ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ6743

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
01/845391-10
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord met voorbedachten rade in Cuijk

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 11 april 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met medeverdachten betrokken was bij de moord op een 20-jarige man in Cuijk. De verdachte, geboren in 1988, werd beschuldigd van medeplegen van moord, nadat hij samen met zijn neef het slachtoffer op straat had doodgestoken. De aanleiding voor deze gewelddadige daad was de vermeende verkrachting van de zus van de verdachte door het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte met voorbedachten rade handelden, aangezien zij zich voorafgaand aan de confrontatie met het slachtoffer hadden voorbereid en met messen naar de confrontatie gingen. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van het medeplegen van moord gebaseerd op diverse getuigenverklaringen en forensisch bewijs, waaronder DNA-sporen op de kleding van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling handelde, maar dat er sprake was van een planmatige aanpak. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar, met aftrek van het voorarrest, en moest een schadevergoeding betalen aan de nabestaanden van het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verminderd toerekeningsvatbaarheid, maar oordeelde dat de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden zwaar wogen in de strafmaat.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/845391-10
Datum uitspraak: 11 april 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1988],
wonende te [adres],
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van de onderzoeken ter terechtzitting van 15 december 2010, 14 maart 2011, 18 mei 2011, 12 augustus 2011, 5 oktober 2011,
15 december 2011, 13 maart 2012, 7 juni 2012, 31 augustus 2012, 30 oktober 2012,
23 januari 2013, 20 maart 2013, 21 maart 2013 en 28 maart 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 november 2010. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 september 2010 te Cuijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, met een of meer mes(sen), althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), in de hals/nek en/of in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(artikel 289/287 jo.47 Wetboek van Strafrecht)
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmotivering.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht medeplegen van moord wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken, dan wel dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman sluit daarbij aan bij één van de scenario's als gesteld door psychiater Van Panhuis in diens rapportage over verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.1
De rechtbank baseert haar oordeel op de volgende bewijsmiddelen uit het procesdossier.
Voorafgaand aan de confrontatie met het slachtoffer.
Op 22 september 2010 heeft [familielid 1] tegen haar moeder, [familielid 2], verteld dat zij die nacht zou zijn verkracht door het latere slachtoffer. Op 24 september 2010 doet zij hiervan aangifte bij de politie. [familielid 1] heeft ook tegen haar broer (en medeverdachte) [medeverdachte 1] verteld wat haar zou zijn overkomen. [medeverdachte 1] heeft hierna met een aantal mensen telefonisch contact gehad.2
Getuige [familielid 2], de moeder van verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 1], heeft op 22 september 2010 te 17.58 uur bij de politie onder meer het volgende verklaard: Op 22 september 2010 was [verdachte] niet thuis. [verdachte] werkt als beroepsmilitair bij de Lucht Mobiele Brigade. Hij verbleef op de kazerne in [plaatsnaam]. [verdachte] is superbezorgd om en heel beschermend tegen zijn zusjes. 's Nachts had [familielid 1] verteld dat er iets zou zijn voorgevallen tussen [familielid 1] en [slachtoffer]. [familielid 1] heeft dit ook verteld tegen [medeverdachte 1]. Getuige had haar zoon [verdachte] al verschillende keren telefonisch proberen te bereiken, toen [verdachte] haar omstreeks 11.00 uur zelf belde. Op dat moment heeft getuige aan [verdachte] verteld dat [familielid 1] naar de kermis was geweest en op de terugweg werd gedwongen tot seksuele handelingen. [verdachte] zei tegen getuige: "Ik weet genoeg, ik kom er nu aan".3
[verdachte] heeft verklaard dat hij na het telefoontje met zijn moeder, nog een aantal personen heeft gebeld en een paar sms-berichten heeft verzonden en rond half twaalf in zijn auto is gestapt en naar zijn woning is gereden. Hij is daar rond kwart over twaalf gearriveerd.4
Getuige [getuige 1] heeft onder meer verklaard dat hij en [verdachte] rond 11.00 uur op de kazerne waren. [verdachte] was aan de telefoon en vertelde daarna desgevraagd dat zijn zusje was aangerand. Daarna was [verdachte] weer aan de telefoon. [verdachte] zei tegen [getuige 1] dat hij naar huis wilde. Hij is naar het compagniesgebouw gelopen om te zeggen dat hij naar huis ging. Een paar minuten later kwam hij terug op de kamer, pakte zijn telefoon en liep weg.5
[verdachte] heeft op 22 september 2010 contact via sms-berichten met zijn broer [medeverdachte 1]. Eerst vraagt [medeverdachte 1] of [verdachte] vanavond thuis is (10.09 uur). [verdachte] antwoordt [medeverdachte 1] met 'Mabey wel wat dan'. [medeverdachte 1] antwoordt [verdachte] omstreeks 11.14 uur met 'Kom vanavond maar'. Omstreeks 11.18 uur stuurt [medeverdachte 1] naar [verdachte] het bericht 'Ik weet al wie'. [verdachte] bericht [medeverdachte 1] dan 'nu na me huis kjomen ikj rijd na huis'. [medeverdachte 1] antwoordt daarop aan [verdachte] omstreeks 11.20 uur met 'Ik zit al hier'[familielid 3], een neef van [verdachte] en [medeverdachte 1], bericht [verdachte] op 22 september 2010 omstreeks 11.36 uur het volgende: '[verdachte] denkna voordat je iets doet hè en goed plannen pik. Kan je baan kosten bel je straks'. Dit bericht is gelezen en afgeleverd. Dat blijkt ook uit het bericht dat [verdachte] vervolgens bijna een minuut later verzendt naar [familielid 3], te weten: 'Is al te laat'. [familielid 3] antwoordt daarop omstreeks 11.40 uur: 'Ok dam moet het goed doen ben nu in Rotterdam anders was ik mee gegaan pik , als er iets is bellen goed'. Dat bericht is eveneens gelezen en afgeleverd.6
Bij het uitluisteren en opnemen van het telecommunicatieverkeer, gevoerd met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] (TAP 1) hoort verbalisant [verbalisant 1] een gesprek tussen [familielid 2] (B1) en ene [familielid 3] (B2) op 23 september 2010, waarin onder meer het volgende wordt gezegd:
'(...)
B1: Dat ie stom is, maar ik snap hem wel.
B2: Jaha. Dat zoiezo, dat zoiezo.
B1: Ze hadden gewoon van [familielid 1] afmoeten blijven.
B2: Dat zeker weten.
B1: Hij is gewoon doorgedraaid. En in plaatst dat hij gewoon iemand fatsoenlijks belt, belt hij [naam 1] (de rechtbank begrijpt dat hiermee verdachte [medeverdachte 2] wordt bedoeld).
(...)
B2: Hij heeft mij eerder gebeld, [familielid 2].
B1: Ja.
B2: Maar uhm.. effe denken. Hij had mij gebeld en zei eerst van kun je mij op komen halen. Ik zeg hoe dat zo dat dan joh. Ja er is iets met [familielid 1] gebeurd. Ik zeg Ah joh. Ik wou komen, maar ik zat in Rotterdam.
(...)
B1: En ik het weet niet. Want hij heeft altijd gezegd als ze ooit aan een van mijn zussen komen dan pak ik ze.
B2: Ja.
B1: Jaha.
B2: Daar was hij heel duidelijk in. Daar was hij heel duidelijk in.
B1: Ja en neem 't hem eens kwalijk.
B2: Ja, absoluut nu [familielid 2].
(...)'.7
[medeverdachte 1] heeft via www.google.nl en www.hyves.nl op internet onder meer gezocht op de trefwoorden '[naam 2]', '[naam 3]', '[naam 4]', '[naam 5]', '[naam 6]' en '[naam 7]'.8
[verdachte] heeft op 22 september 2010 's morgens met zijn neef, medeverdachte [medeverdachte 2], gebeld. [verdachte] heeft hem gevraagd waar hij was en gezegd dat hij hem nodig had. [verdachte] had [medeverdachte 2] verteld wat er met [familielid 1] zou zijn gebeurd. [medeverdachte 2] zei dat hij meteen naar [verdachte] toe zou komen. [verdachte] heeft ook nog gebeld met een andere neef, [familielid 3]. Hij heeft hem ook verteld van [familielid 1]. [familielid 3] heeft tegen [verdachte] gezegd dat hij niet kon komen en dat [verdachte] zich rustig moest houden en dat [familielid 3] [verdachte] die avond zou zien. Rond 12.15 uur arriveert [verdachte] in zijn woning in [plaatsnaam], waar zijn broer [medeverdachte 1] op dat moment al aanwezig was. [medeverdachte 1] zei dat hij wist wie het had gedaan. [medeverdachte 1] zei tegen [verdachte] de naam [slachtoffer] uit Cuijk. [verdachte] zag een foto van [slachtoffer] op de laptop en wist toen meteen wie het was.
[verdachte] heeft nog telefonisch contact gehad met [getuige 2]. [getuige 2] zou bij het station in Cuijk op [verdachte] wachten. [verdachte] is later naar [getuige 2] gereden. [medeverdachte 2] arriveert in de woning van [verdachte]. [verdachte] heeft hem over [familielid 1] verteld. Dat ze haar van hem hadden afgepakt en dat ze [familielid 1] pijn hadden gedaan. [verdachte] pakt een lang zilveren mes (de rechtbank begrijpt een vleesmes) uit het houten keukenblok uit de keuken van de woning en neemt dat mee in de auto.9
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij onderweg was naar zijn werk in [plaatsnaam]. Hij is doorgereden naar zijn werk en heeft daar de operator verteld wat er aan de hand was. Daarna is hij weer weggegaan en naar de woning van zijn familie gereden om te vragen wat er was gebeurd.10 Voorts heeft hij verklaard dat hij zich thuis in [plaatsnaam] heeft omgekleed en dat [verdachte] hem met zijn rode Peugeot heeft opgehaald en dat ze de jongen in Cuijk gingen zoeken. Verder heeft hij verklaard dat hij en [verdachte] beiden een mes hadden meegenomen, uit de woning van [verdachte]. Ze hadden deze messen meegenomen om de jongen in ieder geval te bedreigen en bang te maken. Volgens [medeverdachte 2] hebben ze de messen in de blauwe tas van [medeverdachte 2] gedaan. Op het moment van de aanhouding had [medeverdachte 2] het grote mes (de rechtbank begrijpt het koksmes) vast.11
[verdachte] en [medeverdachte 2] pakken beiden een mes in de woning van [verdachte] en nemen die messen mee in de auto op naam van verdachte [verdachte] (tot 6 oktober 2010), een rode Peugeot 206 met het kenteken [kenteken 1] Ook [medeverdachte 1] stapt in de auto en gezamenlijk rijden zij naar Cuijk.13
Ten aanzien van de kleding van de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2]:
Op 22 september 2010 rond 15.40 uur is in de cellengang van het politiebureau te Cuijk zowel de kleding van [verdachte] als die van [medeverdachte 2] veiliggesteld voor het onderzoek. [verdachte] droeg onder meer: een zwarte lange trainingsbroek voorzien van een verticale bies, een baseballpetje, grote hoge schoenen (legerkistjes). [verdachte] was ernstig gewond aan zijn rechterhand (snijwonden).14 [medeverdachte 2] droeg: een jas cq trui, een geel T-shirt, een donkerkleurige broek, een paar sokken en een paar schoenen.15
Van de kleding van [verdachte] en [medeverdachte 2] zijn ook fotografische opnamen gemaakt ter zake van de inbeslagname van hun kleding. Daarop is te zien dat [verdachte] bij zijn aanhouding de volgende kleding droeg: een lichtgrijze pet met zwart opschrift "Golfjunkie", een zwarte trainingsbroek van het merk Adidas, een zwart hemd, een paar zwarte sokken en een paar zwarte legerkisten. Te zien is dat [medeverdachte 2] bij zijn aanhouding de volgende kleding droeg: een grijs jack, een licht geel/beige shirt met korte mouw, een zwarte lange broek, een paar sportschoenen van het merk Converse en een paar zwarte sokken.16
In Cuijk zoeken [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2][slachtoffer] in de omgeving van diens woning aan de [adres 1]. In Cuijk stopt [verdachte] bij het treinstation [getuige 2] op te halen. [verdachte] gaat met [getuige 2] tanken bij het tankstation op de [adres 2] in Cuijk. Daarna heeft [verdachte] zijn vriend [getuige 2] weer bij het station in Cuijk afgezet.17
[getuige 2] verklaart tegenover de politie dat [verdachte] hem belde en hem vroeg op het station in Cuijk op hem te wachten. [verdachte] vroeg op het station of [getuige 2] voor hem wilde tanken. [getuige 2] is in de Peugeot gestapt bij [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. Vanaf het station zijn ze naar een autogarage gereden, omdat [verdachte] een rol duct tape wilde kopen. [getuige 2] heeft een rol duct tape gekocht, waarna de medewerker van de garage de rol aan [verdachte] gaf. Vervolgens zijn ze gaan tanken. Vóór het tanken zijn ze nog door de straat gereden waar [slachtoffer] woonde. [verdachte] was boos en zei: "Ze hebben godverdomme mijn zusje verkracht". [getuige 2] begreep dat [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], [slachtoffer] aan het zoeken waren.18
Daarmee geconfronteerd, bevestigt [verdachte] de verklaring van [getuige 2] dat [verdachte] een rol duct tape wilde hebben en dat [getuige 2] deze heeft gekocht. [verdachte] heeft de duct tape in de auto gelegd.19
[verdachte] heeft verklaard dat hij samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] daarna nog in het centrum van Cuijk en in Cuijk-Noord is geweest om te kijken of ze [slachtoffer] ergens konden vinden. [verdachte] heeft aan personen op straat gevraagd of deze wisten waar [slachtoffer] woont. Hij kreeg te horen dat [slachtoffer] op het adres [adres 1] nummer [nummer] woonde. [verdachte] heeft zijn auto op een parkeerplaats op de [adres 1] geparkeerd en is samen met [medeverdachte 2] naar de woning van [slachtoffer] gegaan. Daar vertelt een jonge dame dat [slachtoffer] niet thuis is. Even later spreekt de moeder van [slachtoffer] [verdachte] nog aan. [verdachte] zei tegen haar dat ze [slachtoffer] zochten. Daarna zijn [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] weer in de auto van [verdachte] vertrokken. [verdachte] trad op als bestuurder, [medeverdachte 2] was bijrijder en [medeverdachte 1] zat achter in de auto.20 [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] blijven in de omgeving van de woning van [slachtoffer].
De confrontatie met het slachtoffer.
Op enig moment stappen [verdachte] en [medeverdachte 2] uit de auto van [verdachte] en lopen in de omgeving van de [adres 2] / [adres 1]. Op een gegeven moment zien zij [slachtoffer] lopen over de [adres 2] op de hoek nabij de autogarage. Dit betreft het [bedrijf 1]21. [verdachte] gaat naar [slachtoffer], gevolgd door [medeverdachte 2]. Er vindt direct een confrontatie plaats tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] enerzijds en [slachtoffer] anderzijds. 22
[verdachte] en [medeverdachte 2] schoppen en slaan [slachtoffer].23 Getuige [getuige 3] ziet vanuit haar achtertuin dat drie personen, waaronder de haar bekende [slachtoffer], op de stoep voor de receptie van [bedrijf 1] aan het vechten waren. Twee personen schopten en sloegen [slachtoffer]. [slachtoffer] werd aan zijn grijze trui meegesleurd en zij belandden hierbij ook op de grond. De twee mannen sloegen met hun vuisten op het hoofd van [slachtoffer]. Een van deze twee mannen droeg een Adidas trainingsbroek. De andere man schopte hard met geschoeide voet tegen het hoofd van [slachtoffer].24
Getuige [getuige 4] ziet dat een jongen die op de grond ligt door een Molukse jongen werd geslagen. Er stond nog een Molukse jongen bij die de jongen op de grond ook schopte en sloeg. Een van deze jongens had een zwart shirt aan. [getuige 4] zag een rode Peugeot staan aan de linkerzijde van de weg, aan de zijde van het autobedrijf, met de neus richting [adres 3]. De jongen die stond terwijl hij tegen de jongen op de grond aan het schoppen was, liep naar deze rode Peugeot. In deze auto zat een Molukse jongen achter het stuur. De lampen van de auto brandden en er kwamen uitlaatgassen uit de uitlaat. De jongen had nadat hij naar de auto was gelopen twee messen in zijn handen, in elke hand één. Hij liep terug naar de andere jongen en het slachtoffer. [getuige 4] hoorde meerdere keren :"Steek hem". [getuige 4] zag toen een politiewagen de [adres 2] inrijden. De politie wuifde hem dat hij moest doorrijden. Op dat moment reed de rode Peugeot via de [adres 3].25
Getuige [getuige 3] heeft gezien dat [slachtoffer] probeert weg te komen en dat de twee andere mannen achter hem aan renden.26
Getuige [getuige 5] heeft op 22 september 2010 iemand horen schreeuwen en is gaan kijken wat er aan de hand was. Toen zij via haar poort naar de straat liep zag zij een rode auto staan waarin een man achter het stuur zat. Op het trottoir aan de overkant van de weg zag zij twee jongens, een dader en een slachtoffer. De dader was het slachtoffer aan het steken met een mes. Zij hoorde dat iemand anders riep: "blijf maar steken, blijf maar steken". De dader stak meerdere malen met het mes. Hij had het mes in zijn rechterhand. Zij zag ook dat het T-shirt van het slachtoffer onder het bloed zat. De dader bleef steken. De dader had zwarte kleding aan. Hij droeg ook een pet.27 Getuige [getuige 4] heeft gezien dat jongen 1 (uit de verklaring blijkt dat hij het over [verdachte] heeft) meerdere malen in de richting van de buikstreek het slachtoffer stak. Hij zag dat jongen 1 ook onder het bloed zat. [getuige 4] zag veel bloed op de plaats waar de jongens zich bevonden.28
Uit het technisch onderzoek blijkt dat [verdachte] op dat moment op de [adres 2] gewond is geraakt. De verwonding van [verdachte] betrof - naar later bleek - een snijwond aan de buigzijde van de 2e tot en met de 5e vinger van de rechterhand, ter hoogte van de gewrichten tussen het basisvingerkootje en het middelste kootje, met letsels aan de buigpezen van de 2e tot en met de 5e vinger van de rechterhand en letsels aan de zenuwen in de 2e, 3e en 5e vinger.29 Het grijze vest van slachtoffer [slachtoffer] is onderzocht en daarop zijn 9 bemonsterde contact- dan wel veegsporen aangetroffen. Deze sporen bevatten DNA van zowel [verdachte] (in 8 bemonsteringen) als van [slachtoffer] (in 1 bemonstering).30
Getuige [getuige 3] verklaart dat [slachtoffer] zich op enig moment weet los te maken van [verdachte] en de hoek van de [adres 2] om rent, de [adres 1] in richting van zijn woning. [slachtoffer] wordt daarbij achtervolgd door [verdachte] en [medeverdachte 2].31
De inmiddels gearriveerde verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], de inzittenden van de gearriveerde politieauto, nemen vervolgens het volgende waar:
Verbalisant [verbalisant 2] heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 22 september 2010 rond 15.20 uur reden wij over de [adres 3] in Cuijk. Twee mannen stonden op de [adres 2] en [verbalisant 2] hoorde: "ze steken hem dood". Bij de hoek van de [adres 2] en de [adres 1] zag hij een bloedvlek met een diameter van ongeveer 40-50 centimeter. Hij is de [adres 1] in gelopen en zag daar op ongeveer tien meter drie mannen, waarvan één man geknield of gehurkt op de weg zat. Twee mannen stonden met hun rug naar [verbalisant 2] toe achter de geknielde man. Een van de mannen maakte een steekbeweging naar de geknielde man. Op het moment dat de hand van die man op het laagste punt was hoorde hij een duidelijk geluid, alsof je met een mes in weke delen steekt. Het mes heeft hij pas gezien toen de man dit desverzocht neerlegde. Het slachtoffer maakte een gorgelend geluid. Hierop heeft hij het dienstwapen getrokken en met luide stem geroepen dat de man het mes moest laten vallen. Hij zag dat de mannen beiden een mes voorzichtig op de grond neerlegden. De mannen moesten op hun buik op de grond gaan liggen. Dat deden zij ook. Er spoot bloed uit de nek van het slachtoffer, lichtrood van kleur. [verbalisant 2] zag dat man 2 (later blijkt dit [verdachte] te zijn) zijn onderarmen en hand dan wel handen onder het verse bloed zaten. Man 1 (later blijkt dit [medeverdachte 2] te zijn) had niet of nauwelijks bloed op zijn handen en onderarmen. Man 1 schreeuwde: "kinderverkrachter!". Kort daarna hoorde [verbalisant 2] man 1 of man 2 roepen: "Jullie helpen een kinderverkrachter".32
Verbalisant [verbalisant 3], bestuurder van de politiesurveillanceauto, heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik zag een paar mensen wenken. Zij wezen richting de [adres 2]. Ter hoogte van de garage op de hoek van de [adres 3] en de [adres 2] stopt hij de auto. Hij zag dat op de [adres 2] werd gevochten. Een man met een wit shirt lag op de grond en een man lag bovenop hem. Die man was de man op de grond aan het slaan, met korte felle stoten. [verbalisant 3] zag toen al behoorlijk wat bloed op het witte shirt van de persoon die op de straat lag. Hij is toen al claxonnerend in de richting van de mannen gereden. Het slachtoffer met het witte shirt kon toen hard wegrennen, de [adres 1] in. Achter het slachtoffer renden twee mannen. De tweede persoon had in zijn linkerhand een zilverkleurig mes vast. Al vrij snel stonden het slachtoffer en de twee andere mannen stil. Hij zag dat de tweede persoon het mes bovenhands hard en vol in de linkerzijde van de hals van het slachtoffer stak. Hij zag het slachtoffer een keer naar zijn nek pakken, terwijl er een behoorlijke spuit bloed uit zijn nek kwam. Hij heeft alleen die ene steek met het mes waargenomen. Hij meent dat de man die heeft gestoken een petje droeg. De eerste man die het slachtoffer achterna rende was aanvankelijk dichter bij het slachtoffer. Hij heeft zijn wapen getrokken en gelijktijdig met collega [verbalisant 2] heeft hij geroepen: "Laat dat mes vallen". Hij zag dat er twee messen op de grond lagen, nabij het slachtoffer. Beide personen gingen desverzocht op de grond liggen. De verdachte die rechts van het slachtoffer lag, had bloed aan zijn handen. [verbalisant 3] hoorde een van de twee mannen roepen: "kinderverkrachter" en daarna hoorde hij hen beiden dit meermalen roepen.33
Het aantreffen van de messen op de [adres 1].
Tijdens de reanimatie van het slachtoffer zag verbalisant [verbalisant 4] links van het slachtoffer een groot mes liggen. Dit lag ter hoogte van het linkerbeen van het slachtoffer. Aan de rechterzijde van het slachtoffer lag op schouderhoogte nog een mes. Dit mes was vanaf het handvat tot aan het einde van het lemmet geheel bebloed.34
Het overlijden van het slachtoffer.
[slachtoffer] overlijdt ter plaatse aan zijn verwondingen. Het tijdstip van overlijden van het slachtoffer, omstreeks 16.04 uur, werd vastgesteld door een aanwezige trauma-arts.35
Het sectierapport beschrijft de doodsoorzaak als volgt:
Interpretatie van resultaten:
Er was sprake van multipele scherprandige letsels, alle met gerelateerde bloeduitstortingen, dus bij leven opgelopen. De letsels hadden het aspect van steek- en snijverwondingen door steken en snijden met een of meer scherpe voorwerpen zoals één of meer messen. Er waren in relatie met de steekverwondingen steekkanalen te herleiden tot diep in de weke delen.
Er was in relatie met een of meer steekletsels in de hals links een groot bloedvat doorgesneden en daarbij was ook de linkerborstholte geperforeerd en het strottenhoofd doorkliefd. Hierdoor was er veel bloed ingeademd in de beide longen. Door het massale bloedverlies uit alle verwondingen tezamen waren er bleke bloedarme inwendige organen. Er waren steek- en snijletsels aan de rechterarm en de rechterhand die kunnen passen bij afweerletsels. Er waren ook verspreid over het hoofd en de romp huidkneuzingen en onderhuidse bloeduitstortingen, die het gevolg kunnen zijn van bij leven opgelopen uitwendig inwerkend botsend geweld zoals slaan of stompen. Het overlijden wordt zonder meer verklaard door functieverlies van de vitale organen door het massale bloedverlies in combinatie met verminderde zuurstofopname via de longen door massaal inademen van bloed.
Conclusie: [slachtoffer], 20 jaar oud geworden, is overleden als gevolg van verwikkelingen van meermalen opgelopen uitwendig perforerend en klievend geweld op het lichaam.36
Medeplegen.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 2] zich na het bericht van [verdachte] kort meldt bij zijn werkgever en direct rechtsomkeer maakt om zich bij [verdachte] te voegen. [verdachte] en [medeverdachte 2] nemen beiden een mes mee als zij samen met [medeverdachte 1] op zoek gaan naar [slachtoffer]. Er volgt een lange zoektocht waaruit blijkt dat onverwijld contact wordt gewild met [slachtoffer]. In afwachting van het verschijnen van [slachtoffer] blijven ze ter plaatse nabij het huis waar [slachtoffer] woonachtig is. [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben beiden fysiek deelgenomen aan het slaan en schoppen van [slachtoffer], ook als deze op de grond ligt. Uit de bewijsmiddelen volgt eveneens dat [medeverdachte 2] voortdurend in de directe nabijheid van [verdachte] is als deze ernstige geweldshandelingen jegens [slachtoffer] pleegt en hem als het ware aanmoedigt door te roepen "steek hem". Na de gewelddadige confrontatie bij de garage rennen [medeverdachte 2] en [verdachte] samen achter de dan reeds zwaar gewonde [slachtoffer] aan. Verbalisanten nemen uiteindelijk waar dat [medeverdachte 2], terwijl [verdachte] de laatste steek toebrengt in de halsstreek van [slachtoffer], op korte afstand staat van [verdachte] en [slachtoffer]. Verbalisant [verbalisant 2] heeft waargenomen dat zowel [verdachte] als [medeverdachte 2] een mes neerlegde. Uit meerdere bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] alsook [medeverdachte 2] direct nadat de verbalisanten de situatie onder controle hebben zich jegens omstanders verbaal uitlaat over de reden van het uitgeoefende geweld.
Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank sprake van nauwe en bewuste samenwerking en dus van medeplegen van de geweldshandelingen.
Voorbedachte raad.
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet vaststaan dat een verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit de hierboven opgesomde bewijsmiddelen blijkt van tijdsverloop van langere duur vanaf het moment dat [verdachte] op de hoogte is geraakt van de mededeling van [familielid 1] over wat zou zijn gebeurd tot aan het moment van hantering en gebruiken van messen. [verdachte] heeft meerdere malen de mogelijkheid gehad om zijn aanvankelijke keuze te herzien. Na het zien van [slachtoffer] heeft de confrontatie direct een gewelddadig karakter gekregen. Echter ook na het uitoefenen van de eerste gewelddadige handelingen heeft [verdachte] nog de mogelijkheid gehad om zich nader te beraden. De rechtbank wijst in dit verband op het moment dat [slachtoffer] zich weet te onttrekken aan de beide verdachten en vanaf de [adres 2] richting de [adres 1] rent. Ook in deze situatie maken [verdachte] en [medeverdachte 2] de keuze om wederom achter [slachtoffer] aan te gaan om vervolgens door te gaan met het uitoefenen van zeer gewelddadige handelingen.
Verbalisanten hebben verklaard dat [verdachte] en [medeverdachte 2], na het toebrengen van de laatste steek en na daartoe te zijn gesommeerd rustig hun mes neerlegden. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat [verdachte] en [medeverdachte 2] direct en alert hebben gereageerd op de instructies van de verbalisanten. Door getuigen is gehoord dat [verdachte] en [medeverdachte 2] zich verbaal hebben uitgelaten jegens omstanders om hun daden als het ware toe te lichten en omstanders er van te weerhouden bijstand aan [slachtoffer] te verlenen. Deze omstandigheden leiden naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat [verdachte] en [medeverdachte 2] niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling hebben gehandeld. In tegendeel, uit de bewijsmiddelen blijkt veeleer van een planmatig en gericht handelen. [verdachte] en [medeverdachte 2] waren blijkens hun handelen in staat te overzien wat zij deden en wat de consequenties daarvan zouden zijn, zoals mede volgt uit hun reactie op het optreden van politie en omstanders na het incident.
De rechtbank komt gelet op het vorenstaande tot de conclusie dat [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben gehandeld met voorbedachte raad.
Het persoonlijkheidsonderzoek ten aanzien van verdachte.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte bevinden zich in het dossier de navolgende rapportages:
- een advies van de reclassering uitgebracht op 10 januari 2011;
- een pro justitia rapportage d.d. 7 april 2011 opgemaakt door psycholoog A.F.J.M. Zwegers,
- een pro justitia rapportage d.d. 30 september 2011, opgemaakt door psycholoog A.F.J.M. Zwegers,
- een pro justitia rapportage d.d. 2 mei 2011, opgemaakt door psychiater P.J.A. van Panhuis en psychiater in opleiding M.P. Boers- Van der Zanden,
- een pro justitia rapportage 12 september 2011, opgemaakt door psychiater P.J.A. van Panhuis,
- een pro justitia rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht (hierna: het PBC), d.d. 9 mei 2012, opgemaakt door psychiater M.A. Westerborg, en GZ-psycholoog A. de Jong,
- een pro justitia rapportage van het PBC d.d. 6 maart 2013, opgemaakt door psychiater M.A. Westerborg en GZ-psycholoog A. de Jong.
Deskundige Van Panhuis komt in zijn rapportages van 2 mei 2011 en 12 september 2011 tot de conclusie dat er sprake is van een Post Traumatische Stress Stoornis, een dissociatieve stoornis niet anders omschreven en een depersonalisatiestoornis. Volgens deskundige Van Panhuis hebben de aanwezigheid van depersonalisatie en de derealisatie alsmede een niet volledig genezen (door de situatie gereactiveerde) Post Traumatische Stress Stoornis en de daaruit voorkomende dissociatieve toestand als stoornis een rol gespeeld in de gedragskeuzes van [verdachte] in de aanloop naar en ten tijde van het tenlastegelegde. Bij volledige dissociatie heeft [verdachte] geen invloed gehad op zijn eigen handelen.
Deskundige Zwegers concludeert in zijn rapportages van 7 april 2011 en 30 september 2011 dat er geen ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van [verdachte] kan worden aangetoond. Het tenlastegelegde kan, indien dat bewezen wordt, niet vanuit een stoornis of gebrekkige ontwikkeling worden verklaard.
Deskundigen Westerborg en De Jong komen in hun rapportage van 9 mei 2012 tot de conclusie dat ten gevolge van de opstelling van [verdachte] adequate psychodiagnostiek ontbreekt. Er zijn geen duidelijke aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van psychopathologie en/of een persoonlijkheidsstoornis. Echter het onderzoek is te beperkt geweest om gefundeerde uitspraken te doen over de persoon van [verdachte] en om met zekerheid iets te zeggen over de aan- of afwezigheid van een eventuele ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. In hun rapportage van 6 maart 2013 komen zij tot de conclusie dat bij [verdachte] geen sprake is van een ziekelijke stoornis. Er is wel sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een weinig uitgerijpte persoonlijkheidsorganisatie die zich kenmerkt door een narcistische dynamiek. Deze gebrekkige ontwikkeling heeft geleid tot een scheefgroei van de persoonlijkheid die kan worden gezien als het gevolg van een negatief op elkaar inwerken van in aanleg aanwezige karaktertrekken en verwaarlozing in de kinderjaren, hetgeen zich later onder andere is gaan manifesteren in de vorm van een pathologische parentificatie. De traumatiserende ervaring van 2004 heeft niet geleid tot dermate actuele psychiatrische klachten dat die nu als een separate posttraumatische stressstoornis geclassificeerd zou moeten worden. Er zijn evenmin aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een dissociatieve stoornis. Naast de onrijpe persoonlijkheidsorganisatie is er bij [verdachte] tevens sprake van een stoornis in het functieniveau (de intelligentie). Er is een sterke discrepantie tussen het verbaal en performaal IQ. Indien het tenlastegelegde wordt bewezen adviseren de deskundigen om [verdachte] verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Ter terechtzitting van 31 augustus 2012 is deskundige M.A. Westerborg gehoord. Hij heeft -onder meer- het navolgende verklaard, verkort en zakelijk weergegeven: Verdachte heeft niet meegewerkt aan het opstellen van de pro justitia rapportage van 9 mei 2012 door het Pieter Baan Centrum. In hoofdzaak zijn de bevindingen in het rapport gebaseerd op de voorhanden zijnde stukken en op de observatie van verdachte.
Ter terechtzitting van 20 maart 2013 zijn deskundigen M.A. Westerborg, A. de Jong en Van Panhuis gehoord.
Deskundige Van Panhuis heeft bij de behandeling ter terechtzitting gepersisteerd bij de bevindingen en conclusies van zijn rapportages van 2 mei 2011 en 12 september 2011. Voorts heeft deskundige Van Panhuis het navolgende verklaard, verkort en zakelijk weergegeven: Ik heb [verdachte] gezien korter na het incident zelf. Het rapport van het PBC is jaren later opgemaakt. Ik kan mij niet vinden in de conclusie van het PBC. Het psychologisch onderzoek laat een onevenredig intelligentieprofiel zien. Ik wil dan heel graag terug kunnen vinden welke testonderdelen die intelligentie naar beneden hebben gehaald. Er had uitgebreider neurologisch onderzoek moeten plaatsvinden. Ik heb vooral vragen bij het rapport, na antwoord op die vragen zou ik mogelijk wel kunnen instemmen met de inhoud.
De deskundigen Westerborg en De Jong hebben bij de behandeling ter terechtzitting gepersisteerd bij voornoemd advies van 6 maart 2013. Zij hebben voorts het navolgende verklaard, verkort en zakelijk weergegeven. Deskundige Westerborg heeft verklaard dat in het onderzoek wel degelijk aandacht is besteed aan het handtrauma van [verdachte]. De diagnose moet onafhankelijk van het delict worden gesteld. [verdachte] functioneerde eigenlijk goed tot het ten laste gelegde. Ook is onderzocht of sprake is geweest van mogelijke acute dissociatie. In een dissociatie kun je geen gerichte handelingen meer verrichten. In dit geval zijn te complexe handelingen verricht om dit aan dissociatie toe te schrijven.
Deskundige De Jong heeft - onder meer - verklaard dat is onderzocht of er mogelijk sprake is van een Post Traumatische Stress Stoornis (PTSS) naar aanleiding van het incident tijdens Koninginnenacht 2004. De deskundige heeft - in aansluiting op hetgeen deskundige Westerborg ter terechtzitting van 31 augustus 2012 op dit punt verklaarde - verklaard dat als sprake is van een PTSS je dan symptomen moet kunnen waarnemen. Bij [verdachte] zijn deze niet gebleken of achterhaald.
De aanvullende rapportage van het PBC van 6 maart 2013 is tot stand gekomen na een wekenlange periode van observatie en met volledige medewerking van [verdachte]. Tevens hebben de leden van het sociale netwerk van [verdachte] meegewerkt aan het milieuonderzoek. Het multidisciplinaire onderzoeksteam heeft de beschikking gehad over het volledige dossier en alle door de andere deskundigen opgemaakte rapportages over [verdachte].
Gelet hierop verenigt de rechtbank zich met het advies van het PBC van 6 maart 2013, met de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting door de deskundigen. Van volledige ontoerekingsvatbaarheid bij [verdachte] is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Met deze conclusie komt ook de grondslag van het verweer van de raadsman dat de opzet bij [verdachte] vanwege volledige ontoerekingsvatbaarheid zou ontbreken, te vervallen. Dit verweer gaat dan ook niet op.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 22 september 2010 te Cuijk tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, met messen, in de hals/nek en in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
De verdediging heeft verweer gevoerd ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte, te weten:
a. Er was sprake van noodweer dan wel van noodweerexces (artikel 41 Sr).
De raadsman heeft gesteld dat [verdachte] het vleesmes pas actief heeft gebruikt nadat het slachtoffer het mes uit de broeksband van [verdachte] had genomen. Op dat moment is de wederrechtelijke aanranding ontstaan. [verdachte] moest zich hierdoor verdedigen. Door het hanteren van het mes door [slachtoffer] is de verwonding aan de hand van [verdachte] ontstaan. Wat er vervolgens heeft plaatsgevonden is allemaal gebeurd door - of onder invloed van - de ontstane gemoedstoestand van [verdachte], zo stelt de raadsman.
b. Er was sprake van psychische overmacht (artikel 40 Sr).
De raadsman heeft bepleit dat er sprake was van een hevige gemoedstoestand waardoor [verdachte] de consequenties van zijn handelen niet heeft kunnen overzien. Deze gemoedstoestand is ontstaan op het moment dat [verdachte] het nieuws over zijn zusje hoorde. Deze toestand is in sterke mate verergerd toen [verdachte] ernstig gewond raakte aan zijn hand. Daarbij komt dat niet kan worden gesteld dat er sprake was van culpa in causa bij [verdachte]. [verdachte] had niet kunnen voorzien hoe hij zou reageren bij het zien van het slachtoffer en zeker niet hoe hij zou reageren op de ernstige verwonding aan zijn hand.
Als gevolg van het hiervoor gestelde dient verdachte volgens de verdediging te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van noodweer, dan wel noodweerexces. Er is geen sprake van psychische overmacht. Overigens heeft te gelden dat sprake is van culpa in causa.
De rechtbank oordeelt als volgt:
Ad a. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
De rechtbank acht - anders dan de verdediging stelt - onder meer op grond van de inhoud van het technisch onderzoek niet aannemelijk geworden dat de verwonding aan de hand van [verdachte] is ontstaan op de door de verdediging veronderstelde wijze. Het onderzoek naar de trainingsbroek van [verdachte] heeft niet uitgewezen dat er sprake was van beschadigingen die zouden kunnen wijzen op dragen van het mes in de broek of het door een ander onverhoeds pakken van het mes uit de broeksband van de trainingsbroek. Van enig handelen ten aanzien van het afpakken van het mes is niet gebleken. Er is in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen enkele steun te vinden voor het door [verdachte] geschetste scenario van het grijpen in het mes door [verdachte] bij wijze van een verweren tegen een aanval. Geen van de getuigen heeft waargenomen dat [slachtoffer] op enig moment een mes heeft gehanteerd en ook uit technisch onderzoek is dit niet gebleken. De rechtbank gaat dan ook uit van het scenario van het doorschieten van de hand van verdachte bij het steken door verdachte. De stelling van [verdachte] dat hij zeer angstig was voor het slachtoffer kan de rechtbank ook niet volgen. Dit strookt immers niet met zijn gedrag, te weten het aanvallen (schoppen en slaan) van het slachtoffer, het steken van het slachtoffer, het wederom achtervolgen van het slachtoffer en het toebrengen van een laatste steek met het mes in de hals van het slachtoffer. Deze laatste actie heeft verdachte ondernomen terwijl de politieagenten in een politieauto met luide sirene achter hem aan reden.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte. Aldus was er geen sprake van een noodweersituatie. Daarmee kan noodweer dan wel noodweerexces niet worden aangenomen. De rechtbank verwerpt het verweer.
Ad b. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging
Een beroep op psychische overmacht in de zin van artikel 40 Sr kan slechts slagen wanneer er sprake is van een van buiten komende drang of dwang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
De enkele mededeling dat de zus van verdachte mogelijk zou zijn verkracht/aangerand, houdt naar het oordeel van de rechtbank nog niet een situatie van dwang of drang als hiervoor bedoeld in. Op een dergelijk bericht kan ook op een andere, minder verregaande wijze, worden gereageerd. Voorts is de rechtbank - onder verwijzing naar hetgeen hiervoor omtrent het persoonlijkheidsonderzoek is overwogen - van oordeel dat ook niet kan worden vastgesteld dat verdachte gelet op zijn persoon en persoonlijke omstandigheden, een persoon was die aan de gestelde drang op geen enkele (andere) wijze weerstand had kunnen bieden. De beschermende rol die verdachte ten aanzien van zijn zus zou hebben aangenomen, is onvoldoende om te spreken van psychische overmacht. Verdachte heeft welbewust - samen met zijn medeverdachten - de confrontatie gezocht. Tenslotte staat ook het (tijds)verloop dat op de betrokken dag heeft plaatsgevonden, aan het aannemen van handelen in een situatie van acute drang in de weg.
Het verweer wordt verworpen.
Nu er ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf van 15 jaar met aftrek van het voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit dat bij het bepalen van de strafmaat ernstig rekening dient te worden gehouden met de persoonlijke situatie van verdachte, de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, met de (vermeende) verkrachting van de zus van verdachte en het feit dat verdachte first offender is.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Samen met zijn medepleger heeft verdachte het slachtoffer vermoord. Op klaarlichte dag in een woonwijk in de onmiddellijke nabijheid van de ouderlijke woning van het slachtoffer met vele buurtbewoners als ooggetuigen heeft verdachte samen met zijn medepleger zich schuldig gemaakt aan eigenrichting. Na een urenlange voorbereiding is het slachtoffer geliquideerd. Het leed voor de nabestaanden, in het bijzonder het verlies van zoon respectievelijk broer, kan door geen enkele straf worden vergolden. De rechtbank verwijst hiervoor naar de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring, die vader en moeder hebben opgesteld. Naast vergelding, het zo veel als mogelijk vereffenen van het aangedane onrecht, zal de rechtbank bij de strafoplegging zich laten leiden door doeleinden ontleend aan de generale preventie.
Bij verdachte is niet gebleken van zeer ernstige aanwijzingen, dat vrees voor herhaling moet worden aangenomen. Zo deze al aan het persoonlijkheidsonderzoek kunnen worden ontleend, lijken deze aanwijzingen grotendeels te zijn ontzenuwd door het strafproces, inclusief het langdurig ondergane voorarrest. Generale preventie, anders gezegd, voorkoming van navolging van dit soort misdrijven door anderen, zal dus naast de eerder genoemde vergelding de hoogte van de enige in aanmerking komende straf, te weten gevangenisstraf, bepalen. Verdachte en zijn medepleger hebben zich schuldig gemaakt aan eigenrichting op een bijna onvoorstelbare wijze.
De rechtbank heeft uit het dossier noch tijdens het onderzoek ter terechtzitting enige aanwijzing gevonden, waaruit zou kunnen blijken dat de medeplegers op enig moment zouden hebben overwogen een wijze van handelen te kiezen die passend zou kunnen worden genoemd binnen de grenzen van de rechtsstaat. De medeplegers hebben zonder enig waardig onderzoek hun mening gevormd, en vervolgens hun mening, niet zijnde een rechterlijk vonnis, in een dodelijke liquidatie omgezet.
Eigenrichting betekent niet alleen dat politie en justitie hun taakstelling binnen een democratische rechtsstaat niet kunnen waarmaken. Eigenrichting betekent bovenal dat burgers bepalen wat goed en kwaad is, en daarop op hun wijze reageren aan de hand van hun gedachten en gevoelens, welke niet of juist wel geheel of gedeeltelijk mede zijn bepaald door persoonlijke, politieke, culturele of religieuze opvattingen. Eigenrichting vormt - kortom - een ernstige bedreiging voor het voortbestaan van een vreedzame samenleving. Slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een zeer aanzienlijke duur is daarom naar het oordeel van de rechtbank passend.
Volgens het persoonlijkheidsonderzoek is verdachte verminderd toerekeningsvatbaar. Zoals hiervoor uiteengezet, maakt de rechtbank deze conclusie tot de hare. Ten voordele van verdachte spreekt dat hij niet eerder met de strafrechter in aanraking is gekomen. Daar staat tegenover dat verdachte weliswaar spijt heeft betuigd over het overlijden van het slachtoffer, doch dat hij zijn eigen verantwoordelijkheid op dit punt in het geheel in het midden heeft gelaten, hetgeen het leed van de nabestaanden alleen maar erger heeft gemaakt. Als strafverzwarend ten nadele van de verdachte neemt de rechtbank in aanmerking de zonder meer blijkende rol als initiatiefnemer.
De rechtbank zal aan [verdachte] en [medeverdachte 2] een zelfde gevangenisstraf opleggen. Bij [medeverdachte 2] zal de rechtbank rekening houden met het tijdsverloop, dat gepaard is gegaan met het persoonlijkheidsonderzoek in de strafzaak tegen [verdachte]. [medeverdachte 2] is evenwel volledig toerekeningsvatbaar.
In beginsel acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaar passend en geboden. [verdachte] is echter verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank zal de gevangenisstraf daarom met één jaar matigen tot vijftien jaar. Zoals gezegd, houdt de rechtbank echter [verdachte] voor initiatiefnemer. Dit alles tegen elkaar afwegend, komt de rechtbank uiteindelijk tot dezelfde straftoemeting voor de beide medeplegers van de moord op [slachtoffer].
De vordering van de benadeelde partij de nabestaanden van [slachtoffer].
Het standpunt van de officier van justitie.
Post 1: van de gevorderde eigen bijdrage in de ziektekosten is één post van 45 euro niet toewijsbaar, de overige posten wel.
Post 2: van de kosten voor rechtsbijstand zijn de posten griffierecht en akte nalatenschap toewijsbaar. Ten aanzien van de bijstand in de procedure met het UWV refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
Post 3 : de kosten van het graf van 3500 euro zijn volledig toewijsbaar.
Post 4: de vliegkosten zijn toewijsbaar tot het - na de vermindering ter terechtzitting van 28 maart 2013 - gevorderde bedrag van 3824,10 euro.
Post 5: de gevorderde inkomstenderving bij wijze van voorschot ter grootte van 10.000 euro is toewijsbaar.
Post 6: de immateriële schade is volledig toewijsbaar, ook ten aanzien van de broer van het slachtoffer.
Post 7: de gevorderde verhuiskosten zijn niet gemaakt en kunnen niet worden toegewezen.
Post 8: de reiskosten kunnen volledig worden toegewezen.
De officier van justitie is van mening dat de schadevergoeding hoofdelijk moet worden toegewezen en ook de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd. Ook de wettelijke rente moet worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft de niet ontvankelijkheid van de benadeelde partij bepleit.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering:
Immateriële schade:
Post 6, schokschade ten aanzien van de vader en de moeder van het slachtoffer, groot
€ 6.000,00 en
Materiële schade:
Post 1, eigen bijdrage psychiater en arts, groot € 782,36 (volledig);
Post 2, eigen bijdrage rechtsbijstand en griffierecht, groot (€ 111,00 + € 127,00 =) €238,00; Post 3, grafkosten, groot € 3.500,00 (volledig);
Post 4, vliegkosten nabestaanden, groot € 3.824,10 (volledig, na aanpassing)
Post 8, reiskosten nabestaanden naar psychiater en rechtbank, groot € 1.000,00;
In totaal derhalve € 15.344,46, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de volgende onderdelen van de vordering afwijzen:
Post 7, te weten de gevorderde materiële schade ten aanzien van de verhuiskosten, groot
€ 3.000,00, omdat geen sprake is van kosten die daadwerkelijk zijn gemaakt.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in (de hierna te noemen onderdelen van) de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van die onderdelen van de vordering onevenredig belastend is voor het strafgeding:
Ten aanzien van post 2, eigen bijdrage rechtsbijstand, groot € 786,00
Ten aanzien van post 5, het voorschot voor de inkomstenderving van de vader van het slachtoffer, groot € 10.000,00
Ten aanzien van post 6, de gestelde schokschade van de broer van het slachtoffer, groot
€ 3.000,00.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader/medeplichtige samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 47, 289.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
medeplegen van moord
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregel.
Gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Maatregel van schadevergoeding van EUR 15.344,46 subsidiair 111 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van EUR 15.344,46 (zegge: vijftienduizenddriehonderdvierenveertig euro en zesenveertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 111 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 6.000,00 immateriële schade (post 6 ) en een bedrag van EUR 9.344,46 materiële schade (post 1, 2, 3, 4, 8 ).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader/medeplichtige is betaald.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij de nabestaanden van [slachtoffer] van een bedrag van EUR 15.344,46 (zegge: vijftienduizenddriehonderdvierenveertig euro en zesenveertig eurocent), te weten EUR 6.000,00 immateriële schade (post 6 ) en EUR 9.344,46 materiële schade (post 1, 2, 3, 4, 8 ). Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader/medeplichtige is betaald.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of (een van) zijn mededader (s)/medeplichtige(n) heeft/hebben voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Wijst af de gevorderde schade onder post 7, te weten de verhuiskosten groot EUR 3.000,00, nu deze kosten niet zijn gemaakt.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering, groot EUR 13.786,00, niet ontvankelijk is.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.F. van Hoorn, voorzitter,
mr. N.M. Spelt en mr. S. van Lokven, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 11 april 2013.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee, District Zuid, Brigade Recherche en Informatie, '[onderzoeksnaam]' met proces-verbaalnummer 2010102257, afgesloten d.d. 29 november 2010, aantal doorgenummerde bladzijden 1827, de aanvulling daarop, afgesloten d.d. 3 maart 2011, doorgenummerde bladzijden 1828 tot en met 2387 en de tweede aanvulling daarop, afgesloten d.d. 1 april 2011, doorgenummerde bladzijden 2388 tot en met 2436.
2 Het verhoor van getuige cq aangeefster [familielid 1] op de pagina's 1220 tot en met 1228.
3 Het verhoor van getuige [familielid 2], op de pagina's 1233 en 1234.
4 Het verhoor van verdachte [verdachte] op 29 september 2010, op pagina 1688.
5 Het verhoor van getuige [getuige 1], op pagina 1238.
6 Het proces-verbaal nummer: 10-0079-001-pv-01 van verbalisant [verbalisant 5], onderzoek aan een Blackberry 9000 smartphone van verdachte [verdachte], op de pagina's 493 en 494.
7 Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1], op pagina 724.
8 Het proces-verbaal van bevindingen desktop en laptop van verbalisant [verbalisant 1], op de pagina's 626 en 627.
9 Het verhoor van verdachte [verdachte] op 29 september 2010, op de pagina's 1684, 1685, 1686, 1690 en 1693.
10 Het verhoor van verdachte [medeverdachte 2], op pagina 1752.
11 Het verhoor van verdachte [medeverdachte 2], op de pagina's 1773 en 1774.
12 Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 6], op pagina 2358.
13 Het verhoor van verdachte [verdachte] op de pagina's 1691 en 1692.
14 Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 7], op pagina 708.
15 Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3], op pagina 710.
16 Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1], op de pagina's 787 tot en met 808
17 Het verhoor van verdachte [verdachte], op pagina 1695
18 Het verhoor van getuige [getuige 2] op de pagina's 236, 238 en 239
19 Het verhoor van verdachte [verdachte], op pagina 1719.
20 Het verhoor van verdachte [verdachte], op de pagina's 1696 tot en met 1703.
21 Het verhoor van getuige [getuige 3] op pagina 1461.
22 Het verhoor van verdachte [verdachte], op de pagina's 1729 en 1730.
23 Het verhoor van getuige [getuige 6], op de pagina's 1449 en 1450.
24 Het verhoor van getuige [getuige 3], op de pagina's 1461 en 1462.
25 Het verhoor van getuige [getuige 4], op de pagina's 1472 tot en met 1476.
26 Het verhoor van getuige [getuige 3], op pagina 1462.
27 Het verhoor van getuige [getuige 5], op de pagina's 1507 tot en met 1510.
28 Het verhoor van getuige [getuige 4], op pagina 1478.
29 Dossier Forensisch Onderzoek [onderzoeksnaam]", bijlage V.10, op de pagina's 396 en 397.
30 Dossier Forensisch Onderzoek [onderzoeksnaam]", bijlage V.11, op de pagina's 406 tot en met 418.
31 Het verhoor van getuige [getuige 3], op pagina 1462; zie ook het verhoor van getuige [getuige 7], op pagina 1499.
32 Het verhoor van getuige [verbalisant 2], op de pagina's 1525 tot en met 1529.
33 Het verhoor van getuige [verbalisant 3], op de pagina's 1534 tot en met 1537.
34 Het proces-verbaal relaas van de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 8], op pagina 1545.
35 Het proces-verbaal van relaas van de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 8], op pagina 1579.
36 Het rapport van Ann Maes, arts en patholoog, d.d. 6 oktober 2010, op de pagina's 1583 en 1584.