/doodslag op een campingeigenaar in Ledeacker. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van moord/doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte het fatale schot had gelost. De rechtbank concludeerde dat de medeverdachte, die het vuurwapen in haar bezit had, verantwoordelijk was voor de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van getuigen en de medeverdachte zelf bevestigden dat zij het schot had gelost, terwijl er geen bewijs was dat de verdachte het wapen aan haar had gegeven of dat hij betrokken was bij de schietpartij.

De rechtbank heeft de verdachte wel veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De verdachte had een semiautomatisch vuurwapen en munitie in zijn bezit, wat een ernstig maatschappelijk probleem vormt. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van voorarrest. De vorderingen van de benadeelde partijen werden afgewezen, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waarop de vorderingen betrekking hadden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, die de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/845168-12
Datum uitspraak: 18 april 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1955],
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 maart 2013 en 4 april 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 juli 2012.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 29 maart 2012 conform artikel 314a Wetboek van Strafvordering juncto 261 Wetboek van Strafvordering in overeenstemming is gebracht met het in het eerste en tweede lid van artikel 261 Wetboek van strafvordering gestelde eisen, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 mei 2012 te Ledeacker, gemeente Sint Anthonis,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte en/of zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en
rustig overleg, een vuurwapen op voornoemde [slachtoffer 1] gericht en/of vervolgens
een schot gelost in de richting van het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1],
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
(artikel 289/287 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
[medeve[medeverdachte] op of omstreeks 17 mei 2012, te Ledeacker, gemeente Sint-Anthonis,
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd,
immers heeft voornoemde [medeverdachte] met dat opzet en na kalm beraad en rustig
overleg, een vuurwapen op voornoemde [slachtoffer 1] gericht en/of vervolgens een
schot gelost in de richting van het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1],
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 17 mei 2012, te
Ledeacker, gemeente Sint-Anthonis,
opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, te weten
doordat verdachte een vuurwapen ter beschikking heeft gesteld aan voornoemde
[medeverdachte].
(artikel 289/287 jo 48 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 17 mei 2012 te
Ledeacker, gemeente Sint Anthonis, en/of gemeente Oss, in elk geval in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (9x19 merk Heckler en
Koch) en/of munitie van categorie III, te weten ongeveer 10 patronen,
voorhanden heeft gehad;
(artikel 26 Wet Wapens en Munitie)
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.1
Vrijspraak voor feit 1
De rechtbank neemt de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt.
Op donderdag 17 mei omstreeks 23.30 uur vindt er een schietincident plaats in de kantine van de camping (naam camping) in Ledeacker. De campingeigenaar [slachtoffer 1] wordt in zijn gezicht getroffen door een kogel. De kogel, die van korte afstand is afgevuurd, veroorzaakt hersenletsel waardoor [slachtoffer 1] overlijdt.2
Ten tijde van het schietincident zijn in de kantine onder meer aanwezig [persoon 1], de echtgenote van [slachtoffer 1], haar kinderen [persoon 2] en [persoon 3], de campinggast [persoon 4] en de verdachten [medeverdachte] en [verdachte]. Meteen na het schietincident heeft verdachte [medeverdachte] de kantine verlaten. Zij gaat naar chalet nummer 50 waar [persoon 5] en zijn vrouw wonen. Bij binnenkomst in het chalet heeft [medeverdachte] een vuurwapen in haar linker broekzak.3 [medeverdachte] gaat kort daarna in het gezelschap van [persoon 5] terug naar de kantine. Bij de politie is inmiddels telefonisch gemeld dat de eigenaar van de camping is neergeschoten door een kleine dikke vrouw met blond gekruld haar met rode crocks aan.
De politie gaat met verschillende eenheden ter plaatse. Verbalisanten zien een vrouw staan, leunend tegen een pooltafel met rode crocks aan, als omschreven in de melding. Dit is verdachte [medeverdachte] die meteen wordt aangehouden.4
Verbalisant [verbalisant 1] vraagt aan twee mannen die ter plaatse aanwezig zijn of zij getuige waren van het voorval.
Een van de mannen verklaart dat hij er naast stond toen zijn vriendin [slachtoffer 1] neerschoot.
Deze man legitimeert zich als [verdachte]. Hij vertelt dat het zijn wapen is waarmee is geschoten en dat hij voor dat wapen geen vergunning heeft.5 Het wapen betreft een Heckler en Koch, een automatisch wapen waar 15 kogels in gaan. [verdachte] weet niet waar het wapen is gebleven. [verdachte] wordt aangehouden. Op 18 mei 2012 vindt de politie bij een doorzoeking van chalet nr. 50 een vuurwapen, te weten een Heckler en Koch met een patroonhouder met 10 kogelpatronen. Het vuurwapen en de munitie vallen onder categorie 3 van de Wet wapens en munitie.6 Vóór 17 mei 2012 lag het wapen afwisselend in het chalet van [verdachte] dan wel [medeverdachte].7
De bewijsvragen (feit 1).
De vragen die de rechtbank gelet op de tenlastelegging achtereenvolgens dient te beantwoorden zijn
1. wie heeft het schot gelost waardoor [slachtoffer 1] is overleden?
2. was het de opzet om [slachtoffer 1] te doden?
3. is er sprake van medeplegen?
4. is er gehandeld met voorbedachte raad?
Wie heeft het schot gelost/opzet
Direct na het schietincident heeft verdachte [medeverdachte] tegen [persoon 5] verklaard dat zij [slachtoffer 1] heeft neergeschoten.8 Ook in haar verklaring bij de rechter-commissaris vertelt [medeverdachte] onomwonden dat zij [slachtoffer 1] heeft neergeschoten.9 Nadien is [medeverdachte] gaan verklaren dat zij zich niet kan herinneren wat er precies is gebeurd. Terugdenkend ziet zij dat ze een wapen in haar hand heeft, maar zij weet niet hoe dat daar gekomen is en of zij er mee geschoten heeft. Op die punten is haar herinnering blanco.
De rechtbank stelt vast dat de aanvankelijke verklaring van [medeverdachte] dat zij geschoten heeft, wordt bevestigd door diverse getuigen. [persoon 1] verklaart dat zij een knal hoorde en zich meteen daarop omdraaide in de richting van [medeverdachte] en [verdachte]. Zij zag dat [medeverdachte] een pistool in haar hand had en van een afstand van ongeveer 2 tot 2,5 meter richtte op [slachtoffer 1] en dat [slachtoffer 1] van de kruk af viel.10 Getuige [persoon 2] zag dat verdachte [medeverdachte] ging staan en een zwart pistool in haar rechterhand vast had. Hij zag haar voorover buigen en zag aan haar beweging dat ze ging schieten. Hij hoorde een knal en zag dat [slachtoffer 1] in het hoofd geraakt werd.11 [persoon 3]12 en [persoon 4]13 horen een knal en zien vervolgens dat [medeverdachte] een wapen in haar hand heeft. Ook medeverdachte [verdachte] verklaart dat [medeverdachte] geschoten heeft. In het dossier bevindt zich geen enkele aanwijzing dat het dodelijk schot door een ander dan [medeverdachte] gelost zou zijn. Op grond van de genoemde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte [medeverdachte] [slachtoffer 1] heeft dood geschoten.
Gelet op de zojuist kort weergegeven verklaring van [persoon 1] en [persoon 2] heeft [medeverdachte] gericht geschoten en van korte afstand, waardoor het niet anders kan of zij had de opzet [slachtoffer 1] van het leven te beroven.
Medeplegen
Voor medeplegen is vereist dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachten. De officier van justitie heeft in haar requisitoir uiteengezet dat aan dit vereiste is voldaan. Zij onderbouwt haar standpunt onder meer met een verwijzing naar de verklaring die [medeverdachte] op 14 juni 2012 bij de politie heeft afgelegd. De officier leidt daar uit af dat [verdachte] in de kantine het pistool aan [medeverdachte] heeft gegeven en dat tussen verdachten is gesproken over de vraag wie er zou schieten. De raadsvrouwe van [medeverdachte] bestrijdt dat er sprake is van medeplegen. De raadsvrouwe van [verdachte] stelt dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat [verdachte] het pistool aan [medeverdachte] heeft gegeven en verbindt daaraan de conclusie dat [verdachte] dient te worden vrijgesproken van het medeplegen van doodslag/moord.
Op 14 juni 2012 is [medeverdachte] verhoord door de politie. Zij verklaarde onder meer:
"Ik heb 90 procent verzonnen om meneer [verdachte] te sparen.
(...)
Dan ga ik me op gevaarlijk gebied bevinden maar ik ga het gewoon zeggen. Ik wist dat dit moment zou komen. Op enig moment is [verdachte] dat wapen gaan halen, zei hij. Ik dacht dat ga je niet doen natuurlijk. Hij was al een tijdje weg, een minuut of 10. Ik nam aan dat hij niet dat wapen haalde. Ik ging toen ook weg en dat is het moment dat ik naar de caravan liep daar aankwam en geen sleutels had. Ik ben toen teruggelopen. Ineens was [verdachte] er weer. Ik vroeg hem waar hij was en wat hij had gedaan. Hij zei: "Wat denk je nou zelf muts.". Toen is het heel snel gegaan.
Verbalisanten: Hoe kom je dan aan dat wapen?
Ik vrees dat [verdachte] dat in mijn handen heeft gedouwd. (...) Op enig moment zegt hij doe jij het of doe ik het.
(...)
Verbalisanten: wat gebeurt er vervolgens?
(...) ik heb 24 uur per dag daar de tijd voor gehad maar ik zie het niet. Het verhaal om [verdachte] te beschermen heb ik nu verteld. Ik denk dat [verdachte] er een tijdje mee bezig is geweest mij dit te laten doen.
(...)
Verbalisanten: Terug naar het moment, doe jij het of doe ik het.
Ik weet het niet, ik weet dat ik dat ding in mijn rechterhand had.
Verbalisanten: Wat heb je toen met het wapen moeten doen?
Niks alleen de trekker overhalen en niet "datte"moeten doen."14
Over het moment dat [medeverdachte] voor het schietincident om 22.52 uur naar de kantine gaat, hetgeen te zien is op beelden van een bewakingscamera, verklaart [medeverdachte]:
"ik heb hier geen wapen in mijn zak."15
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [medeverdachte] te onduidelijk is om daar uit af te leiden dat [verdachte] in de kantine aan [medeverdachte] het pistool heeft gegeven. Bovendien zijn er vraagtekens te plaatsen bij de geloofwaardigheid van de verklaring van 14 juni en is er de niet uit te sluiten mogelijkheid dat [medeverdachte] zelf het pistool heeft meegenomen naar de kantine. In de eerste plaats verklaart [medeverdachte] (p. 591) dat zij vreest dat [verdachte] het pistool in haar handen heeft geduwd. Van een duidelijke herinnering lijkt geen sprake. Het doorvragen van verbalisanten levert ten aanzien van de precieze gang van zaken bij de overdracht van het wapen geen enkele nadere aanwijzing op. Daarnaast volgt de opmerking van [medeverdachte] dat zij de trekker moest overhalen direct na een suggestieve vraagstelling van de verbalisanten. In verklaringen afgelegd na 14 juni 2012, heeft [medeverdachte] aangegeven dat zij er helemaal niet zeker van is dat [verdachte] haar die avond het wapen heeft verschaft en noemt zij haar verklaring van 14 juni 2012 een hersenspinsel. Vóór 14 juni 2012 heeft zij niet belastend over [verdachte] verklaard. Alles overziend kan de rechtbank niet vaststellen of de verklaring van 14 juni 2012 op waarheid berust. Daar komt bij dat tegenover de belastende verklaring van 14 juni 2012 de ontkenning staat van [verdachte]. Voorts staat vast dat geen van de aanwezigen in de kantine heeft waargenomen dat [verdachte] het wapen op enig moment in zijn bezit heeft gehad laat staan aan [medeverdachte] heeft overhandigd.
De beelden van de bewakingscamera kort voor het schietincident en de gehouden reconstructie van het schietincident maken het voor de rechtbank ook niet zonder meer waarschijnlijk dat [verdachte] het pistool bij zich had toen hij om 22.55 uur de kantine betrad. Op de camerabeelden zijn de handen van [verdachte] leeg en bij de reconstructie is gebleken dat het pistool niet goed blijft zitten in de broek die hij ten tijde van het schietincident droeg. Ook bij verdachte [medeverdachte] is op de beelden van de bewakingscamera geen pistool waarneembaar op het moment dat zij voorafgaand aan het schietincident op weg is naar de kantine. Zij had echter anders dan verdachte [verdachte] een hand in de zak van haar trainingsbroek waardoor het zeker niet valt uit te sluiten dat zij op dat moment een wapen bij zich droeg dat zij op die manier verborg. Ook kan niet worden gesteld dat het voor [medeverdachte] onmogelijk was die avond het pistool te gaan halen, omdat het voor de rechtbank niet duidelijk is of haar chalet, waar vermoedelijk het pistool heeft gelegen, die avond daadwerkelijk was afgesloten. De rechtbank is zeker niet blind voor het feit dat [verdachte] wisselend verklaart over zijn handelwijze voorafgaand aan het schietincident, maar deze wisselende verklaringen leveren geen bewijs op voor de stelling dat [verdachte] het pistool aan [medeverdachte] heeft gegeven.
Alles afwegende komt de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat [verdachte] medepleger is van de door [medeverdachte] begane doodslag/moord. Uit bovenstaande overwegingen vloeit tevens voort dat er in het dossier niet voldoende bewijs is dat [verdachte] medeplichtig is aan de dood van [slachtoffer 1]. [verdachte] zal ter zake van feit 1 worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen voor feit 2.
De officier van justitie heeft in haar requisitoir uiteengezet dat het voorhanden hebben van zowel het wapen als de munitie gedurende de ten laste gelegde periode bewezen kan worden verklaard. De raadsvrouwe van [verdachte] heeft zich, gelet op de bekentenis van [verdachte], ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] op grond van de hiervoor bij feit 1 genoemde bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van [verdachte]16, zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van het voorhanden hebben van zowel het wapen als de munitie.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 1 januari 2012 tot en met 17 mei 2012 te Ledeacker, gemeente Sint Anthonis, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (9x19 merk Heckler en Koch) en munitie van categorie III, te weten 10 patronen, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Motivering van de beslissing.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het onder 1 primair ten laste gelegde in de zin van medeplegen van moord en het onder 2 ten laste gelegde, wettig en overtuigend bewezen en vordert een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar, met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft van het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde feit een integrale vrijspraak bepleit en heeft zich niet uitgelaten over de strafmaat.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit, stelt de raadsvrouw dat volgens LOVS richtlijnen hier een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden op staat.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft illegaal een semiautomatisch vuurwapen van categorie III, te weten een pistool, en munitie (10 patronen) voorhanden gehad. Verdachte heeft met dit vuurwapen ook rondgelopen op de camping waar hij verbleef en hij bewaarde het wapen op verschillende plekken. Zijn vriendin was op de hoogte van de bewaarplaats ervan. Verdachte heeft zijn vriendin zelfs laten zien hoe het vuurwapen werkte en zij heeft het vuurwapen vervolgens ook uitgeprobeerd.
Het is algemeen bekend dat het voorhanden hebben van een dergelijk wapen grote veiligheidsrisico's met zich brengt. Het illegale bezit van vuurwapens vormt vanwege de daaraan verbonden gevaarzetting een maatschappelijk kwaad dat ernstig dient te worden bestraft. Het gevaar heeft zich in deze zaak ook verwezenlijkt. De vriendin van verdachte heeft met dit vuurwapen op 17 mei 2012 [slachtoffer 1] in de kantine van zijn eigen camping (naam camping), in aanwezigheid van zijn vrouw en twee stiefkinderen,en verdachte neergeschoten waarna [slachtoffer 1] ter plekke aan zijn verwondingen is overleden.
Verdachte is naar het oordeel van de rechtbank op totaal onverantwoorde wijze met het vuurwapen omgegaan.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk is om verdachte het verkeerde van zijn handelen te laten inzien en hem en anderen duidelijk te maken dat de samenleving dit gedrag niet tolereert.
De onvoorwaardelijke gevangenisstraf is aanzienlijk lager dan de straf die door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie. De rechtbank spreekt verdachte vrij van het meest ernstige delict moord/doodslag en veroordeelt verdachte enkel voor het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie.
De vordering van de benadeelde partijen.
[persoon 1] en haar minderjarige kinderen [persoon 2] en [persoon 3] en [persoon 6] hebben zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend.
Gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid aanhef en sub a van het Wetboek van Strafvordering, kunnen de benadeelde partijen niet in deze vordering worden ontvangen omdat de verdachte wordt vrijgesproken voor het feit waarop de vordering van de benadeelde partijen betrekking heeft.
De rechtbank zal de benadeelde partijen veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.
De toegepaste wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en
de artikelen 2, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde.
- verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (munitie).
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op als straf:
- een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel
27 Wetboek van Strafrecht.
Beslissing over de vorderingen van de benadeelde partijen (feit 1 primair en subsidiair):
- verklaart de benadeelde[persoon 1] niet-ontvankelijk in haar vordering.
- verklaart de benadeelde partij [persoon 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
- verklaart de benadeelde partij [persoon 3] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
- verklaart de benadeelde partij [persoon 6] niet-ontvankelijk in haar vordering.
- Veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten van de verdachte tot op heden
begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mr. M.L.W.M. Viering en mr. S.J.W. Hermans, leden,
in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier,
en is uitgesproken op 18 april 2013.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van regiopolitie Brabant Noord, onderzoek TGO Algol, met dossiernummer 60-131763, afgesloten d.d. 31 december 2012, aantal doorgenummerde bladzijden: 1838.
2 Sectierapport NFI door drs. (naam deskundige), blz. 1446/1447.
3 Proces-verbaal verhoor getuige [persoon 5], blz. 362.
4 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 204.
5 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 209.
6 Proces-verbaal onderzoek vuurwapen, blz. 1683-1686.
7 Proces-verbaal verhoor [verdachte], blz. 1257.
8 Proces-verbaal verhoor getuige [persoon 5], blz. 362.
9 Verhoor inverzekeringstelling/inbewaringstelling van 21 mei 2012, blz. 1.
10 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], blz. 311.
11 Proces-verbaal verhoor getuige [persoon 2], blz. 341.
12 Proces-verbaal verhoor getuige [persoon 3], blz. 336.
13 Proces-verbaal verhoor getuige [persoon 4], blz. 346.
14 Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte], blz. 948-953
15 Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte], blz. 952
16 Verklaring [verdachte] bij rechter-commissaris van 21 mei 2012 en de verklaring van [verdachte] afgelegd ter terechtzitting.