ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ6009

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 april 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
01/840296-11
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 3 april 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 maart 2011 betrokken was bij een verkeersongeval in Veghel. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, heeft zich roekeloos gedragen door met hoge snelheid een bocht in te rijden, wat resulteerde in een aanrijding met een boom. Dit ongeval leidde tot de dood van een inzittende, genaamd [slachtoffer 1], en zwaar lichamelijk letsel voor een andere inzittende, genaamd [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van aanmerkelijke schuld, zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, en legde een werkstraf op van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers. Tevens werd een schadevergoeding van 1000 euro toegewezen aan [slachtoffer 2]. De rechtbank achtte de dagvaarding geldig en de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 20 maart 2013, waarbij de verdediging de schuld van de verdachte betwistte, maar de rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte voldoende waren om aanmerkelijke schuld vast te stellen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/840296-11
Datum uitspraak: 03 april 2013
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken[verdachte]]
geboren te [geboorteplaats, geboortedatum] 1983,
wonende te [woonplaats, adres]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 maart 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 februari 2013.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 03 maart 2011 te Veghel als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg,
de Abenhoefweg en/of Molenweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn
schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk
geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
toen aldaar gekomen bij een -gezien zijn, verdachtes, rijrichting- naar rechts
verlopende bocht in de rijbaan van die weg met onverminderde snelheid,
althans met hoge snelheid, in elk geval met een -gelet op de omstandigheden
ter plaatse- te hoge snelheid, met dat motorrijtuig die bocht in te rijden,
waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig van de
rijbaan van voornoemde weg is geraakt en/of (vervolgens) met dat door hem
bestuurde motorrijtuig tegen een of meer naast de rijbaan staande bo(o)m(en)
is aangereden, althans gebotst,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1], inzittende van het door
hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig) werd gedood en/of een ander (genaamd
[slachtoffer 2], inzittende van het door hem, verdachte, bestuurde
motorrijtuig) zwaar lichamelijk letsel (te weten een borstbeenfractuur en/of
longkneuzing) heeft opgelopen;
[artikel 6 Wegenverkeerswet 1994];
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 03 maart 2011 te Veghel als bestuurder van een voertuig
(personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Abenhoefweg en/of Molenweg,
toen aldaar gekomen bij een -gezien zijn, verdachtes, rijrichting- naar rechts
verlopende bocht in de rijbaan van die weg met onverminderde snelheid, althans
met hoge snelheid, in elk geval met een -gelet op de omstandigheden ter
plaatse- te hoge snelheid, met dat motorrijtuig die bocht is ingereden,
waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig van de
rijbaan van voornoemde weg is geraakt en/of (vervolgens) met dat door hem
bestuurde motorrijtuig tegen een of meer naast de rijbaan staande bo(o)m(en)
is aangereden, althans gebotst,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
[artikel 5 Wegenverkeerswet 1994];
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 03 maart 2011 te Veghel als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Abenhoefweg en Molenweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, toen aldaar gekomen bij een -gezien zijn, verdachtes, rijrichting- naar rechts verlopende bocht in de rijbaan van die weg met onverminderde snelheid, met dat motorrijtuig die bocht in te rijden, waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig van de rijbaan van voornoemde weg is geraakt en vervolgens met dat door hem bestuurde motorrijtuig tegen een naast de rijbaan staande boom is gebotst,waardoor een ander genaamd [slachtoffer 1], inzittende van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig werd gedood en een ander genaamd [slachtoffer 2], inzittende van het door hem, verdachte, bestuurde
motorrijtuig zwaar lichamelijk letsel te weten een borstbeenfractuur en longkneuzing heeft opgelopen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging
Ter terechtzitting heeft de verdediging betwist dat er sprake was van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, aangezien de enige fout die verdachte gemaakt heeft, is dat hij met een te hoge snelheid de bocht naar rechts heeft genomen.
Vaste jurisprudentie (zie onder meer HR 1 juni 2004, NJ 2005, 252) is dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor aannemen van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Dit hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte en de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
De rechtbank stelt aan de hand van de verklaringen van verdachte, de verklaringen van getuige [slachtoffer 2] en het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse het navolgende vast:
Verdachte reed in een voor hem vreemde auto over de Abenhoefweg met een snelheid grenzend aan de maximaal geldende snelheid ter plaatse. Verdachte remde vervolgens niet maar bleef met onverminderde vaart doorrijden toen zijn medepassagier [slachtoffer 2] hem waarschuwde op een naderende bocht naar rechts. Verdachte was ter plaatse onbekend en het was donker. Op de Abenhoefseweg stonden twee verkeersborden die waarschuwden voor een gevaarlijke situatie. Verdachte heeft vervolgens de bocht genomen met een te hoge snelheid voor de genoemde omstandigheden ter plaatse, waarna hij de controle over het voertuig is verloren en uiteindelijk tegen een boom botste. Medepassagier (naam) heeft nadat verdachte de controle over het voertuig verloren was verloren nog aan het stuur getrokken in een poging om een aanrijding te voorkomen.
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel, anders dan de verdediging, dat er sprake is geweest van aanmerkelijk schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Een werkstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis.
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd dat het rijbewijs al ingehouden is geweest.
Toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van 1250 euro.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden in het nadeel van verdachte:
- de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- door het handelen van verdachte is mevrouw [slachtoffer 1] overleden en heeft [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk opgelopen.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee:
- sedert het tijdstip waarop de door hem gepleegde strafbare feiten hebben plaatsgehad is inmiddels twee jaar verstreken. Verdachte heeft bovendien noch vóór dit strafbare feit noch in die periode daarna voor zover thans bekend andere strafbare feiten heeft gepleegd;
- verdachte is zelf ernstig verwond ten gevolge van de botsing;
- de verkeerssituatie op de plek van het ongeval was niet optimaal. Uit foto's van meer recente datum blijkt dat de wegbeheerder na het ongeval aanvullende veiligheidsmaatregelen heeft genomen.
De rechtbank zal een werkstraf opleggen zoals gevorderd door de officier van justitie.
De rechtbank zal de straf van ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2].
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, te weten materiële schadevergoeding tot een bedrag van 1000 euro.
De rechtbank schat de waarde van de auto ten tijde van het ongeval op bovengenoemd bedrag, daarbij rekeninghoudende met het bouwjaar van de auto (1996), de aankoopprijs van de auto (1750 euro) en het feit dat benadeelde partij de auto op het tijdstip van het ongeval ongeveer twee jaar in bezit had.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in het overige deel van de de vordering (250 euro), omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 57, 91
Wegenverkeerswet 1994 art. 6, 175, 179.
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
primair
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een
ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en maatregel.
T.a.v. primair:
Werkstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis.
T.a.v. primair:
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder
begrepen) voor de duur van 12 maanden voorwaardelijk met aftrek overeenkomstig
artikel 179 lid 6 Wegenverkeerswet 1994 met een proeftijd van 2 jaren.
T.a.v. primair:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 1000,00 subsidiair 20 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] van een bedrag van EUR 1000,-
(zegge: duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20
dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een materiële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte
mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2],
van een bedrag van EUR 1000,- (zegge: duizend euro), zijnde een materiële
schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering, zijnde
een bedrag van 250 euro, niet ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot
vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. Y.N.M. Rijlaarsdam en mr. A.W.H. van Velzen, leden,
in tegenwoordigheid van L.D. Wittenberg, griffier,
en is uitgesproken op 3 april 2013.
Mr. A.W.H. van Velzen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.