uitspraak van de meervoudige kamer van 14 maart 2013 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. F.H. Damen),
het Dagelijks Bestuur van het Waterschap De Dommel, verweerder
(gemachtigde: mr. D.J. Jansen-Jonkers)
Bij besluit van 11 september 2012 heeft verweerder het definitieve projectplan Beekherstel Beerze Kampina vastgesteld (verder: het bestreden besluit).
Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2013. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken AWB 12/3396, AWB 12/3446 en AWB 12/3349. Eiser is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde, bijgestaan door B. van Bergen, ir. E. Schellekens en drs. J. Tempelaars.
1.1 Bij de beoordeling gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2 Het projectgebied ligt ten zuidwesten van Lennisheuvel en direct ten oosten van de natte natuurparel Kampina. Het tracé van de te herstellen beek heeft een lengte van circa
1 kilometer en het projectgebied is ongeveer 8 hectare groot. Op de Beerze komen in het projectgebied de volgende watergangen uit: de Koevertsche Loop (BS39) en de BS 64.
1.3 Eiser is eigenaar van een perceel landbouwgrond gelegen direct ten oosten van de Beerze (nr. BTL00L644). Het perceel is deels gelegen binnen de contouren Natte natuurparel Beerze Kampina. Eiser heeft tijdig zienswijzen ingediend tegen het ontwerpbesluit tot vaststelling van het projectplan.
2. Het besluit betreft een projectplan tot aanleg en wijziging van een waterstaatwerk als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet en bestaat uit de volgende hoofdelementen:
- het herprofileren en plaatselijk verleggen van de hoofdwatergang vanaf het punt dat de Beerze de Kampina uitstroomt tot aan even voorbij de Kempseweg;
- het vergraven van de oevers;
- de aanleg van een greppel;
- het dempen van een sloot;
- de plaatselijke stijging van de grondwaterstand;
- de aanleg van poelen;
- de aanleg van een droge faunapassage.
Met het projectplan wordt tevens het gewenste grondwater- en oppervlaktewaterregime (GGOR) binnen het plangebied vastgesteld.
3.1 De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Crisis- en Herstelwet (Chw) afdeling 2 van de Chw van toepassing is op het onderhavige besluit. Gelet op het bepaalde in artikel 1.6, tweede lid, en artikel 1.6a van de Chw volgt hieruit dat, kort gezegd, het ingediende beroepschrift de beroepsgronden dient te bevatten en dat na afloop van de beroepstermijn geen nadere gronden van beroep meer kunnen worden aangevoerd.
3.2 Eiser voert in een brief van 5 februari 2013, derhalve na afloop van de beroepstermijn aan dat verweerder te weinig rekening heeft gehouden met een aantal andere schadefactoren te weten, verminderde bruikbaarheid van het perceel, overlast van en door insecten en ganzen, noodzaak tot drainage en verhoging van de kosten voor onkruidbestrijding en waardedaling van het perceel. De stellingen van eiser dat hij overlast zal gaan ondervinden van en door schadelijke insecten en ganzen, alsmede wordt geconfronteerd met hogere kosten voor onkruidbestrijding en een waardedaling van zijn perceel beschouwt de rechtbank als nieuwe beroepsgronden. Eiser heeft in het beroepschrift geen melding gemaakt van deze schadefactoren. De rechtbank laat deze beroepsgronden buiten beschouwing. De rechtbank beschouwt de toelichting van eiser op twee van de schadefactoren, namelijk, een verminderde bruikbaarheid van het perceel en noodzaak tot drainage als nadere onderbouwing van eerder ingediende beroepsgronden.
4.1 Volgens eiser heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met externe factoren en autonome ontwikkelingen, meer in het bijzonder de klimaatverandering. De aannames voor extreme buien zijn niet representatief en de gehanteerde frequenties (T1, T10 en T25 buien) zijn niet voldoende.
4.2 Verweerder merkt hierover in de eerste plaats op dat het projectplan past binnen de ontwikkeling van een natuurlijk en robuust watersysteem en onderdeel uitmaakt van de maatregelen van het waterschap ter uitvoering van de verplichtingen die volgen uit de Kaderrichtlijn Water en de verandering van het klimaat. Volgens verweerder zijn er geen overstromingen als gevolg van de maatregelen in het projectplan. Verweerder wijst er wel op dat het perceel van eiser in een reserveringsgebied ligt. Deze gebieden zijn gereserveerd om klimaateffecten op te vangen. Dit is in overeenstemming met de Verordening Water Noord-Brabant (verder: de Verordening) ingevolge waarvan voor het beekdal geen norm geldt, mede omdat het gebied behoort tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Wel wordt regelmatig getoetst of het gebied daadwerkelijk blijft ingericht als bergingsgebied of dat een norm zal gaan gelden. Ook in het waterbeheerplan ‘Krachtig Water Waterschap De Dommel’ is aangegeven dat verweerder geen normen hanteert voor natuurlijke beekdalen. Overigens maakt het afgraven van de oevers in het beekdal (met als neveneffect extra waterbergingscapaciteit ten behoeve van de opvang van piekafvoeren bij extreme neerslag) onderdeel uit van de maatregelen in het projectplan.
4.3 Ingevolge artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Waterwet is de toepassing van deze wet gericht op onder meer het voorkomen van overstromingen en wateroverlast. De rechtbank is van oordeel dat genoemd artikel verweerder verplicht bij het nemen van besluiten zoals het bestreden besluit te verantwoorden of het besluit verenigbaar is met de doelstelling in artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet. In dit verband dient verweerder in het bestreden besluit onder andere te motiveren welke rol autonome ontwikkelingen zoals een eventuele klimaatverandering bij het nemen van het bestreden besluit hebben gespeeld en of het bestreden besluit in de weg staat aan het voorkomen van gevolgen van deze autonome ontwikkelingen. Verweerder kan, bij beleid geformuleerd overeenkomstig de doelstellingen van de Waterwet, volstaan met een verwijzing naar het waterbeleid als geheel of op stroomgebiedniveau indien het besluit verenigbaar is met dit beleid.
4.4 Weliswaar stelt eiser terecht dat verweerder in eerste instantie zich heeft beperkt tot het onderzoeken van de gevolgen van het projectplan zelf, maar dit wil niet zeggen dat verweerder de invloed van autonome ontwikkelingen geheel onbesproken laat. In het projectplan en in het verweerschrift wordt door verweerder gemotiveerd aangegeven dat voor het projectgebied geen norm geldt in kader van de Verordening en het waterbeheerplan alsmede dat een neveneffect van het plan is dat de gevolgen van een eventuele klimaatverandering (meer extreme buien) beter kunnen worden opgevangen. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de gevolgen van klimaatverandering in het bijzonder op het niveau van het beheergebied als geheel of op stroomgebied niveau in het waterbeleid worden verwerkt. Het onderhavige besluit is op dit beleid gebaseerd en daarmee verenigbaar. In hetgeen door eiser is aangevoerd, ziet de rechtbank geen grond hieraan te twijfelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de autonome ontwikkelingen voldoende betrokken in zijn besluitvorming. Deze beroepsgrond faalt.
5.1 Verder is eiser van mening dat de onderbouwing van het plan niet juist is. Verweerder gaat ten onrechte uit van gemiddelden en heeft ook anderszins de berekeningen niet deugdelijk gemaakt. In de grondwatermodellering, welke is uitgevoerd om de omvang van het effect per perceel in beeld te brengen, is enkel ingegaan op de situatie in juni - oktober maar niet op de situatie in het nattere najaar. Ook is te weinig rekening gehouden met de effecten van klimaatverandering. Eiser ziet verder niet in dat de aangegeven grondwaterstijging beperkt is tot bovenstrooms van de te plaatsen damwand in de Beerze. De grondwaterstand en de fluctuaties daarin laten zich niet beperken door een damwand. Verweerder had uitvoeriger uiteen dienen te zetten waarom de damwand de hier aan de orde zijnde vrees voor grondwaterstijging zou tegengaan.
5.2 Verweerder hanteert het uitgangspunt dat er door de ingrepen van het waterschap geen sprake mag zijn van extra wateroverlast. Volgens verweerder zal eiser geen grondwateroverlast ondervinden op zijn perceel. Voor de berekening van de effecten op het grondwater is het model Flairs gebruikt en de effecten op de grondwaterstand zijn berekend over de periode juni - oktober. Voor de berekening van de hydraulische effecten is het Sobek model gebruikt. Deze onderzoeken zijn als model aan het projectplan gehecht. De berekeningen van het bestaande watersysteem zijn daarnaast vergeleken met metingen. Verweerder stelt dat zowel de hoeveelheid meetgegevens als het aantal peilbuizen en de tijdstippen van de metingen voldoende is geweest om hydrologisch betrouwbare berekeningen te kunnen doorvoeren voor dit plan. Ter zitting heeft verweerder ten aanzien van de werking van de damwand aangegeven dat deze verder stroomopwaarts tot een verhoging van de grondwaterstand zal leiden maar niet bij het perceel van eiser en hierbij gewezen op figuur 6 in paragraaf 2.2.4 van het projectplan.
5.3 De rechtbank stelt voorop dat het waterschap deskundig is bij de uitoefening van zijn publiekrechtelijke taak op waterstaatkundig gebied. Bij het opstellen van het projectplan en de berekening van de gevolgen ervan voor het oppervlakte- en grondwaterpeil heeft het waterschap zich bediend van algemeen aanvaarde en gebruikte rekenmodellen.
5.4 In hetgeen eiser heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat deze modellen niet aan het projectplan ten grondslag hadden mogen worden gelegd. In het bijzonder is niet gebleken dat de modellen als zodanig niet deugdelijk zijn. Dit heeft ook te gelden voor de periode waarover berekeningen zijn uitgevoerd. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat deze periode voldoende representatief is omdat in het voorjaar niet alleen de grondwaterstand het hoogste is maar dit ook een periode is waar agrariërs het land bewerken. De rechtbank ziet niet in waarom berekeningen op basis van deze periode niet representatief zijn voor de overige natte periodes in het jaar, zoals het najaar. Evenmin is de rechtbank van oordeel dat het model onvoldoende gedetailleerd is. Daarom dient van de juistheid van de berekende waarden te worden uitgegaan. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser geen advies van een eigen deskundige heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn algemene stelling en niet aannemelijk heeft gemaakt dat een verdere detaillering dan wel een langere periode tot wezenlijk andere resultaten zou kunnen hebben geleid. In eisers algemene stelling dat niet valt in te zien waarom de plaatsing van de damwand op de betreffende locatie tot gevolg heeft dat de grondwaterstand op zijn perceel niet stijgt, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser slechts volstaat met een verwijzing naar zijn eigen ervaring en die van deskundigen maar verder niet onderbouwt waarom de uitkomst van de berekeningen van verweerder onjuist is. Deze beroepsgrond faalt.
6.1 Eiser is van mening dat, gelet op de omvang van het gebied niet valt in te zien dat kan worden volstaan met in totaal 10 (vier bestaande en voor het project zes bijgeplaatste) peilbuizen. Het onderzoek ten behoeve van het projectplan is ook op dit onderdeel niet representatief. Hij zou graag een peilbuis op zijn perceel willen hebben.
6.2 Verweerder heeft aangegeven dat de peilbuizen wel een voldoende representatief beeld geven. Aan weerszijden van de Beerze zijn peilbuizen geplaatst. Weliswaar zijn op verzoek van anderen peilbuizen nabij hun perceel geplaatst maar een dergelijk verzoek is van eiser niet ontvangen. Gelet op de aanwezige peilbuizen worden nut en noodzaak van plaatsing van een extra buis betwijfeld.
6.3 De rechtbank is, onder verwijzing naar hetgeen hierboven is overwogen, van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het onderzoek ten behoeve van het projectplan is gebaseerd op metingen van te weinig peilbuizen. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt dat plaatsing van extra peilbuizen tot een ander beeld zouden hebben kunnen leiden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het onderzoek niet alleen bestaat uit metingen maar vooral uit berekeningen. Bovendien dienen de peilbuizen met name om de effecten van het projectbesluit te kunnen monitoren. Voor zover eiser met zijn verzoek om plaatsing van een extra peilbuis op zijn perceel beoogt te stellen dat verweerders monitoringsplan onvoldoende is, is de rechtbank van oordeel dat het dan op eisers weg had gelegen om eerder om plaatsing van een extra peilbuis te verzoeken. Deze beroepsgrond faalt.
7.1 Volgens eiser is het al dan niet optreden van effecten afhankelijk van de drainage van percelen. Daarmee wordt de problematiek op het bordje van de agrariër gelegd die wordt gedwongen drainage toe te passen en in stand te houden.
7.2 Verweerder heeft aangegeven dat ten behoeve van het projectplan is onderzocht welke percelen zijn gedraineerd.
7.3 Desgevraagd heeft eiser ter zitting aangegeven dat zijn perceel niet is gedraineerd. Verweerder is hiervan ook uitgegaan bij de modellering van het onderzoek ten behoeve van het projectplan. Op voorhand valt niet in te zien dat eiser als gevolg van het projectplan is genoodzaakt drainage aan te leggen, omdat uit het onderzoek ten behoeve van het projectplan blijkt dat de effecten van het projectplan op de grondwaterstand op het perceel van eiser beperkt blijven. Onder verwijzing naar hetgeen hierboven is overwogen is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het onderzoek ten behoeve van het projectplan gebreken vertoond. Reeds hierom faalt de beroepsgrond van eiser.
8.1 Volgens eiser is zijn belang te licht gewogen. Eiser stelt dat culturele belangen minder zwaar gewogen dienen te worden dan de bedrijfsbelangen van de agrariërs. Met belangen als ecologie en recreatie zijn geen directe inkomens gemoeid en bovendien stroomt de Beerze al sinds jaar en dag op de wijze waarop ze dat thans doet, aldus eiser.
8.2 Verweerder heeft in het projectplan omschreven wat de doelstellingen van het plan zijn.
8.3 De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij het vaststellen van een projectplan als het onderhavige een ruime beleidsvrijheid heeft. Het is aan verweerder om alle verschillende bij een dergelijk besluit betrokken belangen te onderzoeken en tegen elkaar af te wegen. De rechtbank dient zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit dan ook terughoudend op te stellen en te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of de afweging van de betrokken belangen niet zodanig onevenwichtig is, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
8.4 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid tot de gemaakte belangenafweging kunnen komen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat hierboven is geoordeeld dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers belangen niet door het projectplan worden geschaad. De rechtbank ziet overigens ook onvoldoende aanleiding om aannemelijk te achten dat de belangen van eiser te licht zijn gewogen.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven als voorzitter en mr. A.H.N. Kruijer en mr. H.F.M.W. van Rijswick als leden in tegenwoordigheid van mr. J.F.M. Emons als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.