vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummer: 01/845171-11
Datum uitspraak: 10 april 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1981],
wonende te [adres],
thans gedetineerd te: P.I. Zuid Oost, HvB Roermond.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 augustus 2011, 24 oktober 2011, 9 januari 2012, 14 maart 2012, 23 mei 2012, 29 juni 2012, 26 september 2012, 20 december 2012, 18 februari 2013 en 27 maart 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 juli 2011. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 18 februari 2013 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 02 mei 2011 te Uden opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal met een mes, in elk geval met een (eenzijdig) snijdend voorwerp in het lichaam van genoemde [slachtoffer] gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 02 mei 2011 te Uden opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen, althans eenmaal met een mes, in elk geval met een (eenzijdig) snijdend voorwerp in het lichaam van genoemde [slachtoffer] gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht)
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De beoordeling van het bewijs.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, op de gronden zoals door haar omschreven in haar schriftelijk requisitoir, het primair ten laste gelegde feit (moord), wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij op 2 mei 2011 niet in de woning van zijn (ex-)vrouw is geweest en heeft betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] ontkend.
Zijn raadsman heeft primair bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden. Hij heeft hiertoe - samengevat - het volgende aangevoerd.
Tijdens de verhoren werd een behoorlijke druk op verdachte uitgeoefend. Daarbij zijn meermalen onbevestigde en onjuiste gegevens als vaststaande feiten voorgehouden. Dit soort uitlatingen is in strijd met het pressieverbod. Doordat sprake is van schending van het pressieverbod dient een partiële bewijsuitsluiting te volgen van de verklaringen van verdachte voor zover deze betrekking hebben op de broek welke in de vriezer werd aangetroffen.
Voorts blijkt niet uit het dossier dat er aan de in de vriezer gevonden broek een uniek nummer is gekoppeld. De joggingbroek komt pas weer aan bod bij het NFI-onderzoek met Sporen Identificatie Nummer (verder: SIN) AAD3271NL, maar nergens in het dossier staat gerelateerd aan welk uniek goednummer dat SIN-nummer is gekoppeld. Doordat de cruciale link tussen de broek en het onderzoek van het NFI ontbreekt, is de chain of evidence doorbroken. De bevindingen met betrekking tot de joggingbroek dienen derhalve te worden uitgesloten van het bewijs. Subsidiair zijn de bevindingen, alles in ogenschouw genomen niet redengevend voor enige vorm van betrokkenheid van verdachte bij het overlijden van het slachtoffer.
Ook het spoor AADH3251NL#01 dat is aangetroffen op de deurklink aan de binnenzijde van de achterdeur en het spoor AADH3301NL#01 dat is aangetroffen onder de nagel van de rechterhand van het slachtoffer zijn niet redengevend voor het bewijs.
Voorts kunnen de door [getuige 1] afgelegde verklaringen niet voor het bewijs worden gebezigd omdat niet onomstotelijk is komen vast te staan dat deze voldoende betrouwbaar zijn. Wanneer de rechtbank de verklaringen van [getuige 1] wel gebruikt is er gelet op het voorgaande te weinig steunbewijs om verdachte op basis van de verklaringen van één enkele getuige te veroordelen. In dat geval dient verdachte te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat vanwege het ontbreken van bewijs voor voorbedachte raad verdachte niet voor moord kan worden veroordeeld.
Het oordeel van de rechtbank.1
Vaststaande feiten.
Op maandag 2 mei 2011 omstreeks 02.55 uur kreeg een surveillance-eenheid van de regiopolitie Brabant-Noord het verzoek te gaan naar [adres 1] te Uden alwaar vermoedelijk een hevige ruzie gaande zou zijn.2 De meldster had bij de buren op [adres 1] te Uden vreselijk gegil van kinderen en hun moeder gehoord.3
Op 2 mei 2011 te 2.59 uur kwamen verbalisanten ter plaatse op het adres [adres 1]. Zij belden aan bij de voordeur. Zij zagen dat een klein persoon, wat later de oudste dochter van het slachtoffer en de verdachte blijkt te zijn, genaamd [getuige 1], door de brievenbus van de voordeur keek. Na enkele seconden zagen zij dat [getuige 1] de voordeur open deed en traden zij de woning binnen. Zij zagen toen dat er een vrouwspersoon in het midden van de kamer op haar buik op de grond lag. Zij zagen dat zij in een plas bloed van ongeveer één bij één meter levenloos op de grond lag. Verbalisanten zagen dat het slachtoffer ongeveer een tiental verwondingen, vermoedelijk messteken, had op haar rug ter hoogte van haar schouderbladen.4 Ook zagen verbalisanten dat de achterdeur van de woning welke toegang biedt tot de achtertuin ongeveer 30-40 centimeter openstond.5 Om 03:05 uur arriveerde de ambulance. Niet veel later bleek dat het slachtoffer niet meer kon worden geholpen.6
Op dinsdag 3 mei 2011 te 20.50 uur werd het stoffelijk overschot getoond aan de vader en een broer van het slachtoffer [slachtoffer]. Door hen werd verklaard dat dit het stoffelijk overschot was van [slachtoffer], geboren op [1986].7
Het rapport pathologie8 vermeldt ondermeer de volgende resultaten:
1. Het betrof het lichaam van een vrouw met aan het huidoppervlak, in de neusgaten en in de mondholte uitgebreid aanwezigheid van bloed en bloedstolsel.
2. Er waren weinig, zachtroze lijkvlekken aan de voorzijde van het lichaam.
3. De inwendige organen en slijmvliezen toonden haast alle een bleek aspect.
4. Er waren aan de hals links, aan de borst links, aan de rechterarm en aan de rug in totaal 22 huidperforaties, met bloeduitstorting omgeven. De huiddefecten toonden haast allemaal een aspect met één scherpe punt en tegenoverliggend één vlakke basis. De afmetingen van de huidperforaties varieerden van 0,7x0,3cm tot 4,5x 1,5 cm (doch hoofdzakelijk afmetingen in de grootte-orde van 1-2cm x 0,5-l cm).
5. Vanuit de hals links was een steekkanaal, met bloeduitstorting omgeven, doorheen spieren van de hals en doorheen de halsader links, met eindpunt in een benig uitsteeksel van een nekwervel alhier.
6. Vanaf de schouder links was een steekkanaal, met bloeduitstorting omgeven, doorheen spieren van schouder en hals, met eindpunt nabij het benig uitsteeksel van een nekwervel alhier.
7. Vanaf de borst links was een steekkanaal, met bloeduitstorting omgeven, doorheen de borstkaswand (met klieving van kraakbeen van ribben alhier), door de linkerborstholte, doorheen het hartzakje en doorheen de linkerkamer van het hart.
8. Vanuit de rechterschouder/rechterbovenarm was een steekkanaal, met bloeduitstorting omgeven, doorheen de huid, doorheen de spieren van de schouder en borst tot in de rechterborstholte.
9. Vanuit de rug waren vier steekkanalen, door bloeduitstorting omgeven, doorheen spieren van de rug, doorheen de borstkaswand (met klieving van bot van ribben alhier) tot in de linkerborstholte. Eén steekkanaal verliep eveneens doorheen het hartzakje tot in de spier van de linkerkamer van het hart.
10. Vanuit de rug verliepen drie steekkanalen, door bloeduitstorting omgeven, doorheen spieren van de rug, doorheen de borstkaswand tot in de rechterborstholte. Eén steekkanaal verliep eveneens doorheen de slokdarm.
11. De rechterbovenarm toonde een doorsteek tussen letsels.
12. De overige steekkanalen verliepen oppervlakkig en beschadigden enkel spierweefsel.
13. De steekkanalen hadden maximaal meetbare lengtes van circa 2,5 cm tot circa 13 cm. De richting van de kanalen aan hals en borst verliepen hoofdzakelijk van links naar rechts, die aan de rechterschouder van rechts naar links en van voor naar achter, die aan de rug verliepen van achter naar voor en verder voornamelijk van links naar rechts en deels iets van onder naar boven.
14. Het hart toonde één doorsteek en één oppervlakkige klieving van de linkerkamer.
15. De linkerlong en rechterlong toonden in totaal drie doorsteken en twee insteken. Het longweefsel toonde op snede een donkerrood klein vlekkig beeld, passend bij inademing van bloed.
16. In de borstholte links was 340 ml bloed aanwezig, rechts 150ml bloed.
17. Verder waren er aan de rechterarm een viertal lijnvormige oppervlakkige huidbeschadigingen (: krasletsel), met bloeduitstorting omgeven.
18. Verder waren er aan de rechterarm en de flank rechts een drietal onregelmatige oppervlakkige huidbeschadigingen (: schaafletsel), met enige bloeduitstorting.
19. Er waren geen ziekelijke orgaanafwijkingen welke enige rol van betekenis gespeeld hebben ten aanzien van het overlijden.
Interpretatie van de resultaten:
Bij sectie werd het lichaam van een vrouw gezien met talrijke letsels sub 4 t/m 15, recent bij leven opgelopen door herhaalde inwerking van uitwendig mechanisch perforerend geweld, zijnde steekletsels. De huiddefecten toonden in grootte-orde vergelijkbare afmetingen en toonden haast alle een aspect als passend bij een eenzijdig snijdend voorwerp zoals bijvoorbeeld één (of meerdere) eenzijdig snijdend(e) mes(sen). Maximaal meetbare lengte van de steekkanalen bedroeg circa 13 cm. Ten gevolge van de letsels is uitwendig en inwendig fors bloedverlies opgetreden (sub 1 en 16). De bevindingen sub 2 en 3 passen bij fors bloedverlies. Door letsel aan de longen is eveneens inademing van bloed opgetreden (sub 15). De orgaanschade aan het hart kan op zichzelf het overlijden zondermeer verklaren, net zoals het forse bloedverlies op zichzelf het overlijden zondermeer kan verklaren. En beide al zeker in combinatie met functiestoornissen van de longen (ten gevolge van orgaanschade en inademing van bloed).
De letsels sub 17 zijn recent bij leven opgelopen door inwerking van uitwendig mechanisch oppervlakkig klievend / krassend geweld, en zijn waarschijnlijk opgelopen ten gevolge van dezelfde geweldsinwerking als hierboven beschreven. De letsels sub 18 zijn recent bij leven opgelopen door inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend en deels schavend geweld, zoals door (zich) stoten, vallen, slaan, etc. De letsels sub 17 en sub 18 hebben op zichzelf geen rol gespeeld ten aanzien van het intreden van de dood.
Conclusie:
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer], geboren op [1986], wordt het intreden van de dood zondermeer verklaard door zowel orgaanschade aan het hart als fors bloedverlies ten gevolge van meerdere steekletsels. En al zeker in combinatie met functiestoornissen van de longen.
De door [getuige 1] afgelegde verklaringen en de beoordeling van de betrouwbaarheid daarvan.
Toen verbalisanten op 2 mei 2011 te 2.59 uur aanbelden op het adres [adres 1] en [getuige 1] na enkele seconden de voordeur open deed, zagen en hoorden verbalisanten dat [getuige 1] tegen hen zei: "papa is hier geweest. Hij is net weg. Papa heeft het gedaan" of woorden van gelijke strekking. Hierop openden zij de voordeur volledig en traden de woning binnen. Zij zagen dat er een vrouwspersoon in het midden van de kamer op haar buik in een plas bloed levenloos op de grond lag.9
Verbalisante [verbalisant 1] is op 2 mei 2011 even na 03:00 uur naar de woning [adres 2] gegaan waar [getuige 1] en haar zusje op dat moment waren. Zij hoorde dat [getuige 1] onder andere zei: "Papa heeft mama vermoord" en "Ik heb papa, mama met een mes in haar rug zien steken". Daarbij zag zij dat [getuige 1] stekende bewegingen met haar rechterhand maakte om te laten zien hoe haar vader dit had gedaan. Ook hoorde zij dat [getuige 1] zei: "Ik hoorde mama gillen en vroeg aan mama wat is er en ik ben naar beneden gegaan". "Ik zag dat papa in huis was en dat papa met een mes in zijn hand in de rug van mama stak". "Papa is door de achtertuin weer weggegaan".10
Op 2 mei 2011 vanaf ongeveer 15.00 uur werd [getuige 1] in het bureau van politie te Eindhoven in een kindvriendelijke studio gehoord. In dit verhoor verklaarde zij - onder meer - het volgende11:
Wij waren aan het slapen met mama. En eh mama ging naar beneden en toen zei ze: [zusje van getuige 1], hier komen en toen zag ze papa en toen gilde ze zo hard als ze kan. En toen eh ging papa hem pakken zo hier zo van. En die ging trekken, trekken, trekken. En toen ging die heel snel een eh mes pakken en bij mama op z'n rug en z'n buik hierzo een mes doen (getuige gaat met haar rechterhand achter haar rug op en neer). En toen kom er heel veel bloed en eh, en toen ging deur voor mijn neus dichtdoen en toen zei papa: open doen. Niet doen papa, zei ik. En eh toen ging toch doen. En toen zag ik papa ehm, ik bedoel mama bloed had. Helemaal overal en ze ging eh, ze ging niet eens ademhalen. En papa was allang al weg.
Ik zat te slapen en toen gilde mama en toen ging ik heel snel uit bed komen van mama. Ging ik zo heel snel van trap. Toen zag ik papa. Papa was zo beneden. En eh mama gilde en toen ging die zo trekken en toen zei ik: papa niet doen. Ging die trekken en toen ging eh.... Hierzo ging die aan trekken (getuige houdt met haar linkerhand haar rechterpols vast). Bij mama. Trekken en toen zei ze: niet doeoeoen. En toen ging de zo snel de mes pakken. Eh, hij trekt mama naar beneden. Dan gaat ie zo wel de mes pakken en dan gaat ie zo eh, de gaatjes doen hier (getuige wijst met haar rechterhand op haar rug) zo.
Op 15 juli 2011 werd [getuige 1] nogmaals in het bureau van politie te Eindhoven in een kindvriendelijke studio gehoord. In dit tweede verhoor verklaarde zij - onder meer - het volgende12:
Ik zat er ook bij op het laatst bij de gang zo kapot ging maken maar ehm daar trekt papa aan mama zijn hand zo en toen deed mama: niet doen [verdachte] in het Turks. En toen ging, en toen ging papa op mama z'n rug zitten en toen die had een mes in z'n hand, deed die bij mama zijn rug aanstoken.
Nou die deed dat (de rechtbank begrijpt gelet op de vraagstelling dat met 'dat' een telefoon wordt bedoeld) pakken en die deed dat zo op de grond gooien en dan daarop stampen. Nou ik was toen ik dat zag boven bij de trap.
Hoe ik weet dat het papa is geweest die aan mama trekt en gaatjes bij haar maakt? Nou ik zag hem en mama zei: Niet doen [verdachte]. En zo heet ook mijn papa.
Toen mama heel hard gilde was ik nog boven bij de trap, want hier was de laagste trap en hier was en hier was de bovenste trap.
Toen papa voor het eerst aan mama ging trekken was mama op het onderste van de trap. Papa die stond op de grond.
De rechtbank stelt op basis van voornoemde verklaringen van de destijds zevenjarige [getuige 1] vast dat zij heeft verklaard dat zij haar vader heeft herkend als degene die op 2 mei 2011 in de woning aan [adres 1] te Uden was en haar moeder heeft gestoken.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er redenen zijn te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze herkenning.
De rechtbank stelt allereerst vast dat deze herkenning heeft plaatsgevonden terwijl de lamp aan het plafond in de woonkamer, aan het plafond in de gang achter de voordeur en aan het plafond in het halletje van de trapopgang brandde. De rechtbank baseert zich daarbij op een daartoe opgemaakt proces-verbaal van bevindingen13 en de verklaring van [getuige 1] waar zij zegt: 'Nou maar de gang was het licht aan altijd. (...) Want mama heeft geen zin om uit te doen. (...) Nou daar is zo'n lichtdingetje, die staat altijd aan.'14
Deskundige Bullens, klinisch psycholoog van beroep, heeft ter terechtzitting van 27 maart 2013 verklaard dat wanneer van voornoemde omstandigheid wordt uitgegaan (dat het licht brandde) er geen twijfel over de betrouwbaarheid van de herkenning door [getuige 1] kan bestaan, wanneer ze het gezicht van haar vader heeft gezien.15
Deskundige Otgaar, rechtspsycholoog van beroep, heeft ter terechtzitting van 18 februari 2013 verklaard dat wanneer de condities vrij goed waren, de kans groot is dat wat [getuige 1] verklaart overeenkomt met wat er waarschijnlijk is gebeurd. Wanneer het licht in de gang aan was, betekent dit dat je iemand vrij goed kunt waarnemen. Ook heeft de heer Otgaar verklaard dat uit de literatuur blijkt dat kinderen al op vrij jonge leeftijd hun ouders heel goed kunnen herkennen. Dit betreft niet alleen gezichtsherkenning maar ook de manier van bewegen. Iedereen heeft zijn eigen signatuur van bewegen en een eigen signatuur van gezicht en kinderen kunnen die al vrij snel onbewust waarnemen, ook al zien ze maar een gedeelte van het gezicht.16
Zowel de heer Bullens als de heer Otgaar hebben ter terechtzitting van 27 maart 2013 verklaard dat bij wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat autosuggestie (het maken van incorrecte associaties17) vrijwel niet voorkomt bij kinderen van de leeftijd van [getuige 1].18
De heer Otgaar heeft ter terechtzitting van 18 februari 2013 in dat licht aangegeven dat er een grotere kans is dat [getuige 1] weinig tot geen grote onjuistheden in haar verklaring heeft genoemd, dan dat ze dat wel heeft gedaan, gelet op de spontaniteit van haar verklaringen, dat ze op dezelfde dag al (direct) is verhoord en dat het geheugen heel erg sterk en immuun is voor fouten wanneer het gaat om vrij negatieve traumatische gebeurtenissen.19
De heer Bullens heeft ter terechtzitting van 27 maart 2013 bevestigd dat dramatische gebeurtenissen goed beklijven in het geheugen van kinderen.20
In zijn rapport van 18 september 2011 heeft de heer Bullens voorts aangegeven dat de onthulling van [getuige 1] ("Papa is hier geweest. Hij is net weg. Papa heeft het gedaan") tegen de politie spontaan is verlopen. Dit was direct nadat het geweld had plaatsgevonden, zonder dat haar is gevraagd wie de dader was. Dit impliceert dat haar (eerste) verklaring als niet gecontamineerd kan worden aangemerkt voor wat betreft invloeden met een suggestieve lading. De kans dat bij het eerste studioverhoor (dat slechts enkele uren na de onthulling plaatsvond) sprake is geweest van 'ruis' is niet groot, aldus de heer Bullens.21
Voorts hebben zowel de heer Otgaar als de heer Bullens ter terechtzitting aangegeven dat de verhoren van [getuige 1] volgens de regels der kunst zijn afgenomen.22
Gelet op voornoemde standpunten van de deskundigen Otgaar en Bullens is de rechtbank van oordeel dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 1] wat betreft de herkenning van haar vader als degene die op 2 mei 2011 in de woning aan [adres 1] te Uden was en haar moeder heeft gestoken. Te meer nu haar verklaringen wat betreft de wijze waarop haar vader haar moeder heeft meegetrokken en heeft gestoken passen bij de volgende op basis van technisch onderzoek gedane constateringen van deskundige R. Eikelenboom, forensisch wetenschappelijk onderzoeker:
De verwondingen op de voorzijde van het lichaam bevinden zich naast een steekwond in de linkerborst en linkerschouder, vooral aan de rechterarm. Op de rug zijn de steken over een groter oppervlak verdeeld. De verwondingen op de arm vertonen meer tekenen van dynamiek: een aantal verwondingen heeft krassen, staan wijder open en/of lopen verder uit dan die op de rugzijde. Dit wijst op beweging van de kant van het slachtoffer en/of aanvaller.
De verwondingen aan de achterzijde van het lichaam tonen relatief weinig beweging. Het slachtoffer bewoog waarschijnlijk bij het toebrengen van het merendeel van de verwondingen niet of nauwelijks meer. Dit ondersteunt de hypothese dat de verwondingen aan de voorzijde als eerste zijn toegebracht. Op grond van de bloedspoorpatroonanalyse en de verwondingen op de rug ben ik van mening dat er veel steun is voor de hypothesen dat de dader op de rug van het slachtoffer heeft gezeten tijdens het toebrengen van het steekletsel aldaar en dat zij na het toebrengen van dit letsel niet/zeer weinig meer heeft bewogen.
Om de steekverwondingen die aan het slachtoffer zijn toegebracht op deze wijze te kunnen toebrengen is het waarschijnlijker dat de dader op het slachtoffer heeft gezeten dan dat hij boven haar heeft gestaan, omdat de steken schuin op het slachtoffer zijn ingekomen en dat is heel moeilijk voor elkaar te krijgen wanneer je boven het slachtoffer staat. Dan moet je al heel erg naar beneden gaan en kom je al snel op bukken of zitten. In een situatie waarbij het slachtoffer ook nog onder controle gehouden moet worden - want er lijkt hier, gelet op het sporenbeeld, wel sprake van te zijn geweest dat het slachtoffer zich heeft verzet - is op de rug zitten een hele logische positie.23
Ook op de binnenzijde van de deur (van de gang) zijn bloedspatten aangetroffen. Dit vergroot de kans aanzienlijk dat de deur gedurende het (begin van) het incident heeft opengestaan.24
Ook passen de verklaringen van [getuige 1] bij de in de woning aan [adres 1] te Uden aangetroffen onderdelen van een GSM (de voorzijde op de vloer in de woonkamer, de achterzijde op de vloer tussen de deur naar de hal en de deur van het toilet, het binnenwerk op de derde trede van de trap en de batterij op de vloer in de hal)25 en bij de verklaring van [getuige 2].
Zij heeft immers verklaard dat zij op 2 mei 2011 om 02.51 uur werd gebeld door [slachtoffer], die haar vertelde dat ze luidruchtige geluiden hoorde van beneden en die haar vroeg aan de lijn te blijven omdat ze al pratend naar beneden wilde gaan. [getuige 2] hoorde meteen dat het slachtoffer heel hard "ai" zei en dat toen het gesprek werd verbroken. Getuige hoorde nog wel allerlei geluiden op de achtergrond, net of dat er toetsen op de gsm ingetoetst werden.26
Gelet op al het vorenstaande zal het verweer van de raadsman ten aanzien van de verklaringen van [getuige 1] worden verworpen en zal de rechtbank voornoemde verklaringen voor het bewijs bezigen.
De in de vriezer aangetroffen joggingbroek.
Op 2 mei 2011 werd een zoeking verricht in de woning [adres 3] te Uden. In de wasruimte op de eerste verdieping stond een diepvriezer. In de diepvriezer lagen bovenop bevroren diepvriesartikelen. Onderin de vriezer lag een plastic tas, blauw/wit van kleur. In die tas zat een grijze joggingbroek. Op de stof van de joggingbroek zaten op verschillende plaatsen donkerrode spatten. De verbalisant die de broek aantrof heeft de broek weer terug gedaan in de tas. Vervolgens is de tas met daarin de joggingbroek door een medewerker van de afdeling Forensische Opsporing van de regio Brabant-Noord veiliggesteld.27
De rechtbank stelt met de raadsman vast dat er zich in het dossier geen proces-verbaal of foto's bevinden waaruit blijkt dat voornoemde broek het SIN-nummer AADH3271NL heeft gekregen. Nu de rechtbank echter uit het dossier is gebleken dat er op dat adres maar één joggingbroek met bloedsporen is gevonden en uit een op 12 mei 2011 opgemaakt proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2], dat zich bij de stukken van de rechter-commissaris bevindt, is gebleken dat in perceel [adres 3] te Uden, nadat verdachte daar was aangehouden, een joggingbroek met meerdere bloedsporen werd gevonden en werd veiliggesteld onder SIN-nummer AADH3271NL, zal de rechtbank volstaan met de vaststelling dat er sprake is van een gebrek in het dossier en aan dit gebrek verder geen consequenties verbinden. De rechtbank zal het verweer van de raadsman op dit punt verwerpen en kan - indien nodig - de onderzoeksresultaten welke zien op de joggingbroek met SIN-nummer AADH3271NL tot het bewijs bezigen.
Verdachte heeft tijdens het verhoor bij de politie verklaard dat hij een paar maanden geleden is gescheiden van zijn vrouw [slachtoffer] en dat hij daarom bij zijn broer op [adres 3] woont.28 Tijdens een later verhoor bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij zijn grijze broek boven heeft uitgedaan nadat hij zich bij het snijden van kaas had gesneden, omdat hij naar bed ging en niet wilde dat er bloed in bed kwam. Hij heeft gezien dat er bloed op de broek was gekomen en hij heeft de broek waar bloed op zat uitgedaan.29
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaringen van verdachte voor zover deze betrekking hebben op de broek welke in de vriezer werd aangetroffen dienen te worden uitgesloten van het bewijs omdat tijdens de verhoren een behoorlijke druk op verdachte is uitgeoefend en daarbij meermalen onbevestigde en onjuiste gegevens als vaststaande feiten zijn voorgehouden.
De rechtbank is echter van oordeel dat niet gebleken is van enige confrontatie met onjuiste bevindingen noch van enig ander, in het licht van het verwijt dat verdachte wordt gemaakt, ongeoorloofd pressiemiddel tijdens de verhoren. De rechtbank zal het verweer van de raadsman dat sprake is van schending van het pressieverbod derhalve verwerpen en voornoemde verklaringen van verdachte voor het bewijs bezigen.
Op 11 mei 2011 is het referentiemonster wangslijmvlies met SIN RAAM1156NL van verdachte voor onderzoek overgebracht naar het Nederlands Forensisch Instituut (verder: NFI). Van het DNA in het referentiemonster van de verdachte [verdachte] is een DNA-profiel verkregen.30
Op 11 mei 2011 is tevens een referentiemonster bloed afkomstig van slachtoffer [slachtoffer] met SIN AADW7691NL voor DNA-onderzoek naar het NFI overgebracht. Van het referentiemonster bloed AADW7691NL van het slachtoffer [slachtoffer] is een DNA-profiel verkregen.31
Op 25 mei 2011 is een joggingbroek met SIN AADH3271 NL voor een DNA-onderzoek naar het NFI overgebracht:
Bij het onderzoek op het NFI aan de joggingbroek AADH3271 NL is een bloedspoor op de buitenzijde van de rechtersteekzak [AADH3271 NL#01] en een bloedspoor op de onderzijde van de linker broekspijp [AADH3271 NL#03] aangetroffen, welke overeenkomen met het DNA-profiel van referentiemonster RAAM1156NL van verdachte [verdachte]. De berekende frequentie van de DNA-profielen van het bloed in deze bemonsteringen is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met deze DNA-profielen is kleiner dan één op één miljard.
Een bloedspoor op de onderzijde van de rechterbroekspijp [AADH3271 NL#02] komt overeen met bloed/celmateriaal van referentiemonster AADW7691NL van het slachtoffer [slachtoffer]. De berekende frequentie van de DNA-profielen van het bloed in deze bemonsteringen is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met deze DNA-profielen is kleiner dan één op één miljard.32
Naar aanleiding van de eerste uitslag is verzocht het onderzoek naar biologische sporen aan de joggingbroek met SIN AADH3271 NL uit te breiden.33
De bloedsporen op de linkerbroekspijp, twee maal onder/voor [SIN AADH3271NL #05, SIN AADH3271NL #06], twee maal boven/voor [SIN AADH3271NL #07, SIN AADH3271NL #08], aan de binnenzijde van de linkersteekzak [SIN AADH3271NL #09] en aan de ingang van de rechtersteekzak [SIN AADH3271NL #11] van de joggingbroek met SIN AADH3271NL komen overeen met het DNA-profiel van referentiemonster RAAM1156NL van verdachte [verdachte]. De berekende frequentie van de DNA-profielen van het bloed in deze bemonsteringen is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met deze DNA-profielen is kleiner dan één op één miljard.
De bloedsporen op de linkerbroekspijp, midden/achter [SIN AADH3271NL #12] en de rechterbroekspijp, midden/voor [SIN AADH3271NL #10], komen overeen met bloed/celmateriaal van referentiemonster AADW7691NL van het slachtoffer [slachtoffer]. De berekende frequentie van de DNA-profielen van het bloed in deze bemonsteringen is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met deze DNA-profielen is kleiner dan één op één miljard.34
Ten behoeve van bloedspoorpatroonanalyse zijn, naast de elf reeds eerder voor een DNA-onderzoek bemonsterde bloedsporen, vijf bloedsporen aan de onderzijde van de broekspijpen van de joggingbroek met SIN AADH3271NL bemonsterd. De bloedsporen aan de onderzijde/voorzijde [SIN AADH3271NL #13], aan de onderzijde/buitenzijde [SIN AADH3271NL #15], aan de onderzijde/achterzijde van de rechterpijp [SIN AADH3271NL #16] en aan de onderzijde/achterzijde van de linkerpijp [SIN AADH3271NL #17] van de joggingbroek met SIN AADH3271NL komen overeen met bloed/celmateriaal van referentiemonster RAAM1156NL van verdachte [verdachte]. De berekende frequentie van de DNA-profielen van het bloed in deze bemonsteringen is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met deze DNA-profielen is kleiner dan één op één miljard. Het bloedspoor aan de onderzijde/voorzijde van de rechterpijp [SIN AADH3271NL #14] komt overeen met bloed/celmateriaal van referentiemonster AADW7691NL van het slachtoffer [slachtoffer]. De berekende frequentie van de DNA-profielen van het bloed in deze bemonsteringen is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met deze DNA-profielen is kleiner dan één op één miljard.35
In een door deskundige R. Eikelenboom opgemaakt rapport bloedspoorpatroonanalyse geeft hij een beschouwing van de joggingbroek in relatie tot het delict. Hij geeft daarbij aan dat de bloedspoorpatronen op de joggingbroek die afkomstig kunnen zijn van het slachtoffer, kunnen zijn veroorzaakt doordat de drager ervan betrokken is geweest bij het delict.36
Ter terechtzitting van 18 februari 2013 is deskundige R. Eikelenboom naar aanleiding van het door hem opgemaakt rapport nader bevraagd. Daarbij heeft hij verklaard dat de joggingbroek kan zijn gedragen door de persoon die het slachtoffer heeft doodgestoken en dat hij het typisch bloedsporenbeeld dat is aangetroffen op deze joggingbroek wel vindt passen bij dit delict op zichzelf.37
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet is gebleken dat het bloed van [slachtoffer] op een ander moment op de joggingbroek van verdachte is gedoneerd en dat verdachte geen verklaring heeft voor het aantreffen van dat bloed op zijn joggingbroek. Voorts stelt de rechtbank vast dat deze joggingbroek op de dag dat [slachtoffer] is gedood is gevonden terwijl deze op dat moment was verstopt in een vriezer in het huis waar verdachte op dat moment verbleef.
De verklaring van verdachte dat hij op 2 mei 2011 niet in de woning van (ex-)vrouw is geweest en dat hij niet betrokken is bij haar dood, acht de rechtbank gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden, ongeloofwaardig.
De aangevoerde verweren met betrekking tot het spoor dat is aangetroffen op de deurklink aan de binnenzijde van de achterdeur en het spoor dat is aangetroffen onder de nagel van de rechterhand van het slachtoffer geven geen aanleiding tot een afzonderlijke bespreking daarvan, nu de rechtbank deze sporen niet voor het bewijs bezigt.
De voor het overige aangevoerde bewijsverweren geven ook geen aanleiding tot een afzonderlijke bespreking daarvan, nu zij hun weerlegging vinden in voornoemde uitgewerkte bewijsmiddelen.
De rechtbank komt, gelet op alle hiervoor genoemde (vaststaande) feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, tot de conclusie dat verdachte degene is geweest die met opzet meermalen met een snijdend voorwerp in het lichaam van zijn (ex-)vrouw heeft gestoken, tengevolge waarvan zij is overleden.
Moord of doodslag?
De vraag is of sprake is geweest van moord of doodslag.
Nu verdachte het feit ontkent, kan de rechtbank deze vraag alleen beantwoorden aan de hand van de feiten en omstandigheden die aan het levensdelict zijn voorafgegaan. Deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af uit alle voornoemde bewijsmiddelen. De rechtbank acht in dit verband met name de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] van grote waarde.
[getuige 2] heeft immers verklaard dat zij op 2 mei 2011 om 02.51 uur werd gebeld door [slachtoffer], die haar vertelde dat ze luidruchtige geluiden hoorde van beneden en die haar vroeg aan de lijn te blijven omdat ze al pratend naar beneden wilde gaan. [getuige 2] hoorde meteen dat het slachtoffer heel hard "ai" zei en dat toen het gesprek werd verbroken. Getuige hoorde nog wel allerlei geluiden op de achtergrond, net of dat er toetsen op de gsm ingetoetst werden. Daarna werd de lijn verbroken.38
De rechtbank leidt uit deze verklaring van [getuige 2], tegen de achtergrond van de feiten en omstandigheden die hiervoor aan de orde zijn geweest, het volgende af.
Verdachte is onaangekondigd naar de woning van zijn (ex-)vrouw gegaan en is deze woning vervolgens binnengeslopen. Direct bij de eerste confrontatie met zijn (ex-)vrouw heeft verdachte haar gestoken met een snijdend voorwerp. Aan dit door verdachte gebruikte geweld is geen gesprek of ruzie voorafgegaan.
De rechtbank leidt uit de eerder uitgewerkte verklaringen van [getuige 1] en de technische bevindingen die hiervoor aan de orde zijn geweest af dat verdachte in de hal onder toeziend oog van zijn dochter zijn (ex-)vrouw heeft gestoken, zich vervolgens met het slachtoffer naar de woonkamer heeft verplaatst, de deur tussen de hal (waar zijn dochter zich bevond) en de woonkamer heeft dichtgedaan en vervolgens verder is gegaan met het steken van het slachtoffer.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte heeft gehandeld overeenkomstig een van tevoren gemaakt plan om zijn (ex-)vrouw om het leven te brengen. Verdachte is naar de woning van zijn (ex-)vrouw gegaan, is de woning binnengeslopen en heeft daar binnen een kort tijdsbestek zonder dat daar een ruzie of gesprek aan is voorafgegaan een snijdend voorwerp ter hand genomen en heeft zijn (ex-)vrouw in de woning om het leven gebracht. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende tijd gehad om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit en er heeft voor hem gelegenheid bestaan om over de betekenis of de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank acht derhalve voorbedachte raad en daarmee moord bewezen, zoals na te melden.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1. primair
op 02 mei 2011 te Uden opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, met een (eenzijdig) snijdend voorwerp in het lichaam van genoemde [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straffen en maatregelen.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert voor het primair ten laste gelegde (moord) een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft aangevoerd dat een straf zoals geformuleerd door de officier van justitie niet past bij een enkelvoudige moord, zonder dat sprake is van medeplegen, door iemand zonder justitiële documentatie. Er zijn nog ernstiger zaken dan onderhavige en dat verschil dient tot uitdrukking komen in de strafoplegging. De verdediging verzoekt de rechtbank dan ook fors af te wijken van de eis van de officier van justitie en te volstaan met een gevangenisstraf van ten hoogste 12 jaar.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon van verdachte.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft met voorbedachten rade zijn (ex-)vrouw, tevens de moeder van hun twee dochters, in haar eigen woning met een snijdend voorwerp van het leven beroofd. Het door verdachte gepleegde feit betreft één van de ernstigste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht. Bovendien heeft verdachte dit feit gepleegd terwijl beide kinderen op dat moment in de woning aanwezig waren en in ieder geval één van hen de moord voor haar ogen zag gebeuren. De rechtbank rekent dit verdachte zeer zwaar aan. Zijn dochters zullen verder moeten leven met deze traumatische gebeurtenis in de wetenschap dat hun vader hiervoor verantwoordelijk is.
Verdachte heeft door zijn daad het slachtoffer het meest fundamentele recht dat haar toekwam, namelijk het recht op leven ontnomen. Bovendien heeft verdachte met zijn daad twee jonge meisjes hun moeder ontnomen. Zij hebben hierdoor in één keer niet alleen hun moeder, maar in zekere zin ook hun vader verloren. Verdachte heeft door zijn handelen onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden en dierbaren van het slachtoffer zoals door haar dochters, ouders en broer is verwoord in hun ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen. Bovendien heeft verdachte nimmer openheid van zaken gegeven, waardoor het voor de nabestaanden onduidelijk blijft waarom en hoe precies het slachtoffer om het leven is gebracht. De nabestaanden en dierbaren van het slachtoffer zullen door haar overlijden nog lang leed ondervinden en de rechtbank beseft dat geen enkele straf recht zal doen aan dit leed. Het behoeft voorts weinig betoog dat een feit als het onderhavige de rechtsorde ook in het algemeen schokt en in de samenleving algemene gevoelens van onrust en onveiligheid oproept.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat gelet op de aard van het strafbare feit, de ernst daarvan en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een vrijheidsbenemende straf van zeer lange duur en dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar in dit geval ontoereikend is.
Bij het bepalen van de uiteindelijke duur van de op te leggen vrijheidsstraf houdt de rechtbank er in strafmatigende zin rekening mee dat verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 maart 2013 niet eerder is veroordeeld. Vanwege het feit dat uit het dossier daarentegen blijkt dat verdachte zijn (ex-)vrouw tijdens hun huwelijk heeft mishandeld en vanwege de buitengewone ernst van de bewezen verklaarde moord en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, kan het blanco strafblad in dit geval echter slechts een zeer beperkte rol spelen.
De rechtbank zal gelet op het vorengenoemde een gevangenisstraf opleggen welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden, nu zij een gevangenisstraf van deze duur passend en geboden acht.
De vordering van de benadeelde partij [vader van slachtoffer].
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor een bedrag van € 11.401,72 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat alle kosten voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar zijn, met uitzondering van de reiskosten van de bezoeken aan de kleinkinderen (€ 840,-). Deze kosten betreffen geen rechtstreekse schade en de benadeelde partij dient om die reden ten aanzien van deze post niet ontvankelijk te worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het standpunt van de officier van justitie.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte materiële schade een bedrag van € 9.231,02. Dit bedrag bestaat uit begrafeniskosten voor een bedrag van € 9.130,22 en reiskosten in verband met zittingen voor een bedrag van € 100,80.
De rechtbank zal de gevorderde reiskosten in verband met bezoeken aan de kleinkinderen van € 840,- en een gedeelte van € 2.094,70 van de gevorderde begrafeniskosten afwijzen. De rechtbank is van oordeel dat de reiskosten in verband met bezoeken aan de kleinkinderen geen rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte materiële schade betreft en dat ter terechtzitting van 18 februari 2013 is gebleken dat een gedeelte van de gevorderde begrafeniskosten, te weten € 2.094,70, is betaald door [broer van slachtoffer].
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op € 76,- ter zake van kosten rechtsbijstand.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag terzake materiële schade tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan de nabestaande van het slachtoffer bevordert.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De vordering van de benadeelde partij [broer van slachtoffer].
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor een bedrag van € 2.200,- (€ 2.000,- begrafeniskosten + € 200,- reiskosten). De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat alle kosten voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar zijn, met uitzondering van de overige gevorderde reiskosten en de shockschade. De reiskosten zijn in het geheel niet onderbouwd en nu [broer van slachtoffer] niet rechtstreeks getuige is geweest van het ten laste gelegde heeft hij geen recht op shockschade. De benadeelde partij dient om voornoemde redenen ten aanzien van een gedeelte van de reiskosten (€ 200,-) en de shockschade (€ 1.000,-) niet ontvankelijk te worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het standpunt van de officier van justitie.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte materiële schade een bedrag van € 2.400,-. Dit bedrag bestaat uit begrafeniskosten voor een bedrag van € 2.000,- en reiskosten Turkije voor een bedrag van € 400,-. Ter terechtzitting van 18 februari 2013 is immers gebleken dat de gevorderde begrafeniskosten door benadeelde zijn betaald en de rechtbank is voorts van oordeel dat de gevorderde reiskosten weliswaar summier zijn onderbouwd, maar dat aannemelijk is dat [broer van slachtoffer] reiskosten heeft moeten maken voor de begrafenis van zijn zus in Turkije als gevolg van het ten laste gelegde. De rechtbank is van oordeel dat het hiervoor gevorderde bedrag van € 400,- redelijk is. De rechtbank zal voornoemde onderdelen van de vordering derhalve toewijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in het gedeelte van de vordering dat ziet op shockschade (€ 1.000,-).
Geleden schade ten gevolge van een shock komt slechts voor vergoeding in aanmerking indien de betrokkene rechtstreeks wordt geconfronteerd met de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden en de confrontatie bij de betrokkene een hevige schok heeft teweeggebracht, hetgeen zich met name kan voordoen indien sprake is van een nauwe band met degene die door het ongeval is gedood of gewond geraakt. Vergoeding kan echter slechts aan de orde zijn indien het bestaan van geestelijk letsel in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval is indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Het in rechte vaststellen van deze schade zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Dat gedeelte van de vordering komt thans niet voor vergoeding in aanmerking. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk is.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan de nabestaande van het slachtoffer bevordert.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de voorwerpen welke op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder nummer 3, 4, 48, 49, 50 en 51 zijn weergegeven, dienen te worden teruggegeven aan verdachte. De voorwerpen welke op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder nummer 5 tot en met 16, 25, 26, 27 en onder nummer 59 tot en met 74 zijn weergegeven, dienen te worden teruggeven aan de nabestaanden van het slachtoffer. De voorwerpen welke op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder nummer 28 tot en met 32, 35 tot en met 38, 41 tot en met 44, 47 en 52 tot en met 58 zijn weergegeven, dienen te worden teruggeven aan de rechthebbende van deze voorwerpen. De voorwerpen welke op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder nummer 33, 34, 39, 45 en 46 zijn weergegeven, dienen verbeurd te worden verklaard. De voorwerpen welke op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder nummer 16 tot en met 24 zijn weergegeven, dienen te worden bewaard ten behoeve van hoger beroep.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich niet over het beslag uitgelaten.
Beoordeling.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke het feit is begaan en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van het feit aan verdachte toebehoorden.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan de nabestaanden van [slachtoffer] nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan de rechthebbende(n) nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 33, 33a, 36f en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en maatregelen.
T.a.v. primair:
Gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
T.a.v. primair:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 9231,02 subsidiair 81 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [vader van slachtoffer] van een bedrag van EUR 9.231,02 (zegge: negenduizendtweehonderdeenendertig euro en twee cent) aan materiële schadevergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 81 dagen hechtenis.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [vader van slachtoffer], van een bedrag van EUR 9.231,02 (zegge: negenduizendtweehonderdeenendertig euro en twee cent) aan materiële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op EUR 76,-.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Wijst de vordering voor het overige af.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. primair:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 2400,00 subsidiair 34 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [broer van slachtoffer] van een bedrag van EUR 2.400,- (zegge: tweeduizendvierhonderd euro) aan materiële schadevergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 34 dagen hechtenis.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [broer van slachtoffer], van een bedrag van EUR 2.400,- (zegge: tweeduizendvierhonderd euro ) aan materiële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Teruggave inbeslaggenomen goederen aan verdachte, te weten:
- een GSM merk Nokia, type N86
- een sleutelbos met daaraan 4 sleutels en een labeltje van Karwei
- een spijkerbroek merk Garcia
- een spijkerbroek merk American Today
Teruggave inbeslaggenomen goederen aan de nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer], te weten:
- vier delen van een kapot frame van een GSM merk Nokia
- de achterkant van een GSM merk Nokia
- een stofzuigerslang
- een stofzuigerbuis en een stofzuigermond
- een vouwmes (MER.H01.304077)
- een aardappelschilmesje (MER.H01.304075)
- een cilinderslot bestaande uit twee stukken
- een mes merk Leifheit, type proline (MER.H01.319224)
- een boekenkast
- een simkaart (MER.H01.302199)
- een geheugenkaart 32 MB (H01.302203)
- een multitool (MER.H01.302205)
- een zwarte legging
- een pyjama (jasje + broek), kleur roze
- twee stuks schoeisel kleur wit, merk Squadra
- twee stuks schoeisel kleur bruin, merk Diadora
- een wenskaart
- een videocamera inclusief geheugenkaart + kabeltje
- een digital audio player merk Xiron (MER.H01.302166)
- een mp3 apparaat merk Xiron (MER.H01.302169)
- een GSM, merk Samsung, type Gt-S5230
- een mp3 speler kleur rood (MER.H01.302177)
- een GSM, merk Nokia, type N73 (MER.H01.302190)
- een zakmes (MER.H01.302191)
- een sleutelbos met twee sleutels eraan
- een laptop merk Compaq
- een computer merk Dell, type D600 inclusief adapter en factuur
- twee grijze joggingbroeken (H01.302136 en H01.302137)
- een zwarte slip (H01.302138)
- twee zwarte hemden(H01.302141 en H01.302143)
- een zwarte BH (H01.302144)
- een stuk vloerbedekking (H01.302527)
- een T-shirt (H01.301667)
Teruggave inbeslaggenomen goederen aan de rechthebbende, te weten:
- een GSM merk Alcatel (MER.H02.301498-1)
- een GSM merk Alcatel (MER.H02.301499-2)
- een GSM merk Nokia, type N95
- een simkaart BEN
- een bruine jas merk Jack & Jones
- een zakmes (H02.302078)
- een paar zwarte schoenen (H02.301608-12)
- een paar bruine schoenen (H02.301612-13)
- een plastic tas (H02.302669)
- een paar witte schoenen merk Nike, type Air Max (H02.301621-15)
- een paar schoenen (H02.301622-16)
- een paar zwarte schoenen Flower (H02.301624-17)
- een zwarte jas (H02.301966)
- een kartelmes (H02.302017)
- zeven messen (MER.301838, MER.301840, MER.301841, MER.301843, MER.301846,
MER.301847 en MER.301848)
Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten:
- een grijze joggingbroek (H02.301771)
- een blauwe plastic tas (H02.302762)
- een paar bruine schoenen merk Athlete (H02.302667 en H02.301613-14)
- twee witte sokken (H02.301974 en H02.301975)
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.W.H. Renneberg, voorzitter,
mr. M.M. Klinkenbijl en mr. C.A. Mandemakers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. Boerboom, griffier,
en is uitgesproken op 10 april 2013.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politieregio Brabant-Noord, genummerd 29-563331 en genaamd Einddossier [onderzoeksnaam], afgesloten 30 april 2012, bestaande uit in totaal 6 ordners met als aantal doorgenummerde bladzijden: 2184 [hierna: eindpv]
2 Een proces-verbaal van bevindingen, p. 365 van het eindpv
3 Een proces-verbaal van bevindingen, p. 361-362 van het eindpv
4 Een proces-verbaal van bevindingen, p. 365-366 van het eindpv
5 Een proces-verbaal van bevindingen, p. 367 van het eindpv
6 Een proces-verbaal, p. 385 van het eindpv
7 Een proces-verbaal van bevindingen, p. 874 van het eindpv
8 Het rapport (pathologie onderzoek n.a.v. een mogelijke niet natuurlijke dood) met bijlagen opgemaakt door patholoog P.M.I. Van Driessche van het NFI op 18 juli 2011 betreffende overledene [slachtoffer], p. 1855-1857 en p. 1859 van het eindpv
9 Een proces-verbaal van bevindingen, p. 365-366 van het eindpv
10 Een proces-verbaal van bevindingen, p. 387-389 van het eindpv
11 Een verslag verbatim studioverhoor, p. 422, 426, 432 en 433 van het eindpv
12 Een verslag verbatim studioverhoor, p. 497, 500 en 520 van het eindpv
13 Een proces-verbaal bevindingen verlichting woonkamer met bijlagen opgemaakt op 10 januari 2013 (ongenummerd)
14 Een verslag verbatim studioverhoor, p. 522 van het eindpv
15 Een verklaring van de heer Bullens, afgelegd ter terechtzitting van 27 maart 2012
16 Een verklaring van de heer Otgaar, afgelegd ter terechtzitting van 18 februari 2013
17 Een verklaring van de heer Otgaar, afgelegd ter terechtzitting van 18 februari 2013
18 Een verklaring van de heer Bullens en een verklaring van de heer Otgaar, beide afgelegd ter terechtzitting van 27 maart 2012
19 Een verklaring van de heer Otgaar, afgelegd ter terechtzitting van 18 februari 2013
20 Een verklaring van de heer Bullens, afgelegd ter terechtzitting van 27 maart 2012
21 Een verklaring van de heer Bullens, afgelegd ter terechtzitting van 27 maart 2012
22 Een verklaring van de heer Bullens en een verklaring van de heer Otgaar, beiden afgelegd ter terechtzitting van 27 maart 2012
23 Een verklaring van de heer Eikelenboom, afgelegd ter terechtzitting van 18 februari 2013
24 Een deskundigenrapport van IFS betreffende bloedspoorpatroonanalyse naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Uden op 2 mei 2011, opgemaakt door ing. R. Eikelenboom op 13 februari 2013, p. 24 van het rapport
25 Een proces-verbaal sporenonderzoek plaats delict [adres 1] te Uden, p. 1718 en 1726 van het eindpv
26 Een verklaring van [getuige 2], p. 843-844 van het eindpv
27 Een proces-verbaal van bevindingen, p. 73 van het eindpv
28 Een verklaring van verdachte, p. 130 van het eindpv
29 Een verklaring van verdachte, p. 212 van het eindpv
30 Een rapport DNA-onderzoek aan een referentiemonster van een verdachte opgemaakt door ing. V.G. Costa van het NFI, p. 1988 van het eindpv
31 Een rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Uden op 2 mei 2011 opgemaakt door dr. A.G.M. van Gorp van het NFI, p. 1982-1983 en 1985 van het eindpv
32 Een rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Uden op 2 mei 2011 opgemaakt door dr. A.G.M. van Gorp van het NFI, p. 1997, p. 1999-2000 van het eindpv
33 Een proces-verbaal overzicht technisch onderzoek, p. 1709 van het eindpv
34 Een rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Uden op 2 mei 2011 opgemaakt door dr. A.G.M. van Gorp en ing. M.J. van der Scheer van het NFI, p. 2005-2006, p. 2008 en p. 2009 van het eindpv
35 Een rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Uden op 2 mei 2011 opgemaakt door dr. A.G.M. van Gorp van het NFI, p. 2014-2015, 2017-2018 en p. 2028 van het eindpv
36 Een deskundigenrapport van IFS betreffende bloedspoorpatroonanalyse naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Uden op 2 mei 2011, opgemaakt door ing. R. Eikelenboom op 13 februari 2013, p. 34 van het rapport
37 Een verklaring van R. Eikelenboom, afgelegd ter terechtzitting van 18 februari 2013
38 Een verklaring van [getuige 2], p. 843-844 van het eindpv