vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummer: 01/825455-12
Datum uitspraak: 22 maart 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1970],
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 december 2012 en 8 maart 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 november 2012.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 8 maart 2013 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
Primair:
hij op of omstreeks 07 september 2012 te Helmond ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten
rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na
kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal met een of meer
mes(sen), althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), in de borstkas en/of in de hals en/of in het gelaat en/of in de arm(en) en/of in het/de be(e)n(en) en/of in de maag en/of in de schouder(s) en/of in de alvleesklier van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, in elk geval op diverse plaatsen in het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel 289/287 jo. 45 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair:
hij op of omstreeks 07 september 2012 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal met een of meer mes(sen), althans (een) scherp(e) en/of puntige(e) voorwerp(en) in de borstkas en/of in de hals en/of in het gelaat en/of in de arm(en) en/of in het/de be(e)n(en) en/of in de maag en/of in de schouder(s) en/of in de alvleesklier van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, in elk geval op diverse plaatsen in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Inleiding.
Op 7 september 2012 is te Helmond mevrouw [slachtoffer 1] (hierna ook te noemen: aangeefster) neergestoken. Zij heeft als gevolg daarvan een groot aantal steek- en snijwonden opgelopen, waaronder steekletsels in de borstkas en in de buikholte (maag). Ook in het gezicht, de hals, de hand/vingers, de armen en benen heeft zij steek- en/of snijletsel opgelopen. Door het geweld heeft aangeefster een gebroken arm opgelopen en moest een vinger gedeeltelijk worden geamputeerd.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht poging tot moord bewezen.
Verdachte heeft aangeefster opgewacht en heeft haar een groot aantal malen gestoken met een of meer messen. Uit de aangifte, de verklaring van de buurman van verdachte, [getuige 2], de gesprekken tussen verdachte en de meldkamer en de DNA-sporen volgt dat verdachte de persoon is geweest die gestoken heeft. Verdachte heeft welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn handelen de dood zou veroorzaken. Er is sprake van voorwaardelijk opzet. Verder was sprake van voorbedachte raad bij verdachte. Zijn feitelijke gedrag en zijn uitlatingen voorafgaand en na het steken laten geen andere conclusie.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman betwist dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van dodelijk letsel aan aangeefster, nu verdachte nooit de intentie heeft gehad om zijn buurvrouw van het leven te beroven.
De raadsman betwist voorts dat er sprake is voorbedachte raad. Verdachte is tot zijn agressief handelen gekomen als gevolg van een langdurige voorgeschiedenis, waarin met name aangeefster een (negatief) aandeel heeft gehad. Ook officiële instanties hebben deze rol van aangeefster vastgesteld en hebben haar gewaarschuwd. Aangeefster heeft in haar aangifte over de voorgeschiedenis flink overdreven, ten nadele van verdachte. Om die reden moet de aangifte behoedzaam worden gewaardeerd. Door voorafgaand gebruik van alcohol en methadon heeft verdachte als het ware een black out gehad. Hij kon zich immers ook niets meer van het voorval herinneren. De alcohol gebruikte hij als een soort zelfmedicatie om de spanningen en stress te dempen die het gedrag van aangeefster opriep bij hem.
Primair is de raadsman van mening dat derhalve geen sprake was van kalm beraad en rustig overleg.
Subsidiair meent de raadsman dat sprake was van een plotselinge gemoedsopwelling. Verdachte heeft de messen niet meegenomen om aangeefster er mee aan te vallen, maar om zichzelf te kunnen beschermen. Ook had hij teveel gedronken en te veel methadon gebruikt. Op enig moment is hij de buurvrouw tegengekomen en is er voorafgaande aan de steekpartij een ruzie tussen hen ontstaan. Voorts is niet uit te sluiten dat deze plotselinge gemoedsopwelling reeds eerder bestond, nu uit het gesprek met de meldkamer van de politie blijkt dat verdachte ten einde raad was.
Indien geen sprake zou zijn van een plotselinge gemoedsopwelling kan volgens de raadsman niet worden uitgesloten dat bij verdachte sprake was van een plotselinge hevige drift waarin de besluitvorming en uitvoering hebben plaatsgevonden.
Het oordeel van de rechtbank.1
Om te komen tot een bewezenverklaring van poging tot moord dient het navolgende bewezen te worden:
a. dat verdachte de steekletsels heeft toegebracht ,
b. dat verdachte daarbij het (al dan niet voorwaardelijk) opzet heeft gehad om aangeefster van het leven te beroven en
c. dat de handelingen werden gepleegd met voorbedachten rade.
Ad. a
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de persoon is die de vastgestelde steekverwondingen heeft toegebracht. De rechtbank komt tot die conclusie op basis van
1. de aangifte van [slachtoffer 1] 2,
2. de resultaten van het DNA-onderzoek aan de sporen (o.a. mes en kleding verdachte)3
3. de inhoud van twee telefoongesprekken van verdachte met de meldkamer van de politie kort na het toebrengen van het steekletsel4
4. verdachte heeft korte tijd na het steken tegen de getuige [getuige 1] verteld dat "hij haar ([slachtoffer 1]) te pakken had genomen"5
Ad b. opzet op het toebrengen van dodelijk letsel
Verdachte heeft met tenminste twee messen, waaronder een groot koksmes, met grote kracht meerdere messteken toegebracht aan aangeefster, waaronder messteken in de borstkas en de buikstreek. Door deze steken zijn perforaties ontstaan aan de voor- en achterzijde van de maag en was de alvleesklier geraakt. Een uitgebreide operatie bleek noodzakelijk. Ook is een pneumothorax ontstaan door een van de messteken.6 Toen de politie aangeefster aantrof, was een mes diep in haar lichaam gestoken. Dit mes is operatief verwijderd in het ziekenhuis. Aard en omvang van het toegebrachte letsel zijn zodanig dat verdachte naar uiterlijke verschijningsvorm de opzet moet hebben gehad op het toebrengen van dodelijk letsel. De uitlatingen van verdachte voorafgaand aan en tijdens het toebrengen van deze messteken bevestigen deze opzet7.
Ad c. wel of niet gehandeld met voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "met voorbedachten
rade" moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen/genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank zal de relevante feiten en omstandigheden vaststellen, om zo te kunnen beoordelen of aan dit vereiste is voldaan.
Verdachte heeft tegenover aangeefster al voorafgaand aan 7 september 2012 doodsbedreigingen geuit. 8 Verder zei verdachte kort voor het steken tegen aangeefster dat hij "haar ging afslachten"9 Ook tegenover derden heeft verdachte voor 7 september 2012 doodsbedreigingen geuit in de richting van aangeefster. Verdachte heeft aan getuige [getuige 1] messen en een bijl laten zien en (zeer) dreigende woorden geuit richting aangeefster. Veelzeggend zijn de volgende woorden van verdachte tegenover [getuige 1] ongeveer een week voor het steekincident: "Ik hou het niet meer, ik ga haar iets aandoen". en "Ze hoeft nog maar één ding te doen en dan is het einde [slachtoffer 1]"10. Ook wist deze getuige dat in de tuin van verdachte een jerrycan met benzine stond en dat verdachte aan deze getuige liet doorschemeren dat "hij [slachtoffer 1] in brand zou steken, want dan zou ze meer lijden". 11 Ook getuige [getuige 2] verklaart dat verdachte een week voor het feit tegenover haar heeft verklaard: "Ik heb het helemaal gehad met [slachtoffer 1], ik ga haar dood maken". [getuige 2] verklaart verder dat verdachte daarbij een (snij)beweging langs de keel maakte. 12
Verdachte heeft op 7 september 2012 rond 17.30 uur de politie gebeld, en heeft daarbij aangegeven dat er iets ergs ging gebeuren indien de politie geen aandacht zou geven aan het geschil tussen verdachte en aangeefster.13
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade, zodat zijn handelen moet worden gekwalificeerd als poging tot moord.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte door het gebruik van alcohol en methadon heeft gehandeld in een soort black out en in elk geval in een toestand verkeerde waarin hij niet in staat was tot enig kalm beraad of rustig overleg. De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de uitlatingen van verdachte in het uur voor, tijdens en kort na het gepleegde misdrijf is niet aannemelijk geworden dat verdachte in een soort roestoestand of andere bijzondere toestand verkeerde. Hij belt de politiemeldkamer ruim voor het steekincident en praat dan op normale wijze met de politie. Tijdens het steken van aangeefster reageert hij op het roepen door een omstander en rijdt hij rustig weg op zijn fiets14. Uit de verklaring van getuige [getuige 1] kan evenmin worden afgeleid dat verdachte in een voor verdachte ongebruikelijke (geestes)toestand verkeerde. De rechtbank acht voorts niet aannemelijk geworden dat voorafgaande aan het steekincident een ruzie tussen verdachte en aangeefster heeft plaatsgevonden. De rechtbank baseert zich hierbij op de verklaring van de getuige [getuige 3], die heeft verklaard dat een man naar de vrouw toeliep en haar met beide armen op armhoogte omvatte en dat hij in beide handen een mes had en dat de vrouw in elkaar zakte15. Voorts baseert de rechtbank zich hierbij op de verklaring van getuige [getuige 4], die heeft verklaard dat zij een vrouw hoorde roepen: "nee, niet doen, laat me met rust, ga weg ga weg"en "help, help"16. Uit deze verklaringen, evenals uit de verklaring van aangeefster, blijkt niet dat aan het steekincident een ruzie voorafging. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling of een andere contra-indicatie voor voorbedachte raad.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Primair:
op 07 september 2012 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, met mes(sen) in de borstkas en in de hals en in het gelaat en in de armen en in de benen en in de maag en in de schouder(s) en/of in de alvleesklier van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
- gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek;
- terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman verzoekt bij een strafoplegging nadrukkelijk rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Ook dient, in het voordeel van verdachte, rekening te worden gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is begaan en het geringe strafblad van verdachte.
Voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling bestaat geen aanleiding. De raadsman verwijst naar de duidelijke conclusies op dit punt van beide rapporteurs. Verdachte is gemotiveerd om een klinische behandeling te ondergaan, met aansluitend reclasseringstoezicht. Deze behandeling en dit toezicht kunnen worden opgelegd als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafgedeelte.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Verder houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op de openbare weg, op klaarlichte dag en in een woonwijk in Helmond, in het bijzijn van meerdere mensen, waaronder jonge kinderen, een poging tot moord gepleegd op aangeefster. Verdachte heeft vele malen gestoken en heeft aangeefster op meerdere vitale delen van haar lichaam geraakt. Er is door dit steekgeweld fors en deels blijvend letsel veroorzaakt. Operatief ingrijpen, onder meer om een mes te verwijderen, is noodzakelijk gebleken. Als gevolg hiervan heeft aangeefster onder meer te kampen met veel ontsierende littekens over haar hele lichaam.
Verdachte is zonder directe aanleiding en op koelbloedige wijze op aangeefster in gaan steken. Hij heeft opzettelijk een zeer levensbedreigende situatie voor aangeefster in het leven geroepen. Verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade, zodat sprake is van een poging tot een van de meest ernstige delicten uit het Wetboek van Strafrecht. Dat aangeefster als gevolg van deze messteken niet is komen te overlijden, is volstrekt niet aan het handelen van verdachte te danken geweest. Verdachte is pas nadat getuige [getuige] ingreep gestopt met het toebrengen van steken, en is weggefietst zonder zich te bekommeren om het lot van aangeefster. Het feit dat tussen verdachte en aangeefster sinds enige maanden een slepende burenruzie bestond, rechtvaardigt op geen enkele wijze het handelen van verdachte. Voor aangeefster is het steekincident, zo blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring, een zeer angstige, schokkende en ingrijpende gebeurtenis geweest, met voor haar (waarschijnlijk) blijvende lichamelijke en psychische gevolgen. Deze verklaring sluit rechtstreeks aan bij de (algemene) ervaring die leert dat slachtoffers van dergelijk geweld, naast lichamelijke klachten, vaak nog gedurende lange tijd met psychische klachten kampen. Uit de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding van aangeefster blijkt dit eens te meer. Daarnaast heeft verdachte met zijn handelen een negatieve bijdrage geleverd aan de in de samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid. Dit geldt in het bijzonder voor de toevallige passanten en omwonenden die werden geconfronteerd met het steekincident.
De rechtbank volgt de conclusies van de gedragsdeskundigen P. Zonneveld (psychiater) en T. 't Hoen (psycholoog) die over verdachte hebben gerapporteerd en o.a. hebben geconcludeerd dat verdachte (licht) verminderd toerekeningsvatbaar is voor het door hem gepleegde misdrijf.
De rechtbank is van oordeel, dat gelet op het vorenstaande en in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur van acht jaar.
De beide deskundigen geven in hun rapportage -zakelijk en verkort weergegeven- verder aan dat verdachte lijdt aan een aanpassingsstoornis en dat sprake is van persoonlijkheidsproblematiek met ontwijkende en afhankelijke trekken. Daarnaast is sprake van verslavingsproblemen in de zin van alcohol- en methadonafhankelijkheid en alcohol- intoxicatie. De kans op herhaling van ernstige geweldsincidenten wordt matig tot laag geschat, maar deze kans wordt verhoogd wanneer verdachte onder invloed van middelen is. Beide rapporteurs geven aan dat een adequate klinische behandeling noodzakelijk is, en dat hij in de toekomst geen alcohol en/of drugs en/of methadon dient te gebruiken. Aansluitend aan de klinische behandeling wordt het -gedurende langere tijd- opleggen van toezicht en controle voorgesteld. Verdachte dient (licht) verminderd toerekeningsvatbaar te worden geacht17.
De rechtbank is het eens met deze bevindingen en conclusies en neemt deze over.
Hierboven heeft de rechtbank al bepaald dat de bewezen verklaarde poging tot moord bestraft dient te worden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaar.
De rechtbank heeft verder de noodzaak vastgesteld van een klinische behandeling met gecontroleerd vervolgtraject. De mogelijkheid om een deels voorwaardelijke straf op te leggen, is niet mogelijk door de lange duur van de opgelegde vrijheidsstraf (art. 14a Wetboek van Strafrecht). De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of deze behandeling op passende wijze vorm zal kunnen krijgen in het kader van (bijzondere) voorwaarde(n) binnen een voorwaardelijke invrijheidstelling na tweederde van de opgelegde vrijheidsstraf. De rechtbank acht de duur van de V.I.-periode (2 jaar en 8 maanden) te kort om de noodzakelijke behandeling en nazorg volledig uit te voeren. Het is verder allerminst zeker dat verdachte op dat moment nog gemotiveerd zal zijn om deze noodzakelijke behandeling en aansluitend toezicht en controle te ondergaan. De rechtbank acht het bovendien ongewenst dat verdachte op dat moment zou kunnen kiezen voor uitzitten van het strafrestant in plaats van de noodzakelijke behandeling, begeleiding en controle.
Het bovenstaande leidt ertoe dat een maatregel van terbeschikkingstelling niet te vermijden is. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden is niet mogelijk, gelet op art. 38 lid 5 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank overweegt dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. De poging tot moord betreft een misdrijf waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van deze maatregel. Het bewezenverklaarde misdrijf is een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel is, gelet op grond van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, niet op voorhand beperkt tot een periode van vier jaar.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte ter beschikking stellen. De rechtbank zal daarbij bevelen dat verdachte van overheidswege verpleegd wordt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat het volledige gevorderde bedrag toegewezen dient te worden, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
Wegens de omvang van de vordering waardoor deze onevenredig belastend zou zijn voor de behandeling in dit strafproces heeft de verdediging primair tot afwijzing van de vordering gepleit. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat een aantal posten onvoldoende zijn onderbouwd en dat bij een aantal posten geen sprake is van schade, althans dat er sprake zou zijn van een te ver verwijderd causaal verband.
Indien de vordering wordt toegewezen verzoekt de raadsman deze te matigen en geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 20.000,-- en materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 5.032,56 inhoudende de posten:
- veraangenamingskosten, zijnde: € 2.080,-- (van 7 september 2012 tot 9 oktober 2012 in [ziekenhuis] te [gemeente] [32 x € 26,-- = € 832,--] en van 9 oktober 2012 tot en met 12 januari 2013 in revalidatiecentrum [naam] [96 x € 13,-- = € 1.248,--];
- huishoudelijke hulp/verzorging, zijnde € 750,--;
- bril, zijnde € 264,20;
- kleding, zijnde € 333,65;
- reis- en parkeerkosten ten behoeve van haarzelf, zijnde € 101,48;
- medische kosten, zijnde € 1.256,94;
- verhuiskosten voor wat betreft het huren van de verhuisbus, zijnde € 246,29,
dit alles vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor matiging van deze vordering acht de rechtbank geen termen aanwezig, nu onvoldoende is gebleken dat verdachte niet in staat zou zijn tot betaling (in termijnen) van genoemd bedrag.
De rechtbank houdt in het bijzonder rekening met het feit dat er bij benadeelde als gevolg van de steekpartij sprake is geweest van levensbedreigend letsel waarvoor zij op de intensive care heeft gelegen, gevolgd door een langdurig verblijf in het ziekenhuis en een revalidatiecentrum. Ook heeft benadeelde haar armen wegens fracturen in het gips gehad en is een deel van een vinger geamputeerd. Verder is sprake van mogelijk blijvende gevolgen, zoals vele ontsierende littekens op onder andere het gezicht, de armen en de romp. De rechtbank acht ook een gedeelte van de kosten voor een verhuizing toewijsbaar, meer in het bijzonder gelet op productie 10 bij de vordering benadeelde partij.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor wat betreft de volgende posten:
- de reis- en parkeerkosten ten behoeve van de dochter van de benadeelde partij;
- de huurkosten;
- de verzekering en belasting auto;
- de verhuiskosten voor wat betreft de garage en de gordijnen,
omdat de rechtbank van oordeel is dat (verdere) behandeling van de vordering voor het meerdere een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal vervolgens de vordering afwijzen voor wat betreft de volgende posten:
- de reis- en parkeerkosten ten behoeve van een nicht, vrienden en andere familieleden van de benadeelde partij;
- persoonlijke verzorging;
- kosten dochter (ad € 10,-),
aangezien hier geen sprake is van schade die in causaal verband staat tot het misdrijf.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 37, 37a, 37b, 45, 289.
Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het primair bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen.
Gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht
Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.
Maatregel van schadevergoeding van € 25.032,56 subsidiair 160 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 25.032,56
(zegge: vijfentwintigduizendtweeëndertig euro en zesenvijftig centen), bij
gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 160 dagen hechtenis. Het
bedrag bestaat uit een bedrag van € 20.000,-- immateriële schade en
€ 5.032,56 materiële schade.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde
betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van
het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot
betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 25.032,56
(zegge: vijfentwintigduizendtweeëndertig euro en zesenvijftig centen), te weten
€ 20.000,-- immateriële schade en € 5.032,56 materiële schade.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de
datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot
vergoeding van deze schade.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het deel van de vordering met betrekking
tot de opgegeven kosten voor de reis- en parkeerkosten van de dochter, de
huurkosten, de verzekering en belasting van de auto en de verhuiskosten voor wat betreft de garage en de gordijnen niet-ontvankelijk is.
Wijst de vordering voor wat betreft de reis- en parkeerkosten van een nicht,
familieleden en vrienden, de persoonlijke verzorging en de kosten van de
dochter (ad € 10,-) af.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.A. Buijs, voorzitter,
mr. drs. W.A.F. Damen en mr. E.M.J. Raeijmaekers, leden,
in tegenwoordigheid van N.J.M. van Rooij, griffier,
en is uitgesproken op 22 maart 2013.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, Gezamenlijke Recherche Peelland, genummerd PL2233 2012133254, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij dit proces-verbaal.
2 Aangifte [slachtoffer 1], p. 31 e.v.
3 Op het mes waarmee het slachtoffer is gestoken (zie p.v. bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (p. 187 e.v.) is een DNA-(meng)profiel aangetroffen dat overeenkomt met dat van verdachte, en met dat van aangeefster, zie (kopie van) NFI-rapportage d.d. 8 januari 2013 (zaaknummer 2012.11.27.048 (aanvraag 002) van drs. B.J. Blankers, p. 2 en bijlage 1 voor de plaatsen waar de monsters zijn genomen. In beide gevallen betreft het een zeer specifiek DNA-profiel, beide profielen hebben een matchkans van minder dan één op één miljard. Op een schoen en de broek van verdachte is een DNA-profiel aangetroffen dat overeenkomt met dat van aangeefster, [slachtoffer 1] (idem: NFI rapport, p. 2). Zie p.v. bevindingen [verbalisant 3] (p. 207 e.v.), m.n. p. 208: de toekenning van SIN AACX0959 NL aan het spoor dat is afgenomen van de rechterbroekspijp en van SIN AACX 0955 NL van een rode vlek op de rechterschoen van verdachte. Voorts is op een rechterfietshandschoen van verdachte een DNA-profiel aangetroffen dat overeenkomt met dat van aangeefster [slachtoffer 1] (idem: NFI rapport, p. 2). Zie p.v. bevindingen [verbalisant 3] (p. 220 e.v.). Voornoemde drie profielen hebben een matchkans van minder dan één op één miljard.
4 P.v. bevindingen p. 141-142: verdachte belt op 7 september 2012 om 18.44 uur en vertelt -zakelijk en verkort weergegeven- dat hij zijn buurvrouw in het gezicht heeft geraakt met een mes. Om 18.46 uur zegt hij tijdens een tweede gesprek (de politie belt terug) dat hij zijn buurvrouw heeft geraakt met een mes (p.v. bevindingen, p. 143-144).
5 Verklaring getuige [getuige 1], p. 45.
6 Geneeskundige verklaring van dr. [arts] d.d. 28 september 2012 (p. 37) en bijlage 2 bij het voegingsformulier van [slachtoffer 1], meer in het bijzonder het operatieverslag d.d. 10 september 2012. Uit dit verslag blijkt o.a. van een perforatie van de maag aan voor- en achterzijde.
7 Verklaring aangeefster, p. 34
8 Idem, p. 32-33 : betreft onder meer bedreigingen op 25 augustus 2012 en 1 september 2012
9 Idem, zie noot 2
10 Verklaring [getuige 1], p. 51
11 Idem, p. 52
12 Verklaring [getuige 3], p. 75
13 Pv bevindingen p. 130-131
14 Verhoren [persoon 1], p. 53 en p. 55.
15 Verklaring [getuige 3], p. 58
16 Verklaring [getuige 4], p. 62
17 Psychiatrisch onderzoek door P. Zonneveld d.d 28 november 2012 (p.11-15); psychologisch onderzoek door T. 't Hoen d.d. 11 december 2012 (p. 17-20)