ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ6709

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
01/849593-10
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplichtigheid aan medeplegen van moord met een gevangenisstraf van 3 jaar

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 11 april 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte [verdachte], die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan moord. De zaak betreft een steekpartij die plaatsvond op 22 september 2010 in Cuijk, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], om het leven werd gebracht door medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. De aanleiding voor de steekpartij was dat het slachtoffer het zusje van verdachte zou hebben verkracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest bij het plegen van het misdrijf door informatie te verschaffen over het slachtoffer en door met de medeverdachten naar Cuijk te rijden om het slachtoffer te zoeken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen van moord, maar dat er wel sprake was van medeplichtigheid aan moord. Verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar, met aftrek van voorarrest, en moest een schadevergoeding betalen aan de nabestaanden van het slachtoffer. De rechtbank overwoog dat verdachte niet eerder met de strafrechter in aanraking was gekomen, maar dat zijn aandeel in de zaak ernstig was en dat er een duidelijke intentie was om eigenrichting te plegen. De rechtbank heeft de strafeis van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van zes jaar had geëist, gematigd tot drie jaar, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het tijdsverloop in de zaak.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/849593-10
Datum uitspraak: 11 april 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1991],
wonende te [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van de onderzoeken ter terechtzitting van 15 december 2010, 14 maart 2011, 18 mei 2011, 5 oktober 2011, 7 juni 2012, 30 oktober 2012, 20 maart 2013, 21 maart 2013 en 28 maart 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 november 2010.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 18 mei 2011 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 september 2010 te Cuijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, met een of meer mes(sen), althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), in de hals/nek en/of in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(artikel 289/287 jo.47 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2], op of omstreeks 22 september 2010 te Cuijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, met een of meer mes(sen), althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), in de hals/nek en/of in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf, hij, verdachte, op of omstreeks 22 september 2010 te Gennep en/of Cuijk, in elk geval in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door middels internet (hyves en/of google) te achterhalen wie de persoon zou zijn die [familielid 1] zou hebben misbruikt en/of middels internet (hyves en/of google) op zoek te gaan naar de woonplaats en/of verblijfplaats en/of het adres van [slachtoffer] en/of door (vervolgens) met die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] naar de woonplaats van voornoemde [slachtoffer] te rijden, te weten Cuijk, om aldaar op zoek te gaan naar voornoemde [slachtoffer] en/of door aldaar met die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] navraag te doen naar de verblijfplaats van voornoemde [slachtoffer] en/of door met die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] de omgeving rond de ouderlijke woning van voornoemde [slachtoffer] 'af te leggen' en/of te verkennen en/of door (vervolgens) kort voor en/of ten tijde van de confrontatie tussen [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] met voornoemde [slachtoffer], te roepen en/of te schreeuwen "steek hem, steek hem" en/of door plaats te nemen op de bestuurdersplaats van de auto van die [medeverdachte 1] welke auto zich (met draaiende motor) bevond in de nabijheid van voornoemde dader(s);
(artikel 289/287 jo. 47 en 48 Wetboek van Strafrecht)
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmotivering.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde (medeplegen).
Het standpunt officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich in zijn geschreven requisitoir en repliek op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder primair ten laste gelegde medeplegen van moord dan wel doodslag. Er is onvoldoende bewijs voor kennis bij deze verdachte van de aanwezigheid van de messen, en daarmee onvoldoende bewijs voor medeplegen in de zin van bewuste en nauwe samenwerking.
Het standpunt van de verdediging.
Op gronden zoals in de pleitnota verwoord heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het medeplegen. Er is in het geval van verdachte geen sprake van een gezamenlijk optreden met min of meer gelijkwaardige rollen, waarbij de personen intensief samenwerken. Verdachte wist niet wat er ging gebeuren. Het opzet van verdachte was niet gericht op het dodelijk verwonden van het slachtoffer. Er is ook geen sprake van voorwaardelijk opzet bij verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is - evenals de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor een zodanig bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], dat medeplegen van een levensdelict door verdachte bewezen kan worden verklaard. Verdachte heeft zelf geen directe uitvoeringshandelingen verricht. Voorts kan op grond van de beschikbare bewijsmiddelen niet worden vastgesteld dat verdachte wist dat de medeverdachten messen vanuit de woning van [medeverdachte 1] hadden meegenomen, toen zij op zoek gingen naar het slachtoffer. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte op enig ander tijdstip voorafgaande aan het incident op de hoogte is geraakt van de aanwezigheid van messen dan wel plannen van de medeverdachten om daarmee te handelen. De bijdrage/rol van verdachte was ook overigens niet zodanig dat van medeplegen sprake zou zijn. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde (medeplichtigheid).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de onder subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan moord wettig en overtuigend bewezen, in die zin dat alle daarin nader gespecificeerde handelingen (gedachtestreepjes) bewijsbaar zijn. De verklaring van verdachte dat hij vóór de vechtpartij met de Peugeot is weggereden, acht de officier van justitie leugenachtig.
Voor het bewijs van medeplichtigheid is voorts niet vereist dat het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige gericht is geweest op het misdrijf dat uiteindelijk is gepleegd. Het opzet van de medeplichtige hoeft ook niet gericht te zijn op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan.
In casu houdt het misdrijf waarop de opzet van verdachte wel was gericht, voldoende verband met het uiteindelijk gepleegde gronddelict om te spreken van medeplichtigheid.
Op basis van de bewijsmiddelen kan worden bewezen dat de opzet van verdachte gericht was op het op enigerlei wijze afstraffen van het slachtoffer voor zijn (vermeende) daad jegens zijn zus.
Met het geven van informatie over het slachtoffer, het gezamenlijk naar hem zoeken en het voortdurend bij de vluchtauto blijven was de opzet van verdachte - in ieder geval voorwaardelijk - mede gericht op het met voorbedachten rade toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (dat de dood ten gevolge kon hebben) en op wederrechtelijke vrijheidsberoving met het zelfde gevolg.
Dat beide daders verder zijn gegaan dan waar de (voorwaardelijke) opzet van verdachte op was gericht, doet aan bewezenverklaring van medeplichtigheid niet af.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte heeft alleen een foto van het latere slachtoffer opgezocht op internet. Wat daarmee is gedaan is niet gebleken. Verder heeft hij enkel gedurende enige tijd in de auto gezeten. Verdachte is echter voorafgaand aan het delict met de auto weggegaan. De handelingen die verdachte wel heeft verricht zijn nog minder dan accessoir geweest en kunnen niet als een bijdrage van enige betekenis aan het delict worden beschouwd. Verdachte had ook niet de opzet op het gepleegde delict. De aanname van het openbaar ministerie dat ten minste sprake is van voorwaardelijk opzet op enig geweldsmisdrijf is te vaag om tot medeplichtigheid aan moord te concluderen.
De verklaringen van getuige [getuige 1] zijn onbetrouwbaar en dienen naar de mening van de raadsman van het bewijs te worden uitgesloten, nu deze onderling sterk uiteenlopen.
Verder blijkt bij raadpleging van de zogenoemde ANWB routeplanner dat de rit die verdachte zou hebben gereden van de plaats delict in Cuijk naar de [camping] in Linden minimaal 8 minuten duurt. Het scenario van het openbaar ministerie dat verdachte tijdens het delict aanwezig is geweest is daarmee niet het meest voor de hand liggende.
Er kan op grond van het dossier dan ook niet worden gesproken van strafrechtelijk verwijtbaar handelen door verdachte, zodat hij ook van het subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank.1
Overweging ten aanzien van de verklaringen van getuige [getuige 1].
De rechtbank ziet - anders dan de raadsman - geen aanknopingspunten om te oordelen dat de verklaring(en) van getuige [getuige 1] als onbetrouwbaar van het bewijs dienen te worden uitgesloten. De rechtbank overweegt daartoe dat de door de [getuige 1] bij de politie afgelegde verklaringen op onderdelen steun vinden in de overige bewijsmiddelen.
De rechtbank wijst in dit kader met name op de hierna opgenomen verklaringen van de bij het incident aanwezige verbalisant [verbalisant 1], die de aanwezigheid van [getuige 1] ter plaatse kort na het incident bevestigt en zich herinnert dat [getuige 1] hem toen spontaan meldde dat er nog een derde persoon in een rode auto bij was betrokken.
Voorts heeft [getuige 1] zijn bij de politie afgelegde verklaringen op hoofdlijnen bevestigd ten overstaan van de rechter-commissaris. Dat de verklaring van [getuige 1] bij de rechter-commissaris op punten afwijkt van zijn verklaringen bij de politie dan wel dat hij zich bepaalde zaken op dat moment niet meer herinnert, zou (mede) kunnen worden verklaard door het tijdsverloop - het verhoor bij de rechter-commissaris vond plaats ruim een jaar na het incident - en is ook overigens niet zodanig bijzonder dat tot bewijsuitsluiting moet worden geconcludeerd.
Het verweer van de raadsman op dit punt wordt verworpen.
Ten aanzien van het gronddelict van de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
De rechtbank baseert haar oordeel op de volgende bewijsmiddelen uit het procesdossier.
Voorafgaand aan de confrontatie met het slachtoffer.
Op 22 september 2010 heeft [familielid 1], de zus van [verdachte], tegen haar moeder, [familielid 2], verteld dat zij die nacht zou zijn verkracht door het latere slachtoffer.
Op 24 september 2010 doet zij hiervan aangifte bij de politie.
[familielid 1] heeft ook tegen verdachte verteld wat haar zou zijn overkomen. Verdachte heeft hierna met een aantal mensen telefonisch contact gehad.2
Getuige [familielid 2], de moeder van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1], heeft op 22 september 2010 te 17.58 uur bij de politie onder meer het volgende verklaard:
Op 22 september 2010 was [medeverdachte 1] niet thuis. [medeverdachte 1] werkt als beroepsmilitair bij de Lucht Mobiele Brigade. Hij verbleef op de kazerne in [naam]. [medeverdachte 1] is superbezorgd om en heel beschermend tegen zijn zusjes. 's Nachts had [familielid 1] verteld dat er iets zou zijn voorgevallen tussen [familielid 1] en [slachtoffer]. [familielid 1] heeft dit ook verteld tegen verdachte. Getuige had haar zoon [medeverdachte 1] al verschillende keren telefonisch proberen te bereiken, toen [medeverdachte 1] haar omstreeks 11.00 uur zelf belde. Op dat moment heeft getuige [medeverdachte 1] verteld dat [familielid 1] naar de kermis was geweest en op de terugweg werd gedwongen tot seksuele handelingen. [medeverdachte 1] zei tegen getuige: "Ik weet genoeg, ik kom er nu aan".3
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij na het telefoontje met zijn moeder, nog een aantal personen heeft gebeld en een paar sms-berichten heeft verzonden en rond half twaalf in zijn auto is gestapt en naar zijn woning is gereden. Hij is daar rond kwart over twaalf gearriveerd.4
Getuige [getuige 2] heeft onder meer verklaard dat hij en [medeverdachte 1] rond 11.00 uur op de kazerne waren. [medeverdachte 1] was aan de telefoon en vertelde daarna desgevraagd dat zijn zusje was aangerand. Daarna was [medeverdachte 1] weer aan de telefoon. [medeverdachte 1] zei tegen [getuige 2] dat hij naar huis wilde. Hij is naar het compagniesgebouw gelopen om te zeggen dat hij naar huis ging. Een paar minuten later kwam hij terug op de kamer, pakte zijn telefoon en liep weg.5
[medeverdachte 1] heeft op 22 september 2010 contact via sms-berichten met zijn broer [verdachte]. Eerst vraagt [verdachte] of [medeverdachte 1] vanavond thuis is (10.09 uur). [medeverdachte 1] antwoordt [verdachte] met 'Mabey wel wat dan'. [verdachte] antwoordt [medeverdachte 1] omstreeks 11.14 uur met 'Kom vanavond maar'. Omstreeks 11.18 uur stuurt [verdachte] naar [medeverdachte 1] het bericht 'Ik weet al wie'. [medeverdachte 1] bericht [verdachte] dan 'nu na me huis kjomen ikj rijd na huis'. [verdachte] antwoordt daarop aan [medeverdachte 1] omstreeks 11.20 uur met 'Ik zit al hier'.
[familielid 3], een neef van [medeverdachte 1] en [verdachte], bericht [medeverdachte 1] op 22 september 2010 omstreeks 11.36 uur het volgende: '[medeverdachte 1] denkna voordat je iets doet hè en goed plannen pik. Kan je baan kosten bel je straks'. Dit bericht is gelezen en afgeleverd. Dat blijkt ook uit het bericht dat [medeverdachte 1] vervolgens bijna een minuut later verzendt naar [familielid 3], te weten: 'Is al te laat'. [familielid 3] antwoordt daarop omstreeks 11.40 uur: 'Ok dam moet het goed doen ben nu in Rotterdam anders was ik mee gegaan pik , als er iets is bellen goed'. Dat bericht is eveneens gelezen en afgeleverd.6
Bij het uitluisteren en opnemen van het telecommunicatieverkeer, gevoerd met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] (TAP 1) hoort verbalisant [verbalisant 2] een gesprek tussen [familielid 2] (B1) en ene [familielid 3] (B2) op 23 september 2010 waarin onder meer het volgende wordt gezegd:
'(...)
B1: Dat ie stom is, maar ik snap hem wel.
B2: Jaha. Dat zoiezo, dat zoiezo.
B1: Ze hadden gewoon van [familielid 1] afmoeten blijven.
B2: Dat zeker weten.
B1: Hij is gewoon doorgedraaid. En in plaatst dat hij gewoon iemand fatsoenlijks belt, belt hij [naam 1] (de rechtbank begrijpt dat hiermee verdachte [medeverdachte 2] wordt bedoeld).
(...)
B2: Hij heeft mij eerder gebeld, [familielid 2].
B1: Ja.
B2: Maar uhm.. effe denken. Hij had mij gebeld en zei eerst van kun je mij op komen halen. Ik zeg hoe dat zo dat dan joh. Ja er is iets met [familielid 1] gebeurd. Ik zeg Ah joh. Ik wou komen, maar ik zat in Rotterdam.
(...)
B1: En ik het weet niet. Want hij heeft altijd gezegd als ze ooit aan een van mijn zussen komen dan pak ik ze.
B2: Ja.
B1: Jaha.
B2: Daar was hij heel duidelijk in. Daar was hij heel duidelijk in.
B1: Ja en neem 't hem eens kwalijk.
B2: Ja, absoluut nu [familielid 2].
(...)'.7
Verdachte heeft via www.google.nl en www.hyves.nl op internet onder meer gezocht op de trefwoorden '[naam 2]', '[naam 3]', '[naam 4]', '[naam 5]', '[naam 6]' en '[naam 7]'.8
[medeverdachte 1] heeft op 22 september 2010 's morgens met zijn en verdachte's neef, medeverdachte [medeverdachte 2], gebeld. [medeverdachte 1] heeft hem gevraagd waar hij was en gezegd dat hij hem nodig had. [medeverdachte 1] had [medeverdachte 2] verteld dat er iets met [familielid 1] zou zijn gebeurd. [medeverdachte 2] zei dat hij meteen naar [medeverdachte 1] toe zou komen. [medeverdachte 1] heeft ook nog gebeld met een andere neef, [familielid 3]. Hij heeft hem ook verteld van [familielid 1]. [familielid 3] heeft tegen [medeverdachte 1] gezegd dat hij niet kon komen en dat [medeverdachte 1] zich rustig moest houden en dat [familielid 3] [medeverdachte 1] die avond zou zien.
Rond 12.15 uur arriveert [medeverdachte 1] in zijn woning in [plaatsnaam] waar verdachte dan al aanwezig is. Verdachte zei dat hij wist wie het had gedaan. [verdachte] zei tegen [medeverdachte 1] de naam [slachtoffer] uit Cuijk. [medeverdachte 1] zag een foto van [slachtoffer] op de laptop en wist toen meteen wie het was. [medeverdachte 1] heeft nog telefonisch contact gehad met [getuige 3]. [getuige 3] zou bij het station in Cuijk op [medeverdachte 1] wachten. [medeverdachte 1] is later naar [getuige 3] gereden. [medeverdachte 2] arriveert in de woning van [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] heeft hem over [familielid 1] verteld. Dat ze haar van hem hadden afgepakt en dat ze [familielid 1] pijn hadden gedaan. [medeverdachte 1] pakt een lang zilveren mes (de rechtbank begrijpt een vleesmes) uit het houten keukenblok uit de keuken van de woning en neemt dat mee in de auto.9
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij onderweg was naar zijn werk in [plaatsnaam]. Hij is doorgereden naar zijn werk en heeft daar verteld wat er aan de hand was. Daarna is hij weer weggegaan en naar de woning van zijn familie gereden om te vragen wat er was gebeurd.10 Voorts heeft hij verklaard dat hij zich thuis in [plaatsnaam] heeft omgekleed en dat [medeverdachte 1] hem met zijn rode Peugeot heeft opgehaald en dat ze de jongen in Cuijk gingen zoeken. Verder heeft hij verklaard dat hij en [medeverdachte 1] beiden een mes hadden meegenomen, uit de woning van [medeverdachte 1]. Ze hadden deze messen meegenomen om de jongen in ieder geval te bedreigen en bang te maken. Volgens [medeverdachte 2] hebben ze de messen in de blauwe tas van [medeverdachte 2] gedaan. Op het moment van de aanhouding had [medeverdachte 2] het grote mes (de rechtbank begrijpt het koksmes) vast.11
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] pakken beiden een mes in de woning van [medeverdachte 1] en nemen die messen mee in de auto op naam van verdachte [medeverdachte 1] (tot 6 oktober 2010), een rode Peugeot 206 met het kenteken [kenteken 1] Ook [verdachte] stapt in de auto en gezamenlijk rijden zij naar Cuijk.13
Ten aanzien van de kleding van de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]:
Op 22 september 2010 rond 15.40 uur is in de cellengang van het politiebureau te Cuijk zowel de kleding van [medeverdachte 1] als die van [medeverdachte 2] veiliggesteld voor het onderzoek.
[medeverdachte 1] droeg onder meer: een zwarte lange trainingsbroek voorzien van een verticale bies, een baseballpetje, grote hoge schoenen (legerkistjes). [medeverdachte 1] was ernstig gewond aan zijn rechterhand (snijwonden).14
[medeverdachte 2] droeg: een jas cq trui, een geel T-shirt, een donkerkleurige broek, een paar sokken en een paar schoenen.15
Van de kleding van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn ook fotografische opnamen gemaakt ter zake van de inbeslagname van hun kleding. Daarop is te zien dat [medeverdachte 1] bij zijn aanhouding de volgende kleding droeg: een lichtgrijze pet met zwart opschrift "Golfjunkie", een zwarte trainingsbroek van het merk Adidas, een zwart hemd, een paar zwarte sokken en een paar zwarte legerkisten.
Te zien is dat [medeverdachte 2] bij zijn aanhouding de volgende kleding droeg: een grijs jack, een licht geel/beige shirt met korte mouw, een zwarte lange broek, een paar sportschoenen van het merk Converse en een paar zwarte sokken.16
In Cuijk zoeken [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] [slachtoffer] in de omgeving van diens woning aan de [adres 1]. In Cuijk stopt [medeverdachte 1] bij het treinstation om [getuige 3] op te halen. [medeverdachte 1] gaat met [getuige 3] tanken bij het tankstation op de [adres 2] in Cuijk. Daarna heeft [medeverdachte 1] zijn vriend [getuige 3] weer bij het station in Cuijk afgezet.17
[getuige 3] verklaart tegenover de politie dat [medeverdachte 1] hem belde en hem vroeg op het station in Cuijk op hem te wachten. [medeverdachte 1] vroeg op het station of [getuige 3] voor hem wilde tanken. [getuige 3] is in de Peugeot gestapt bij [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte].
Vanaf het station zijn ze naar een autogarage gereden, omdat [medeverdachte 1] een rol duct tape wilde kopen. [getuige 3] heeft een rol duct tape gekocht, waarna de medewerker van de garage de rol aan [medeverdachte 1] gaf. Vervolgens zijn ze gaan tanken. Vóór het tanken zijn ze nog door de straat gereden waar [slachtoffer] woonde.
[medeverdachte 1] was boos en zei: "Ze hebben godverdomme mijn zusje verkracht". [getuige 3] begreep dat [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte], [slachtoffer] aan het zoeken waren.18
Daarmee geconfronteerd, bevestigt [medeverdachte 1] de verklaring van [getuige 3] dat [medeverdachte 1] een rol duct tape wilde hebben en dat [getuige 3] deze heeft gekocht. [medeverdachte 1] heeft de duct tape in de auto gelegd.19
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij samen met [medeverdachte 2] en [verdachte] daarna nog in het centrum van Cuijk en Cuijk-Noord is geweest om te kijken of ze [slachtoffer] ergens konden vinden. [medeverdachte 1] heeft aan personen op straat gevraagd of deze wisten waar [slachtoffer] woont. Hij kreeg te horen dat [slachtoffer] op het adres [adres 1] woonde. [medeverdachte 1] heeft zijn auto geparkeerd op een parkeerplaats op de [adres 1] en is samen met [medeverdachte 2] naar de woning van [slachtoffer] gegaan. Daar vertelt een jonge dame dat [slachtoffer] niet thuis is. Even later spreekt de moeder van [slachtoffer] [medeverdachte 1] nog aan. [medeverdachte 1] zei tegen haar dat ze [slachtoffer] zochten. Daarna zijn [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte] weer in de auto van [medeverdachte 1] vertrokken. [medeverdachte 1] trad op als bestuurder, [medeverdachte 2] was bijrijder en [verdachte] zat achter in de auto.20
[medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte] blijven in de omgeving van de woning van[slachtoffer].
De confrontatie met het slachtoffer.
Op enig moment stappen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] uit de auto van [medeverdachte 1] en lopen in de omgeving van de [adres 2] / [adres 1].
Op een gegeven moment zien zij [slachtoffer] lopen over de [adres 2] op de hoek nabij de autogarage. Dit betreft het [bedrijf 1]. [medeverdachte 1] gaat naar [slachtoffer], gevolgd door [medeverdachte 2]. Er vindt direct een confrontatie plaats tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] enerzijds en [slachtoffer] anderzijds.22
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schoppen en slaan [slachtoffer].23 Getuige [getuige 4] ziet vanuit haar achtertuin dat drie personen, waaronder de haar bekende [slachtoffer], op de stoep voor de receptie van [bedrijf 1] aan het vechten waren. Twee personen schopten en sloegen [slachtoffer]. [slachtoffer] werd aan zijn grijze trui meegesleurd en zij belanden hierbij ook op de grond. De twee mannen sloegen met hun vuisten op het hoofd van [slachtoffer]. Een van deze twee mannen droeg een Adidas trainingsbroek. De andere man schopte hard met geschoeide voet tegen het hoofd van [slachtoffer].24
Getuige [getuige 1] ziet dat een jongen die op de grond ligt door een Molukse jongen wordt geslagen. Er stond nog een Molukse jongen bij die de jongen op de grond ook schopte en sloeg. Een van deze jongens had een zwart shirt aan. [getuige 1] zag een rode Peugeot staan aan de linkerzijde van de weg, aan de zijde van het autobedrijf, met de neus richting [adres 3]. De jongen die stond terwijl hij tegen de jongen op de grond aan het schoppen was, liep naar deze rode Peugeot. In deze auto zat een Molukse jongen achter het stuur. De lampen van de auto brandden en er kwamen uitlaatgassen uit de uitlaat. De jongen had, nadat hij naar de auto was gelopen twee messen in zijn handen, in elke hand één. Hij liep terug naar de andere jongen en het slachtoffer. [getuige 1] hoorde meerdere keren roepen: "Steek hem". Getuige zag toen een politiewagen de [adres 2] inrijden. De politie wuifde hem dat hij moest doorrijden. Op dat moment reed de rode Peugeot via [adres 3].25
Getuige [getuige 4] heeft gezien dat [slachtoffer] probeert weg te komen en dat de twee andere mannen (de rechtbank begrijpt [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]) achter hem aan renden.26
Getuige [getuige 5] heeft op 22 september 2010 iemand horen schreeuwen en is gaan kijken wat er aan de hand was. Toen zij via haar poort naar de straat liep zag zij een rode auto staan waarin een man achter het stuur zat. Op het trottoir aan de overkant van de weg zag zij twee jongens, een dader en een slachtoffer. De dader was het slachtoffer aan het steken met een mes. Zij hoorde dat iemand anders riep: "blijf maar steken, blijf maar steken". De dader stak meerdere malen met het mes. Hij had het mes in zijn rechterhand. Zij zag ook dat het T-shirt van het slachtoffer onder het bloed zat. De dader bleef steken. De dader had zwarte kleding aan. Hij droeg ook een pet.27 Getuige [getuige 1] heeft gezien dat jongen 1 (uit de verklaring blijkt dat hij het over [medeverdachte 1] heeft) meerdere malen in de richting van de buikstreek het slachtoffer stak. Hij zag dat jongen 1 ook onder het bloed zat. [getuige 1] zag veel bloed op de plaats waar de jongens zich bevonden.28
Uit het technisch onderzoek blijkt dat [medeverdachte 1] op dat moment op de [adres 2] gewond is geraakt. De verwonding van [medeverdachte 1] betrof - naar later bleek - een snijwond aan de buigzijde van de 2e tot en met de 5e vinger van de rechterhand, ter hoogte van de gewrichten tussen het basisvingerkootje en het middelste kootje, met letsels aan de buigpezen van de 2e tot en met de 5e vinger van de rechterhand en letsels aan de zenuwen in de 2e, 3e en 5e vinger.29 Het grijze vest van slachtoffer [slachtoffer] is onderzocht en daarop zijn 9 bemonsterde contact- dan wel veegsporen aangetroffen. Deze sporen bevatten DNA van zowel [medeverdachte 1] (in 8 bemonsteringen) als van [slachtoffer] (in 1 bemonstering).30
Getuige [getuige 4] verklaart dat [slachtoffer] zich op enig moment weet los te maken van [medeverdachte 1] en de hoek van de [adres 2] om rent, de [adres 1] in richting zijn woning. [slachtoffer] wordt daarbij achtervolgd door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].31
De inmiddels gearriveerde verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 1], de inzittenden van de gearriveerde politieauto, nemen vervolgens het volgende waar:
Verbalisant [verbalisant 3] heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 22 september 2010 rond 15.20 uur reden wij over de [adres 3] in Cuijk. Twee mannen stonden op de [adres 2] en [verbalisant 3] hoorde "ze steken hem dood". Bij de hoek van de [adres 2] en de [adres 1] zag hij een bloedvlek met een diameter van ongeveer 40-50 centimeter. Hij is de [adres 1] in gelopen en zag daar op ongeveer tien meter drie mannen, waarvan één man geknield of gehurkt op de weg zat. Twee mannen stonden met hun rug naar [verbalisant 3] toe achter de geknielde man. Een van de mannen maakte een steekbeweging naar de geknielde man. Op het moment dat de hand van die man op het laagste punt was hoorde hij een duidelijk geluid, alsof je met een mes in weke delen steekt. Het mes heeft hij pas gezien toen de man dit desverzocht neerlegde. Het slachtoffer maakte een gorgelend geluid. Hierop heeft hij het dienstwapen getrokken en met luide stem geroepen dat de man het mes moest laten vallen. Hij zag dat de mannen beiden een mes voorzichtig op de grond neerlegden. De mannen moesten op hun buik op de grond gaan liggen. Dat deden zij ook. Er spoot bloed uit de nek van het slachtoffer, lichtrood van kleur. [verbalisant 3] zag dat man 2 (later blijkt dit [medeverdachte 1] te zijn) zijn onderarmen en hand dan wel handen onder het verse bloed zaten. Man 1 (later blijkt dit [medeverdachte 2] te zijn) had niet of nauwelijks bloed op zijn handen en onderarmen. Man 1 schreeuwde: "kinderverkrachter!". Kort daarna hoorde [verbalisant 3] man 1 of man 2 roepen: "Jullie helpen een kinderverkrachter".32
Verbalisant [verbalisant 1], bestuurder van de politiesurveillanceauto, heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik zag een paar mensen naar hem wenken. Zij wezen hem richting de [adres 2]. Ter hoogte van de garage op de hoek van de [adres 3] en de [adres 2] stopt hij de auto. Hij zag dat op de [adres 2] werd gevochten. Een man met een wit shirt lag op de grond en een man lag bovenop hem. Die man was de man op de grond aan het slaan, met korte felle stoten. [verbalisant 1] zag toen al behoorlijk wat bloed op het witte shirt van de persoon die op de straat lag. Hij is toen al claxonnerend in de richting van de mannen gereden. Het slachtoffer met het witte shirt kon toen hard wegrennen, de [adres 1] in. Achter het slachtoffer renden twee mannen. De tweede persoon had in zijn linkerhand een zilverkleurig mes vast. Al vrij snel stonden het slachtoffer en de twee andere mannen stil. Hij zag dat de tweede persoon het mes bovenhands hard en vol in de linkerzijde van de hals van het slachtoffer stak. Hij zag het slachtoffer een keer naar zijn nek pakken, terwijl er een behoorlijke spuit bloed uit zijn nek kwam. Hij heeft alleen die ene steek met het mes waargenomen. Hij meent dat de man die heeft gestoken een petje droeg. De eerste man die het slachtoffer achterna rende was aanvankelijk dichter bij het slachtoffer. Hij heeft zijn wapen getrokken en gelijktijdig met collega [verbalisant 3] heeft hij geroepen: "Laat dat mes vallen". Hij zag dat er twee messen op de grond lagen, nabij het slachtoffer. Beide personen gingen desverzocht op de grond liggen. De verdachte die rechts van het slachtoffer lag, had bloed aan zijn handen. [verbalisant 1] hoorde een van de twee mannen roepen: "kinderverkrachter" en daarna hoorde hij hen beiden dit meermalen roepen.33
Het aantreffen van de messen op de [adres 1].
Tijdens de reanimatie van het slachtoffer zag verbalisant [verbalisant 4] links van het slachtoffer een groot mes liggen. Dit lag ter hoogte van het linkerbeen van het slachtoffer. Aan de rechterzijde van het slachtoffer op schouderhoogte lag nog een mes. Dit mes was vanaf het handvat tot aan het einde van het lemmet geheel bebloed.34
Het overlijden van het slachtoffer.
[slachtoffer] overlijdt ter plaatse aan zijn verwondingen. Het tijdstip van overlijden van het slachtoffer, omstreeks 16.04 uur, werd vastgesteld door een aanwezige trauma-arts.35
Het sectierapport beschrijft de doodsoorzaak als volgt:
Interpretatie van resultaten:
Er was sprake van multipele scherprandige letsels alle met gerelateerde bloeduitstortingen, dus bij leven opgelopen. De letsels hadden het aspect van steek- en snijverwondingen door steken en snijden met een of meer scherpe voorwerpen zoals één of meer messen. Er waren in relatie met de steekverwondingen steekkanalen te herleiden tot diep in de weke delen.
Er was in relatie met een of meer steekletsels in de hals links een groot bloedvat doorgesneden en daarbij was ook de linkerborstholte geperforeerd en het strottenhoofd doorkliefd. Hierdoor was er veel bloed ingeademd in de beide longen. Door het massale bloedverlies uit alle verwondingen tezamen waren er bleke bloedarme inwendige organen. Er waren steek- en snijletsels aan de rechterarm en de rechterhand die kunnen passen bij afweerletsels. Er waren ook verspreid over het hoofd en de romp huidkneuzingen en onderhuidse bloeduitstortingen, die het gevolg kunnen zijn van bij leven opgelopen uitwendig inwerkend botsend geweld zoals slaan of stompen.
Het overlijden wordt zonder meer verklaard door functieverlies van de vitale organen door het massale bloedverlies in combinatie met verminderde zuurstofopname via de longen door massaal inademen van bloed.
Conclusie:
[slachtoffer], 20 jaar oud geworden, is overleden als gevolg van verwikkelingen van meermalen opgelopen uitwendig perforerend en klievend geweld op het lichaam.36
Medeplegen.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 2] zich na het bericht van [medeverdachte 1] kort meldt bij zijn werkgever en direct rechtsomkeer maakt om zich bij [medeverdachte 1] te voegen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] nemen beiden een mes mee als zij met [verdachte] op zoek gaan naar [slachtoffer]. Er volgt een lange zoektocht waaruit blijkt dat onverwijld contact wordt gewild met [slachtoffer]. In afwachting van het verschijnen van [slachtoffer] blijven ze ter plaatse nabij het huis waar [slachtoffer] woonachtig is.
[medeverdachte 2] heeft net als [medeverdachte 1] fysiek deelgenomen aan het slaan en schoppen van [slachtoffer], ook als deze op de grond ligt. Uit de bewijsmiddelen volgt eveneens dat [medeverdachte 2] voortdurend in de directe nabijheid van [medeverdachte 1] is als deze ernstige geweldshandelingen jegens [slachtoffer] pleegt en hem als het ware aanmoedigt door te roepen "steek hem". Na de gewelddadige confrontatie bij de garage rent [medeverdachte 2] samen met [medeverdachte 1] achter de reeds zwaar gewonde [slachtoffer] aan. Verbalisanten nemen uiteindelijk waar dat [medeverdachte 2], terwijl [medeverdachte 1] de laatste steek toebrengt in de halsstreek van [slachtoffer], op korte afstand staat van [medeverdachte 1] en [slachtoffer]. Verbalisant [verbalisant 3] heeft waargenomen dat zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] een mes neerlegden. Uit meerdere bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 1] alsook [medeverdachte 2] direct nadat de verbalisanten de situatie onder controle hebben zich jegens omstanders verbaal uitlaat over de reden van het uitgeoefende geweld.
Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank sprake van nauwe en bewuste samenwerking en dus van medeplegen van de geweldshandelingen door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
Voorbedachte raad.
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet vaststaan dat een verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit de hierboven opgesomde bewijsmiddelen blijkt van tijdsverloop van langere duur vanaf het moment dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op de hoogte zijn geraakt van de mededeling van [familielid 1] over wat zou zijn gebeurd tot aan het moment van hantering en gebruiken van messen. Verdachten hebben meerdere malen de mogelijkheid gehad om hun aanvankelijke keuze te herzien. Na het zien van [slachtoffer] heeft de confrontatie direct een gewelddadig karakter gekregen. Echter ook na het uitoefenen van de eerste gewelddadige handelingen hebben verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] nog de mogelijkheid gehad om zich nader te beraden. De rechtbank wijst in dit verband op het moment dat [slachtoffer] zich weet te onttrekken aan de beide verdachten en vanaf de [adres 2] richting de [adres 1] rent. Ook in deze situatie maken [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de keuze om wederom achter [slachtoffer] aan te gaan om vervolgens door te gaan met het uitoefenen van zeer gewelddadige handelingen.
Verbalisanten hebben verklaard dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], na het toebrengen van de laatste steek en na daartoe te zijn gesommeerd rustig hun mes neerlegden. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] direct en alert hebben gereageerd op de instructies van de verbalisanten. Door getuigen is gehoord dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich verbaal hebben uitgelaten jegens omstanders om hun daden als het ware toe te lichten en omstanders er van te weerhouden bijstand aan [slachtoffer] te verlenen. Deze omstandigheden leiden naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling hebben gehandeld. In tegendeel, uit de bewijsmiddelen blijkt veeleer van een planmatig en gericht handelen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren blijkens hun handelen in staat te overzien wat zij deden en wat de consequenties daarvan zouden zijn, zoals mede volgt uit hun reactie op het optreden van politie en omstanders na het incident.
De rechtbank komt gelet op het vorenstaande tot de conclusie dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben gehandeld met voorbedachte raad.
Ten aanzien van het aandeel van verdachte [verdachte] bij het medeplegen van moord door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
Ten aanzien van het toepasselijk kader:
Artikel 48 Wetboek van Strafrecht (Sr):
"Als medeplichtigen van een misdrijf worden gestraft:
1°. zij die opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf;
2°. zij die opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het plegen van het misdrijf."
Artikel 49 Sr:
"1. Het maximum van de hoofdstraffen op het misdrijf gesteld wordt bij medeplichtigheid met een derde verminderd.
2. Geldt het een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, dan wordt gevangenisstraf opgelegd van ten hoogste twintig jaren.
3. De bijkomende straffen zijn voor medeplichtigheid dezelfde als voor het misdrijf zelf.
4. Bij het bepalen van de straf komen alleen die handelingen in aanmerking die de medeplichtige opzettelijk heeft gemakkelijk gemaakt of bevorderd, benevens hun gevolgen."
Voor een bewezenverklaring van het opzettelijk behulpzaam zijn bij of het opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het plegen van een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat verdachtes opzet telkens was gericht op het behulpzaam zijn bij als bedoeld in artikel 48, aanhef en onder 1º of het verschaffen van middelen als bedoeld in artikel 48, aanhef en onder 2º, Sr, doch tevens dat verdachtes opzet al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict).37 Daarbij verdient opmerking dat uit de artikelen 47, 48 en 49 Sr, gelezen in onderling verband en samenhang, volgt dat enerzijds ten aanzien van de medeplichtige bij de bewezenverklaring en kwalificatie moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan, en dat anderzijds het maximum van de aan de medeplichtige op te leggen straf een derde minder bedraagt dan het maximum van de straf, gesteld op het misdrijf dat de medeplichtige voor ogen stond (vgl. onder meer HR 2 oktober 2007, LJN BA7932, NJ 2007/553).
De term "handelingen" (van de dader) is onder meer ontleend aan artikel 49, vierde lid, Sr, waarop het hiervoor weergegeven toetsingskader mede steunt. Dat toetsingskader betreft de aansprakelijkheid van de medeplichtige, zoals die mede tot uitdrukking komt in de kwalificatie die het te zijnen laste bewezenverklaarde oplevert. Daarom gaat het bij de "handelingen" van de dader in het bijzonder om het desbetreffende gronddelict, met inbegrip van de bestanddelen daarvan. Daarbij sluit aan dat dat opzet van de medeplichtige niet gericht behoeft te zijn op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan (vgl. HR 4 maart 2008, LJN BC0780, NJ 2008/156). Er is dus vooral een kader geschapen voor die gevallen waarin het opzet van de medeplichtige niet geheel is gericht op het door de dader gepleegde gronddelict en het opzet van de medeplichtige in die zin afwijkt van het opzet van de dader.
Mede gelet hierop moet ten aanzien van de uitdrukking "een deel daarvan" worden aangenomen dat ingeval het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet (volledig) was gericht op het gronddelict, het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht, voldoende verband moet houden met het gronddelict.
Of van een dergelijk verband sprake is, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Doorgaans zal kunnen worden aangenomen dat dit verband bestaat indien het misdrijf waarop het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige was gericht, een onderdeel vormt van het gronddelict, zoals het geval is bij een misdrijf dat is begaan onder strafverzwarende omstandigheden. Maar ook in andere gevallen, waarbij zowel de aard van het gronddelict als de aard van de gedraging van de medeplichtige en de overige omstandigheden van het geval van belang zijn, kan sprake zijn van een dergelijk verband.
Ten aanzien van de feiten.
Ter terechtzitting van 18 mei 2011 heeft verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte]) het volgende verklaard.
Nadat hij van [familielid 1] had gehoord wat er volgens haar op de avond voor het incident had plaatsgevonden heeft hij op internet gezocht naar de naam [slachtoffer] in Cuijk. Zijn broer is naar huis gekomen en in de auto gesprongen.
[verdachte] is bij hem in de auto gestapt en vervolgens zijn zij naar Cuijk gereden.
[verdachte] was erbij toen in Cuijk op een gegeven moment is getankt bij een benzine station.
[verdachte] heeft Cuijk met de rode Peugeot van [medeverdachte 1] verlaten. Hij is die dag ook op de camping geweest en heeft op de camping zijn vader gebeld.38
Tegenover de rechter-commissaris heeft [verdachte] verklaard dat [medeverdachte 1] die dag achter het stuur zat en dat zijn neef [medeverdachte 2] ook in de auto zat. [verdachte] wist op het moment dat hij de auto instapte wat er volgens [familielid 1] met haar gebeurd zou zijn. Het klopt verder dat hij die dag in het centrum van Cuijk is geweest.39
In zijn verhoor bij de politie op 7 oktober 2010 verklaart [verdachte] dat hij, nadat hij van [familielid 1] had gehoord dat het ene "[naam 8]" was die haar had lastig gevallen, op hyves is gaan kijken wie die jongen zou zijn.40
Uit onderzoek van de onder [verdachte] in beslag genomen notebook Packard Bell blijkt dat op 22 september 2010 vanaf 11.28.00 tot en met 12.00.25 uur op hyves en google is gezocht op eigennamen, waaronder meermalen de naam "[slachtoffer]" in combinatie met de aanduiding "[naam 9]" en/of "[naam 10]".41
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij die dag meermalen sms-contact heeft gehad met [verdachte]. Onder meer heeft hij van [verdachte] een sms-bericht ontvangen, inhoudende "ik weet al wie".42
[verdachte] bedoelde daarmee dat hij wist wie het gedaan heeft.43
Toen [medeverdachte 1] vervolgens thuis kwam in de woning waren zijn zus [familielid 1] en broer [verdachte] in de woning aanwezig en stond de laptop aan. Zij lieten [medeverdachte 1] een foto zien, waaruit hij gauw wist wie het was. [verdachte] zei de naam [slachtoffer], uit Cuijk. [medeverdachte 1] was woest van binnen; zijn broertje weet hoe hij is als hij boos is.
Vervolgens kwam [medeverdachte 2] in de woning. [medeverdachte 2] was, als je hem zag, vol frustratie en woede. Daarna zijn [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte] naar Cuijk vertrokken in de Peugeot van [medeverdachte 1].
In de tussentijd heeft [medeverdachte 1] zijn maat [getuige 3] gesproken en met hem afgesproken op het station Cuijk. [medeverdachte 1] heeft aan [getuige 3] gevraagd waar [slachtoffer] woonde en samen hebben ze een rondje gereden door het centrum van Cuijk. In Cuijk-Noord heeft [getuige 3] voor [medeverdachte 1] getankt, waarna [getuige 3] is afgezet op het station. Samen met zijn broer en neef heeft [medeverdachte 1] verder rondgereden in Cuijk-Noord om te vragen waar [slachtoffer] woonde. [medeverdachte 1] heeft de auto stilgezet op een parkeerplaats aan de [adres 1] en is met [medeverdachte 2] aan de deur geweest op het adres [adres 1], waar [slachtoffer] woonde.44
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn vervolgens teruggelopen naar de auto, waarna ze zijn weggereden en door Cuijk-Noord gereden. [verdachte] zat toen achter in de auto. [medeverdachte 1] heeft de auto aan de kant van de [adres 3] stop gezet en is met [medeverdachte 2] uitgestapt.45
[getuige 3] verklaart bij de rechter-commissaris dat [medeverdachte 1] hem inderdaad heeft gevraagd of hij [slachtoffer] kende en wist waar hij woonde.46
[getuige 3] verklaart tegenover de politie dat [medeverdachte 1] hem belde en hem vroeg op het station in Cuijk op hem te wachten. [medeverdachte 1] vroeg op het station of [getuige 3] voor hem wilde tanken. [getuige 3] is in de Peugeot gestapt bij [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte].
Vanaf het station zijn ze naar een autogarage gereden, omdat [medeverdachte 1] een rol duct tape wilde hebben. [getuige 3] heeft een rol duct tape gekocht, waarna de medewerker van de garage de rol aan [medeverdachte 1] gaf. Vervolgens zijn ze gaan tanken. Vóór het tanken zijn ze nog door de straat gereden waar [slachtoffer] woonde.
[medeverdachte 1] was boos en zei: "Ze hebben godverdomme mijn zusje verkracht". [getuige 3] begreep wel dat [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte], [slachtoffer] aan het zoeken waren.47
Daarmee geconfronteerd, bevestigt [medeverdachte 1] de verklaring van [getuige 3] dat [medeverdachte 1] een rol duct tape wilde hebben en dat [getuige 3] deze heeft gekocht. [medeverdachte 1] heeft de duct tape in de auto gelegd.48
Getuige [getuige 6] heeft verklaard dat zij op 22 september 2010 rond 13.15 uur een rode Peugeot zag staan op de nabij haar woning gelegen parkeerplaats aan de [adres 1], die opviel omdat er een man naast zat. In het verhoor bij de rechter-commissaris op 23 februari 2011 bevestigt zij haar tegenover de politie afgelegde verklaring. De man droeg een dikke jas en een groenachtige pet. Later stond een andere man bij hem, die zij eerder had gezien toen hij haar tegemoet kwam lopen toen zij met haar hond langs het speeltuintje liep. Deze man droeg een zwarte trui met korte mouw en een capuchon van die trui ver over zijn hoofd. Er zat blijkbaar nog iemand anders in de Peugeot, aldus de getuige, want de twee mannen stapten in aan de bijrijderszijde van de Peugeot, waarna deze wegreed. Ongeveer 5 à 10 minuten nadat deze was weggereden, zag getuige [getuige 6] de auto opnieuw staan, op dezelfde plek. Zij zag dat drie jongens bij de auto stonden, waaronder de twee die zij eerder die dag had gezien. De man met de dikke jas en de groenachtige pet had een blauwe rugzak in zijn hand. De derde jongen droeg een lichte pet. De man met de dikke jas en het groenachtige petje en de man met het lichte petje liepen later met de rugzak richting [adres 1]. Op de [adres 1] sloegen zij linksaf richting [adres 2] en stopten ongeveer bij [adres 1].49[medeverdachte 2] heeft over de tas verklaard dat hij de messen, die van [medeverdachte 1] thuis komen, in de tas heeft gestopt en dat zij de messen - toen [medeverdachte 1] en hij later achter de jongen (=[slachtoffer]) aanrenden - gewoon in de tas hadden zitten.50
Getuige [getuige 1] verklaart dat hij, rijdend vanuit [adres 4] richting [adres 2], rond 15.00 uur drie jongens ziet vechten op de [adres 2]. Twee getinte jongens, waarvan hij van een de naam [medeverdachte 1] kent, waren aan het inslaan op een blanke jongen die op de grond lag. De tweede jongen schopte de jongen op de grond ook. Aan de linkerzijde van de weg, aan de zijde van het garagebedrijf, stond een rode Peugeot met zijn neus naar de [adres 3]. In de auto zat één persoon, ook een Molukse jongen, achter het stuur. [getuige 1] zag dat de lampen brandden en dat er uitlaatgassen uit de uitlaat kwamen. [getuige 1] heeft [medeverdachte 1] de jongen meermalen zien steken. Toen de politie voorbij reed, scheurde de rode Peugeot weg.51
In zijn verklaring bij de rechter-commissaris bevestigt [getuige 1] dat hij zag dat er klappen werden gegeven en dat hij [medeverdachte 1] meermalen heeft zien steken.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft als getuige het volgende verklaard. Toen [verbalisant 1] de weg vrij wilde maken voor de ambulance, zag hij dat de hem ambtshalve bekende Johnny [getuige 1] kwam aangereden uit de richting van de [adres 3]. Toen [verbalisant 1] hem maande om te vertrekken, zei [getuige 1] spontaan tegen hem dat er nog een rode auto bij was betrokken en noemde ook een merk, dat [verbalisant 1] echter niet meer weet te reproduceren. [getuige 1] zei iets van "Jullie moeten nog een derde persoon hebben in een rode ... auto.52
Getuige [getuige 5], volgens eigen zeggen van Molukse afkomst, bevond zich in haar achtertuin aan de [adres 2], toen zij iemand hoorde schreeuwen: "politie bellen, politie bellen". Bij de straat aangekomen zag zij een kleine rode auto, met een man achter het stuur met dezelfde bruine huidskleur als zijzelf heeft. Ze zag verder het slachtoffer en de dader. Zij zag dat de dader, een man met een petje, het slachtoffer aan het steken was.53
Op 22 september 2010 omstreeks 15.19.30 uur is de eerste melding van de steekpartij binnengekomen bij het gemeenschappelijk meldcentrum 's-Hertogenbosch. Uit onderzoek naar de historische printgegevens van de telefoon van [verdachte] blijkt deze telefoon op 22 september 2010 omstreeks 14.56 uur een zendmast aanstraalt aan de [adres 5] te Cuijk, nabij de plaats delict, en omstreeks 15.27 uur aan de [adres 6] te [plaatsnaam], nabij [camping]. Het contact van 15.27 uur betreft een gesprek van 124 seconden, gevoerd vanaf het toestel van [verdachte] met het toestel waarvan het nummer in gebruik is bij [familielid 4], de vader van [verdachte]. Ook om 15.35 en 15.53 uur is er contact tussen het toestel van [verdachte] en dat van zijn vader. 54
Blijkens de camerabeelden van [camping] te [plaatsnaam] rijdt op 22 september 2010 omstreeks 15.24 uur de rode Peugeot van [medeverdachte 1], het terrein van de camping op en omstreeks 15.48 uur een blauwe Opel Zafira, op naam van [familielid 4] (rechtbank: de vader van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]). De Opel Zafira wordt schuin naast de rode Peugeot geparkeerd op de parkeerplaats van de camping, waarna om 15.49 uur van links een persoon komt aangerend die rechts voorin de blauwe Opel Zafira stapt.55 Door het onderzoeksteam van de politie is onderzoek gedaan naar de mogelijke reistijden vanaf [adres 2] te Cuijk naar [camping] te [plaatsnaam]. Met inachtneming van de toegestane maximumsnelheid zijn twee alternatieve routes gereden. De reistijd van de ene route bedroeg zes minuten en 21 seconden. Die van de ander route vijf minuten en 31 seconden.56
[familielid 2] (moeder van [medeverdachte 1] en [verdachte]) verklaart op 22 september 2010, gehoord als getuige bij de politie het volgende57.
Toen ze op 22 september hoorde dat [medeverdachte 1] al samen met [medeverdachte 2] naar Cuijk was, raakte ze in paniek. Zij wist dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] naar Cuijk waren en hem gingen pakken. Ze ging er vanuit dat [medeverdachte 1] hem wel in elkaar zou slaan. Daarna is ze gaan bellen.
Ineens zag ze haar man naar de auto rennen, die had blijkbaar iets gehoord. Hij is een half uur weg geweest en toen hij terugkwam vertelde hij dat er in Cuijk iets gebeurd was en dat we naar de politie in Cuijk moesten gaan.
Ze had eigenlijk verwacht dat [medeverdachte 1] het slachtoffer dood geschopt of geslagen had.
Op 23 september 2010 om 10.33 uur vindt een (uitgeluisterd) telefoongesprek plaats tussen [familielid 2] (aangeduid als NN2) en een vrouw genaamd [familielid 5] (vermoedelijk haar dochter [familielid 5], aangeduid als NN1), waarin onder meer het volgende wordt besproken58:
NN1: Ja, dat is wel slim.
NN2: Ja, en verder weet ik het.
NN1: Zit [naam 11] al in de bak
NN2: E (onverstaanbaar) zit gewoon in Cuijk
NN1: Vast
NN2: Die zit vast
NN1: Op het bureau.
NN2: Op het bureau, die heeft geen verwondingen
NN1: Nee
NN2: Nee
NN1: Nee, dat klopt [verdachte] heeft mij al verteld hoe het is gegaan
NN2: Ik heb geen idee, [verdachte] was er niet bij, dus die weet het ook niet.
NN1: Maar [verdachte] heeft wel alles gezien vanuit de auto.
NN2: Sssssst. [verdachte] zat niet in de auto, [verdachte] was er niet bij
NN1: Oooh.
NN2: Dat mag je me straks wel mondeling vertellen, maar niet over de telefoon.
Op 23 september 2010 om 16.00 uur vindt een gesprek plaats tussen [familielid 2] en een vrouw genaamd [naam 12], met onder meer de volgende inhoud59:
B: (onverstaanbaar) Een ooggetuige, las ik net op internet, die zegt die heeft gezien dat het twee Molukse jongens waren en die hadden geroepen: "Je had m'n zus niet moeten verkrachten"
N: Ja, dat hebben ze ook geroepen en nog wel meer dingen.
B: En op het ene lees ik dat die gestoken is en op het andere dat de keel doorgesneden is en ik denk ik weet het niet
N: Het zal allemaal wel zijn gebeurd, want als ik hoor hoe het van [verdachte] is gegaan dan denk nou dat is niet te min gegaan. Ik denk dat [medeverdachte 1] op een gegeven moment gewoon heeft gedacht
B: Ik weet het niet
Op 4 oktober 2010 om 17.32 uur belt [naam 12] met ene [naam 13].60 [naam 12] vertelt dat haar neef in de auto allemaal familie had opgebeld en dat een van de neven van haar neef samen verhaal zijn gaan halen. (...) [naam 12] vertelt dat hierdoor haar neef en een neef van hem, de jongen neergestoken heeft. [naam 13] vraag of het neefje van [naam 12] hier misschien van afgeweten heeft. [naam 12] zegt inderdaad en dat hij bij [naam 12] heeft gezeten.
De beoordeling van de rol/ het aandeel van verdachte [verdachte].
De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte opzettelijk gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van een geweldsmisdrijf heeft verschaft aan zijn medeverdachten, door via internet de persoon van het slachtoffer te achterhalen en met zijn medeverdachten naar diens woonplaats Cuijk te rijden en aldaar navraag te doen naar het slachtoffer en verder de omgeving rond zijn woning te verkennen.
Verdachte is vanaf het eerste moment dat de medeverdachten elkaar troffen aanwezig geweest, eerst in de woning en daarna bij de zoektocht in Cuijk naar het latere slachtoffer. Hij heeft de door hem op internet gevonden informatie ook daadwerkelijk doorgegeven aan de medeverdachte(n).
De zoektocht door Cuijk heeft lange tijd geduurd en er is op meerdere plaatsen in de omgeving van het slachtoffer gestopt, waarbij ook verdachte zich op enig moment buiten de auto heeft begeven.
Verdachte is daarnaast behulpzaam geweest bij het uiteindelijke misdrijf door als bestuurder van de Peugeot in de nabijheid van de plaats delict te wachten op zijn medeverdachten. Opvallend daarbij is dat verdachte eerder die dag steeds was opgetreden als passagier van de auto, maar zich rond het moment van het delict als bestuurder in een auto met draaiende motor vlakbij zijn medeverdachten bevond en vervolgens met die auto weg is gescheurd. Daarmee is ook in de ogen van de rechtbank sprake van het faciliterend optreden door verdachte als chauffeur van de vluchtauto.
Uit het onderzoek dat een team van de politie heeft uitgevoerd, namelijk het langs twee alternatieve routes met inachtneming van de toegestane maximumsnelheid rijden van de plaats delict naar de camping in [plaatsnaam] waar verdachte die dat om 15.24 uur is gesignaleerd, blijkt dat de route onder deze omstandigheid in vijf minuten en 31 seconden is te rijden.
In die zin is het beroep van de raadsman op informatie van de ANWB-routeplanner waaruit een langere reistijd zou volgen, naar het oordeel van de rechtbank niet relevant.
Dat verdachte eerst rond het tijdstip van het delict met de auto is weggereden - en niet zoals hij zelf stelt op een eerder tijdstip - en (het begin van) de daadwerkelijke uitvoering daarvan ook heeft waargenomen, leidt de rechtbank voorts af uit de gegevens omtrent het telefoonverkeer van verdachte, de verklaring van getuige [familielid 2] en de aangehaalde tapgeprekken.
Het samenstel van de handelingen van verdachte levert op een substantiële ondersteuning van het delict.
Dat verdachte - naast opzet op het verlenen van hulp - opzet heeft gehad op een geweldsmisdrijf volgt naar het oordeel van de rechtbank eveneens uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen. Volgens de verklaringen van zijn medeverdachten waren deze beide woest door hetgeen [familielid 1] had verteld, en kon verdachte dat ook goed merken. Verdachte kende, net als de overige familieleden, de verhouding tussen [medeverdachte 1] en [familielid 1] en de (over)beschermende rol van [medeverdachte 1] daarin.
Volgens getuige [getuige 3] was [medeverdachte 1] onderweg in de auto boos. [getuige 3] begreep ook dat de drie verdachten op zoek waren naar het latere slachtoffer. Er is intensief en op slinkse wijze gespeurd naar het slachtoffer. Medeverdachten zochten de confrontatie, terwijl voorts vast stond dat deze op geweld zou uitlopen. Verdachte heeft welbewust de kans op die gewelddadige confrontatie aanvaard en een bijdrage geleverd in de aanloop en opbouw daarnaartoe.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen dat de opzet van verdachte in ieder geval was gericht op zware mishandeling met voorbedachten rade (met als mogelijk gevolg de dood).
De medeverdachten zijn in dit geval verder gegaan dan waar het opzet van verdachte was gericht, en hebben zich schuldig gemaakt aan moord, dat als grondfeit in het verlengde ligt van de geweldshandeling waarop de opzet van verdachte zich richtte. Nu in de juridische kwalificatie de medeplichtige de dader(s) volgt, wordt medeplichtigheid aan het medeplegen van moord bewezen verklaard.
Tenslotte. Voor zover aan verdachte nog ten laste is gelegd dat hij zou hebben geroepen "steek hem, steek hem", zal de rechtbank hem daarvan vrijspreken. Aan de bewezenverklaring van de medeplichtigheid doet deze vrijspraak op een onderdeel echter geheel niet af.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde: [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], op 22 september 2010 te Cuijk, tezamen en in vereniging, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven hebben beroofd, immers hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, met messen, in de hals/nek en in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, tot en bij het plegen van welk misdrijf, hij, verdachte, op 22 september 2010 te Gennep en Cuijk, opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk gelegenheid, middelen en inlichtingen heeft verschaft door middels internet (hyves en google) te achterhalen wie de persoon zou zijn die [familielid 1] zou hebben misbruikt en middels internet (hyves en google) op zoek te gaan naar de woonplaats en verblijfplaats en het adres van [slachtoffer] en door (vervolgens) met die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de woonplaats van voornoemde [slachtoffer] te rijden, te weten Cuijk, om aldaar op zoek te gaan naar voornoemde [slachtoffer] en door aldaar met die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] navraag te doen naar de verblijfplaats van voornoemde [slachtoffer] en door met die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de omgeving rond de ouderlijke woning van voornoemde [slachtoffer] 'af te leggen' en/of te verkennen en door (vervolgens) kort voor en/of ten tijde van de confrontatie tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met voornoemde [slachtoffer], plaats te nemen op de bestuurdersplaats van de auto van die [medeverdachte 1] welke auto zich (met draaiende motor) bevond in de nabijheid van voornoemde daders.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vorderde bij zijn requisitoir op 20 maart 2013 een gevangenisstraf van zes jaren met aftrek van het voorarrest en opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis per datum van de uitspraak.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
In zijn repliek op 28 maart 2013 heeft de officier van justitie de strafeis gewijzigd en thans vordert de officier van justitie een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van het voorarrest en opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis per datum van de uitspraak.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit dat indien een bewezenverklaring voor medeplichtigheid volgt de door de officier van justitie gevorderde straf aanzienlijk dient te worden gematigd gelet op het hoogstens te bewijzen eigen opzet van verdachte en vanwege overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Hiervoor heeft de rechtbank het wettelijk kader en de daarbij behorende jurisprudentie uiteengezet met de betrekking tot de bewezenverklaring, de kwalificatie en de strafoplegging in het geval, zoals in casu, de opzet van de medeplichtige niet (volledig) was gericht op het gronddelict, begaan door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], te weten het medeplegen van moord. Rekeninghoudend met het vierde lid van artikel 49 van het Wetboek van Strafrecht komt de rechtbank tot de navolgende overwegingen ten aanzien van de strafoplegging.
Met inachtneming van de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen en de bewezenverklaring (medeplichtigheid tot en bij het medeplegen van moord) kan de strafwaardige rol van verdachte als volgt worden beschreven. Nadat binnen de familie [achternaam] bekend was geworden hetgeen [familielid 1] mogelijkerwijs was overkomen, heeft verdachte intensief activiteiten ontplooid om de identiteit en de verblijfplaats van [slachtoffer] te achterhalen. Vanaf het begin is het verdachte duidelijk geweest, dat mede door zijn activiteiten een vorm van eigenrichting zou gaan plaatsvinden. Immers geen moment is door verdachten overwogen om bij voorbeeld de politie in te schakelen, een advocaat te consulteren of om derden, niet zijnde familie, om raad te vragen. Verdachte heeft in de aanloop naar de gewelddadige confrontatie door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] overigens activiteiten ontplooid, te weten de reis naar Cuijk en het intensief, langdurig en doelgericht verkennen van Cuijk, in het bijzonder ook de woonomgeving van het latere slachtoffer. Dat beoogd werd een gewelddadige confrontatie aan te gaan, was aan verdachte zonder meer duidelijk. De aanleiding om naar Cuijk te gaan, het verkennen van Cuijk, de in de auto heersende grimmige stemming, die almaar toenam, en het getalsmatige overwicht van de drie verdachten ten opzichte van het latere slachtoffer zijn factoren die alle wijzen op zo'n confrontatie. Ook het door verdachte gereed houden van de vluchtauto betekent dat verdachte opzet had op eigenrichting door zijn twee medeverdachten, immers verdachte bevond zich in deze auto in de onmiddellijke nabijheid van zijn twee medeverdachten, die inmiddels waren overgegaan tot de aanval op het slachtoffer. Het aandeel van verdachte zal de rechtbank in het kader van de straftoemeting duiden als medeplichtigheid tot en medeplichtigheid bij het misdrijf medeplegen van zware mishandeling gepleegd met voorbedachten raad, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft, als omschreven in artikel 303 van het Wetboek van Strafrecht in verbinding met artikel 47 van voornoemd wetboek.
Volgens het persoonlijkheidsonderzoek is verdachte volledig toerekeningsvatbaar. De rechtbank maakt deze conclusie tot de hare. Ten voordele van verdachte spreekt dat hij niet eerder met de strafrechter in aanraking is gekomen. Ook zal ten gunste van verdachte worden meegewogen, dat hij de jongste van de drie verdachten is. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder ook acht geslagen op de door beide medeverdachten meer dan eens benadrukte innige verstandhouding tussen [medeverdachte 1] en [verdachte]. Dit zal de ruimte om zich te distantiëren voor verdachte zeker niet groter hebben gemaakt. Daar staat tegenover dat verdachte heeft geweigerd verantwoordelijkheid te dragen voor zijn aandeel. Ondanks dat uit de bewijsmiddelen het tegendeel blijkt, is verdachte blijven volharden in zijn ontkenning tijdens de gewelddadige confrontatie in de onmiddellijke nabijheid aanwezig te zijn geweest. Dit rekent de rechtbank de verdachte ernstig aan. Zijn opzet is gericht geweest op eigenrichting door zijn medeverdachten op klaarlichte dag in een woonwijk en wel in de onmiddellijke nabijheid van de ouderlijke woning van het slachtoffer. De gedragingen van zijn medeverdachten hebben onthutsing en ontzetting teweeggebracht bij talrijke buurtbewoners of toevallig aanwezige ooggetuigen. Dit alles betrekt de rechtbank bij de op te leggen straf. Deze op te leggen straf is niet zozeer bepaald door de kans op herhaling. Daarvoor biedt het persoonlijkheidsonderzoek geen aanknopingspunten.
Wel is overigens bij de strafoplegging bepalend geweest de generale preventie, anders gezegd, het voorkomen van navolging in de toekomst door anderen van soortgelijk strafbaar gedrag. Een ernstig halt dient te worden toegeroepen aan strafbaar handelen, zoals dat van verdachte, als medeplichtige aan eigenrichting. Eigenrichting betekent niet alleen dat politie en justitie hun taakstelling binnen een democratische rechtsstaat niet kunnen waarmaken. Eigenrichting betekent bovenal dat burgers zelf bepalen wat goed en kwaad is, en daarop op hun wijze reageren aan de hand van hun eigen gevoelens en gedachten, welke niet of juist wel geheel of mede zijn bepaald door persoonlijke, politieke, culturele of religieuze opvattingen. Eigenrichting vormt - kortom - een ernstige bedreiging voor het voortbestaan van een vreedzame samenleving. Slechts een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van aanzienlijke duur is daarom naar het oordeel van de rechtbank in dit geval passend. Wel zal de rechtbank de op te leggen gevangenisstraf met een half jaar reduceren in verband met het tijdsverloop. In plaats van een gevangenisstraf voor de duur van 3,5 jaren, zal de rechtbank na te noemen gevangenisstraf opleggen.
Gelet op de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.
De vordering van de benadeelde partij Aan de Nabestaanden van [slachtoffer].
Het standpunt van de officier van justitie.
Post 1: van de gevorderde eigen bijdrage in de ziektekosten is één post van 45 euro niet toewijsbaar, de overige posten wel.
Post 2: van de kosten voor rechtsbijstand zijn de posten griffierecht en akte nalatenschap toewijsbaar. Ten aanzien van de bijstand in de procedure met het UWV refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
Post 3: de kosten van het graf van 3.500 euro zijn volledig toewijsbaar.
Post 4: de vliegkosten zijn toewijsbaar tot het - na de vermindering ter terechtzitting van 28 maart 2013 - gevorderde bedrag van 3.824,10 euro
Post 5: de gevorderde inkomstenderving bij wijze van voorschot ter grootte van 10.000 euro is toewijsbaar.
Post 6: de immateriële schade is volledig toewijsbaar, ook ten aanzien van de broer van het slachtoffer.
Post 7: de gevorderde verhuiskosten zijn niet gemaakt en kunnen niet worden toegewezen.
Post 8: de reiskosten kunnen volledig worden toegewezen.
De officier van justitie is van mening dat de schadevergoeding hoofdelijk moet worden opgelegd en ook de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd. Ook de wettelijke rente moet worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman is van mening dat gelet op de door hem bepleite vrijspraak de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering:
immateriële schade:
Post 6, schokschade ten aanzien van de vader en de moeder van het slachtoffer, groot
€ 6.000,00 en
materiële schade:
Post 1, eigen bijdrage psychiater en arts, groot € 782,36 (volledig);
Post 2, eigen bijdrage rechtsbijstand en griffierecht, groot (€ 111,00 + € 127,00) €238,00; Post 3, grafkosten, groot € 3.500,00 (volledig);
Post 4, vliegkosten nabestaanden, groot € 3.82410 (volledig, na vermindering);
Post 8, reiskosten nabestaanden naar psychiater en rechtbank, groot € 1.000,00;
in totaal derhalve € 15.344,46, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de volgende onderdelen van de vordering afwijzen:
Post 7: te weten de gevorderde materiële schade ten aanzien van de verhuiskosten, groot
€ 3.000,00 omdat geen sprake is van kosten die daadwerkelijk zijn gemaakt.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in (de hierna te noemen onderdelen van) de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van die onderdelen van de vordering onevenredig belastend is voor het strafgeding:
Ten aanzien van post 2, eigen bijdrage rechtsbijstand, groot € 786,00
Ten aanzien van post 5, het voorschot voor de inkomstenderving van de vader van het slachtoffer, groot € 10.000,00;
Ten aanzien van post 6, de gestelde schokschade van de broer van het slachtoffer, groot
€ 3.000,00.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 47, 48, 49, 289, 302, 303.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen het primair aan verdachte ten laste gelegde en spreekt verdachte daarvan vrij;
Verklaart het subsidiair aan verdachte ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf :
Ten aanzien van subsidiair:
medeplichtigheid aan medeplegen van moord
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregel.
Ten aanzien van subsidiair:
Gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het
Wetboek van Strafrecht;
Maatregel van schadevergoeding van EUR 15.344,46 subsidiair 111 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van EUR 15.344,46 (zegge: vijftienduizenddriehonderdvierenveertig euro en zesenveertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 111 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 6.000,00 immateriële schade (post 6) en een bedrag van EUR 9.344,46 materiële schade (post 1, 2, 3, 4, 8).
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader(s) is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij de nabestaanden van [slachtoffer] van een bedrag van EUR 15.344,46 (zegge: vijftienduizenddriehonderdvierenveertig euro en zesenveertig eurocent), te weten EUR 6.000,00 immateriële schade (post 6) en EUR 9.344,46 materiële schade (post 1, 2, 3, 4, 8). Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader(s) is betaald.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of (een van) zijn mededader (s) heeft/hebben voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Wijst af de gevorderde schade onder post 7, te weten de verhuiskosten groot EUR 3.000,00, nu deze kosten niet zijn gemaakt.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering, groot EUR 13.786,00, niet ontvankelijk is.
Opheffing van de schorsing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.F. van Hoorn, voorzitter,
mr. N.M. Spelt en mr. S. van Lokven, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 11 april 2013.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee, District Zuid, Brigade Recherche en Informatie, '[onderzoeksnaam]' met proces-verbaalnummer 2010102257, afgesloten d.d. 29 november 2010, aantal doorgenummerde bladzijden 1827, de aanvulling daarop, afgesloten d.d. 3 maart 2011, doorgenummerde bladzijden 1828 tot en met 2387 en de tweede aanvulling daarop, afgesloten d.d. 1 april 2011, doorgenummerde bladzijden 2388 tot en met 2436.
2 Het verhoor van getuige cq aangeefster [familielid 1] op de pagina's 1220 tot en met 1228.
3 Het verhoor van getuige [familielid 2], op de pagina's 1233 en 1234.
4 Het verhoor van verdachte [medeverdachte 1] op 29 september 2010, op pagina 1688.
5 Het verhoor van getuige [getuige 2], op pagina 1238.
6 Het proces-verbaal nummer: 10-0079-001-pv-01 van verbalisant [verbalisant 5], onderzoek aan een Blackberry 9000 smartphone van verdachte [medeverdachte 1], op de pagina's 493 en 494.
7 Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2], op pagina 724.
8 Het proces-verbaal van bevindingen desktop en laptop van verbalisant [verbalisant 2], op de pagina's 626 en 627.
9 Het verhoor van verdachte [medeverdachte 1] op 29 september 2010, op de pagina's 1684, 1685, 1686, 1690 en 1693.
10 Het verhoor van verdachte [medeverdachte 2], op pagina 1752.
11 Het verhoor van verdachte [medeverdachte 2], op de pagina's 1773 en 1774.
12 Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 6], op pagina 2358.
13 Het verhoor van verdachte [medeverdachte 1] op de pagina's 1691 en 1692.
14 Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 7], op pagina 708.
15 Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1], op pagina 710.
16 Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2], op de pagina's 787 tot en met 808
17 Het verhoor van verdachte [medeverdachte 1], op pagina 1695
18 Het verhoor van getuige [getuige 3] op de pagina's 236, 238 en 239
19 Het verhoor van verdachte [medeverdachte 1], op pagina 1719.
20 Het verhoor van verdachte [medeverdachte 1], op de pagina's 1696 tot en met 1703.
21 Het verhoor van getuige [getuige 4] op pagina 1461.
22 Het verhoor van verdachte [medeverdachte 1], op de pagina's 1729 en 1730.
23 Het verhoor van getuige [getuige 7], op de pagina's 1449 en 1450.
24 Het verhoor van getuige [getuige 4], op de pagina's 1461 en 1462.
25 Het verhoor van getuige [getuige 1], op de pagina's 1472 tot en met 1476.
26 Het verhoor van getuige [getuige 4], op pagina 1462.
27 Het verhoor van getuige [getuige 5], op de pagina's 1507 tot en met 1510.
28 Het verhoor van getuige [getuige 1], op pagina 1478.
29 Dossier Forensisch Onderzoek [onderzoeksnaam]", bijlage V.10, op de pagina's 396 en 397.
30 Dossier Forensisch Onderzoek [onderzoeksnaam]", bijlage V.11, op de pagina's 406 tot en met 418.
31 Het verhoor van getuige [getuige 4], op pagina 1462; zie ook het verhoor van getuige [getuige], op pagina 1499 en het verhoor van getuige [getuige 5], op pagina 1510.
32 Het verhoor van getuige [verbalisant 3], op de pagina's 1525 tot en met 1529.
33 Het verhoor van getuige [verbalisant 1], op de pagina's 1534 tot en met 1537.
34 Het proces-verbaal relaas van de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 8], op pagina 1545.
35 Het proces-verbaal van relaas van de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 8], op pagina 1579.
36 Het rapport van Ann Maes, arts en patholoog, d.d. 6 oktober 2010, op de pagina's 1583 en 1584.
37 HR 22 maart 2011, LJN BO4471.
38 De verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 18 mei 2011, op de pagina's 3 en 4.
39 De verklaring van [verdachte] bij de rechter-commissaris op 4 oktober 2010
40 Het verhoor van verdachte [verdachte], op pagina 1805 en het verhoor van getuige [familielid 2] op pagina 1234.
41 Het proces-verbaal van bevindingen desktop en laptop, op de pagina's 625 ev.
42 Het verhoor van verdachte [medeverdachte 1] op pagina1685 en het proces-verbaal van bevindingen gsm [medeverdachte 1] op de pagina's 436 en 494.
43 Het verhoor van verdachte [verdachte], op pagina 1806.
44 Het verhoor van verdachte [medeverdachte 1], op de pagina's 1686, 1689, 1690, 1691 ev en 1698.
45 Het verhoor van verdachte [medeverdachte 1], op de pagina's 1703 en 1711.
46 Het verhoor van getuige [getuige 3] bij de rechter-commissaris op 23 februari 2011.
47 Het verhoor van getuige [getuige 3], op de pagina's 236, 238 en 239.
48 Het verhoor van verdachte [medeverdachte 1], op pagina 1719.
49 Het verhoor van getuige [getuige 6], op de pagina's 242 tot en met 246.
50 Het verhoor van verdachte [medeverdachte 2], op de pagina's 1988 en 1989.
51 Het verhoor van getuige [getuige 1], op de pagina's 316 tot en met 322.
52 Het verhoor van getuige [verbalisant 1], op pagina 91 en het proces-verbaal van verhoor van getuige [verbalisant 1] bij de rechter-commissaris op 23 februari 2011.
53 Het verhoor van getuige [getuige 5], op pagina 271 ev en het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] bij de rechter-commissaris op 11 februari 2011.
54 Het tweede aanvullend proces-verbaal, op de pagina's 2392 en 2393.
55 Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 6], op pagina 2357.
56 Het tweede aanvullend proces-verbaal, op pagina 2391.
57 Het verhoor van getuige [familielid 2], op de pagina's 1232 ev.
58 Het proces-verbaal van bevindingen tapgesprekken, op de pagina's 719 en 739.
59 Het proces-verbaal van bevindingen tapgesprekken, op de pagina's 721 en 752.
60 Het proces-verbaal van bevindingen tapgesprekken, op de pagina's 721 en 758.