RECHTBANK OOST-BRABANT
Kanton 's-Hertogenbosch
Zaaknummer : 870901 / 221
Rolnummer : 13-317
Uitspraak : 12 februari 2013
DE ONDERNEMINGSRAAD van stichting Stichting Kunstencentrum De Meander,
gevestigd te Boxmeer,
eiser,
gemachtigden: mr. S.F.H. Jellinghaus en mr. K.M.J.R. Maessen, advocaten te Tilburg,
de stichting STICHTING KUNSTENCENTRUM DE MEANDER,
gevestigd te Boxmeer,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.E. Stefels, advocaat te Utrecht.
Nadat een dag was bepaald voor de behandeling van deze zaak, heeft eiser, verder te noemen "De OR", gedaagde, verder te noemen "De Meander", doen dagvaarden.
De mondelinge behandeling, waarvoor De Meander op voorhand een aantal producties heeft toegezonden, heeft op 29 januari 2013 plaatsgevonden. De Meander is bij die gelegenheid verschenen en heeft verweer gevoerd tegen de vordering van De OR. Partijen hebben bij die gelegenheid hun standpunten doen toelichten bij monde van hun gemachtigden. Deze hebben daartoe pleitaantekeningen gehanteerd die aan de kantonrechter zijn overgelegd. Daarop is vonnis bepaald op heden.
2.1. De Meander is een organisatie van cultuureducatie en amateurkunst in brede zin, gericht op het bevorderen van cultuurdeelname. De Meander telt 34 werknemers en heeft met zes gemeenten budgetovereenkomsten gesloten op grond waarvan zij jaarlijks een budgetsubsidie ontvangt voor tevoren afgesproken diensten die de gemeenten van De Meander afnemen. De Meander wordt grotendeels (voor zo'n 65% van de totale inkomsten) door de overheid gefinancierd. Haar overige inkomsten ontvangt De Meander ondermeer uit entreegelden, cursistenbijdragen, lesgelden en gelden uit sponsoring en donaties.
2.2. Met alle betrokken gemeenten is ook een "Compensatieregeling in situaties van bezuinigingen of overheidsingrijpen" overeengekomen, die de grondslag, de onderdelen en de hoogte van de door de gemeenten aan De Meander verschuldigde schadevergoeding bij bezuinigingsmaatregelen beschrijft.
Vijf van de zes gemeenten hebben in november 2011 bij voorgenomen collegebesluit vastgesteld dat zij hun bijdragen aan De Meander met ingang van 1 januari 2013 geheel zullen beëindigen. Vooraf is met de zes betrokken gemeenten gesproken over mogelijke alternatieven voor de voorgenomen staking van de subsidierelatie per 1 januari 2013, hetgeen heeft geleid tot de Intentieovereenkomst die op 7 maart 2012 door de zes gemeenten is ondertekend, inhoudende dat indien De Meander vóór 1 oktober 2012 een uitgewerkt toekomstplan aan de gemeenten zou overhandigen, de subsidierelatie tot 1 januari 2017 verlengd kon worden, in ruil waarvoor De Meander afstand doet van de eerdergenoemde compensatieregeling, zodat de betrokken gemeenten geen compensatiegelden of wachtgeld hoeven te betalen.
2.3. De bedoeling was dat de heer [X], directeur van het Kunstencentrum Jerusalem in Venray die in januari 2012 tevens was aangetrokken als interim directeur van De Meander, samen met de heer [Y] de huidige interimdirecteur, die in maart 2012 door De Meander was aangetrokken om leiding te geven aan de bedrijfsvoering, zou onderzoeken of een toekomstplan als beschreven in de intentieovereenkomst kans van slagen had. Op 27 maart 2012 deelde [X] aan De Meander mede dat hij zijn taken als interim directeur zou neerleggen. Hierop werd per 1 april 2012 [Y] aangesteld als interim directeur, tevens WOR bestuurder van De Meander. [Y] werd onder meer belast met het onderzoek naar de haalbaarheid van de eerdergenoemde intentie-overeenkomst. Deze concludeerde dat afzien van de compensatiegelden geen optie was, omdat De Meander daardoor bij ontslag van het personeel volledig risicodragend zou zijn voor de wettelijke en bovenwettelijke uitkeringen, te meer nu De OR zich in een schrijven aan het personeel op het standpunt stelde dat zij De Meander zou houden aan deze verplichtingen jegens het personeel.
Er volgde een WOR-adviestraject over de 'Uitwerking intentieverklaring' van [Y]. Alhoewel De OR liever een ander plan had gezien, is dit uitwerkingsplan begin oktober 2012 naar de gemeenten gestuurd.
2.4. De OR bracht op 27 november 2012 in het kader van het adviestraject bedrijfsbeëindiging en collectief ontslag, een negatief advies uit. Diezelfde dag hebben de ondernemingsraadleden, zonder medeweten van De Meander, een brief gestuurd aan de gemeenten. Ook stuurden zij zonder medeweten van De Meander een brief naar de HaFa-verenigingen, zijnde muziekverenigingen voor wie De Meander lessen verzorgt.
De Meander nam haar besluit tot collectief ontslag op 29 november 2012.
Toen De Meander op de hoogte raakte van deze zonder medeweten van De OR verzonden brieven is aan de betreffende ondernemingsraadsleden per brief van 4 december 2012 een waarschuwingsbrief gezonden met onder meer als afsluiting de volgende tekst:
"Dit betreft een eerste en laatste waarschuwing: in het geval u zich al dan niet in hoedanigheid van ondernemingsraadslid, schuldig maakt aan het zonder voorafgaande toestemming van Meander, op welke wijze ook, benaderen van relaties van Meander in de meest ruime zin van het woord, inbegrepen subsidieverstrekkers, over interne aangelegenheden van Meander, daaronder begrepen onderwerpen betreffende de relatie tussen Meander en de ondernemingsraad, dan volgt ontslag op staande voet zodra dit ter kennis komt van Meander.
In alle andere gevallen wijst Meander u uitdrukkelijk op uw geheimhoudingsplicht zoals geregeld in de Wet op de ondernemingsraden (WOR), artikel 20. Overtreding van deze geheimhoudingsplicht zal voor Meander ook kunnen gelden als een dringende reden voor een ontslag op staande voet (art. 7:678 lid 2 sub i)".
2.5. Bij brief van 6 december 2012 verzocht De OR De Meander om de waarschuwingsbrief van 4 december 2012 in te trekken. Bij brief van 7 december 2012 gaf De Meander aan de brief niet in te trekken en de waarschuwing te herhalen.
2.6. Op 27 december 2012 heeft De OR tegen het besluit collectief ontslag en bedrijfssluiting beroep in gesteld bij de Ondernemingskamer.
2.7. Op 9 januari 2013 heeft De OR een bemiddelings- en adviseringsverzoek voorgelegd aan de Bedrijfscommissie Markt II, betreffende de waarschuwingsbrief met geheimhoudingsplicht.
3.1. De OR vordert - zakelijk weergegeven - dat de kantonrechter bij wege van voorziening ex artikel 254 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.), voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. middels een voorlopige verklaring voor recht te bepalen dat De Meander niet in redelijkheid tot het verbod tot het benaderen van relaties van De Meander in de meest ruime zin des woords over interne aangelegenheden had kunnen besluiten;
b. middels een voorlopige verklaring voor recht te bepalen dat het schrijven van 4 december 2012 een benadelingshandeling ex artikel 21 WOR oplevert;
c. middels een voorlopige verklaring voor recht te bepalen dat het schrijven van 4 december 2012 strijdig is met artikel 7:611 BW;
d. het verbod tot het benaderen van relaties van De Meander te schorsen totdat daaromtrent in een bodemprocedure is beslist;
e. de geheimhoudingsplicht te schorsen totdat daaromtrent in een bodemprocedure is beslist;
f. te gebieden tot voorlopige intrekking dan wel opheffing dan wel schorsing van de officiële waarschuwing met de daarbij gepaard gaande aankondiging van ontslag op staande voet bij herhaling totdat daaromtrent in een bodemprocedure is beslist;
g. De Meander te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2. De OR legt daaraan, kort weergegeven, het volgende ten grondslag.
De waarschuwingsbrief van De Meander is in strijd met artikel 20 WOR, nu De Meander niet in redelijkheid tot het opleggen van het verbod tot het benaderen van relaties van De Meander heeft kunnen besluiten. Het verbod en de daarmee gepaard gaande officiële waarschuwing zijn voorts strijdig met de cao CAR-UWO, het goed werkgeverschap ex artikel 7:611 BW en het goed ondernemerschap ex artikel 2:8 BW. Bovendien is er sprake van een benadelingshandeling ex artikel 21 WOR. De ondernemingsraad wordt op onaanvaardbare wijze beperkt in het uitoefenen van zijn medezeggenschapsrechten en de leden van de ondernemingsraad worden in hoedanigheid van werknemer beperkt in het uitoefenen van hun functie.
De OR heeft een spoedeisend belang nu hij door het verbod niet langer in staat is zijn taak als ondernemingsraad optimaal te kunnen vervullen. De medezeggenschapsrechten van de ondernemingsraad zijn beperkt. Verder kunnen de leden van de ondernemingsraad, in de hoedanigheid van werknemer, niet langer hun werkzaamheden volledig uitvoeren.
Tot slot biedt De OR bewijs aan van al zijn stellingen.
3.3. De Meander heeft hiertegen het volgende tot verweer aangevoerd.
3.3.1. De Meander is door De OR in kort geding gedagvaard naar aanleiding van de door haar naar drie werknemers gestuurde waarschuwingsbrief op 4 december 2012. Reden voor het versturen van deze brief was dat De Meander heeft geconstateerd dat deze drie werknemers, onder de noemer van ondernemingsraadslid, in privé samen met een externe organisatie op schadeveroorzakende wijze relaties van De Meander heeft benaderd. Men heeft brieven geschreven naar deze relaties met het verzoek met hen te praten over de toekomst van De Meander, zulks zonder De Meander hierover in kennis te stellen, en zonder deze acties aan te kondigen in het lopende medezeggenschapstraject van De Meander. Ook heeft men brieven geschreven naar relaties waarmee De Meander zakelijke besprekingen had gepland, in een poging deze besprekingen te doen annuleren, eveneens buiten De Meander om. Met deze acties hebben de drie werknemers de uitvoering van de toekomstplannen van De Meander in gevaar gebracht. Zij hebben De Meander ten overstaan van haar zakelijke relaties beschadigd en dit alles in een periode waarin De Meander alle zeilen bij moet zetten om (zo lang mogelijk) te overleven. Deze acties, die met opzet buiten het medezeggenschapstraject zijn uitgevoerd, vallen daardoor buiten het bestek van de medezeggenschap. De WOR mist bij deze actie dan ook toepassing.
De acties van de werknemers leveren een dringende reden voor een ontslag op staande voet op. De Meander heeft ervoor gekozen om de drie werknemers in plaats daarvan een eerste en laatste waarschuwing te geven. Met die beslissing heeft De Meander zich een buitengewoon redelijk en coulant werkgever getoond. De werknemers zijn evenwel geen eisers in deze zaak.
3.3.2. Primair stelt De Meander dan ook dat De OR niet ontvankelijk verklaard dient te worden bij gebrek aan spoedeisend belang en subsidiair dat De OR niet ontvankelijk verklaard dient te worden omdat de WOR hier toepassing mist.
3.3.3. Meer subsidiair stelt De Meander dat de vorderingen iedere grondslag missen en om die reden dienen te worden afgewezen.
Voor zover De OR stelt dat het verbod tot het benaderen van relaties van De Meander valt onder een geheimhoudingsplicht ex artikel 20 WOR en deze te ver overschrijft, bestrijdt De Meander dit. De ondernemingsraad kan immers eenvoudig vooraf toestemming vragen om relaties te benaderen. Daarbij kan hij ook aangeven over welke aangelegenheden hij voornemens is te spreken met deze relatie.
De arbeidsrechtelijke regelingen in de rechtspositieregeling en het 'goed werkgeverschap' zijn in deze zaak niet relevant, omdat de ondernemingsraad als orgaan eiser is. Verder stelt De Meander dat de waarschuwingsbrief een gerechtvaardigde en evenredige reactie is op het gedrag van de betrokken werknemers.
Waar De OR bepleit dat de waarschuwingsbrief een benadelingshandeling is ex artikel 21 WOR, betwist De Meander dit. Het zijn de werknemers geweest die De Meander hebben beschadigd en benadeeld. Het feit dat zij lid zijn van de ondernemingsraad maakt dit niet anders. De WOR biedt geen bescherming tegen gedragingen die een dringende reden in de zin van de wet opleveren.
3.3.4. Tot slot vordert De Meander De OR te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.4. Voor een verdere toelichting op en onderbouwing van de standpunten van partijen zij verwezen naar de stukken van het geding.
4.1. De spoedeisendheid van onderhavige vordering is door De Meander bestreden. Zij stelt daartoe dat De OR niet ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn vorderingen, enerzijds omdat De OR elk overleg met De Meander uit de weg zou gaan en anderzijds omdat in onderhavig geval geen medezeggenschapsrechten in het geding zouden zijn.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting volgt dat partijen kampen met een vetrouwenscrisis en in ieder geval sedert 4 december 2012 feitelijk niet meer met elkaar communiceren. Nu De Meander naar eigen zeggen alle zeilen bij moet zetten om te overleven, is voldoende aannemelijk dat De OR een spoedeisend belang heeft bij onderhavige vorderingen. De OR is procesbevoegd in het kader van de WOR. De stelling van De Meander dat in onderhavig geval geen medezeggenschapsrechten in het geding zijn, is een stelling die inhoudelijke beoordeling vergt. De OR is daarom ontvankelijk in zijn vorderingen.
4.2. In de onderhavige procedure, strekkende tot het treffen van een voorlopige voorziening, dienen vorderingen slechts te worden toegewezen indien met een redelijke mate van zekerheid kan worden aangenomen dat de kantonrechter een overeenkomstige vordering in de bodemprocedure zal toewijzen. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
4.3. De kantonrechter oordeelt allereerst dat de vorderingen a. tot en met c. duidelijk constitutief van karakter zijn. Deze vorderingen zijn in strijd met de aard en het (voorlopige) karakter van een kort geding, zodat deze behoren te worden afgewezen.
4.4.1. De kern van het geschil tussen partijen betreft (de uitleg van) de waarschuwingsbrief van 4 december 2012 gestuurd door De Meander aan drie ondernemingsraadsleden.
4.4.2. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter betreft deze waarschuwingsbrief geen reactie van De Meander op iets wat de betrokken ondernemingraadsleden in hun hoedanigheid als OR-lid bij de uitoefening van hun uit de WOR voortvloeiende bevoegdheden hebben gedaan. Weliswaar kan uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting worden afgeleid dat voornoemde - door De OR niet of onvoldoende weersproken acties - raakvlak hebben met de uitoefening van OR-taken, echter met het op deze wijze benaderen van relaties buiten medeweten van De Meander om zijn de betrokken OR-leden buiten hun OR-bevoegdheid getreden. Een OR lidmaatschap is geen vrijbrief om in strijd met goed werknemerschap te handelen als het gaat om iets wat niet direct iets met OR bevoegdheden te maken heeft. Het staat een werkgever vrij om in een dergelijk geval aan te geven waar de grenzen liggen en bij overtreding daarvan, wat de consequenties zijn. Het kan De Meander in de gegeven omstandigheden dan ook niet worden verboden om een waarschuwingsbrief als die van 4 december 2012 te schrijven en die in een persoonsdossier op te bergen. Het door De OR onder e. en f. gevorderde is om die reden niet toewijsbaar.
4.5. Vanzelfsprekend kan de waarschuwingsbrief van De Meander niet zien op handelingen die OR leden in het kader van de uitoefening van hun OR taak in de toekomst zullen verrichten. In die zin hoeven de drie betrokken OR-leden zich door de brief van 4 december 2012 niet onder ongerechtvaardigde druk gezet te voelen.
De Meander heeft ook gemotiveerd weersproken dat de waarschuwingsbrief bedoeld is als een inperking van OR bevoegdheden. De OR kan immers vooraf toestemming vragen om relaties te benaderen.
Het verbod tot het zonder toestemming van De Meander benaderen van relaties oordeelt de kantonrechter voorshands dan ook niet strijdig met het bepaalde in de WOR. Het door De OR onder d. gevorderde is om die reden evenmin toewijsbaar.
4.6. Slotsom is dat de vorderingen van de OR dienen te worden afgewezen.
4.7. Ingevolge artikel 22a WOR zullen de proceskosten van dit geding gecompenseerd worden in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
wijst de vorderingen van De OR af;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.M. van Meel, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 februari 2013.
Zaaknummer: 870901 blad 6