ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ4221

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
01/845274-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in afpersingszaak door gebrek aan bewijs

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is de verdachte vrijgesproken van afpersing wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De zaak betreft een incident dat zich voordeed tussen de verdachte en de aangever, waarbij de verdachte in de periode van 1 augustus 2012 tot en met 25 augustus 2012 in Rosmalen de aangever zou hebben gedwongen tot de afgifte van een personenauto. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De verdachte en de aangever waren eerder mededaders in een andere afpersingszaak, wat de context van hun relatie beïnvloedde.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en getuigen zorgvuldig gewogen. De aangever verklaarde dat hij zich gedwongen voelde door de verdachte, die hem dreigende woorden zou hebben toegesproken. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangever onvoldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen. De rechtbank concludeerde dat de gedragingen van de verdachte niet zodanig waren dat de aangever zich gedwongen voelde tot de afgifte van zijn auto. De rechtbank benadrukte dat voor een bewezenverklaring van afpersing vereist is dat de gedragingen van de verdachte de wils- en keuzevrijheid van de aangever dermate hebben beperkt dat er geen sprake meer kon zijn van vrijwillig handelen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde afpersing en heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven. Dit vonnis is uitgesproken op 15 maart 2013 door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/845274-12
Datum uitspraak: 15 maart 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1970],
wonende te [adres]
thans gedetineerd te: P.I. Breda - HvB De Boschpoort.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 december 2012 en 1 maart 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 6 november 2012. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 1 maart 2013 is gewijzigd (bijlage 1) is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2012 tot en met 25 augustus 2012 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een personenauto (merk Volvo, type XC 90), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
-in of omstreeks de periode van 01 augustus 2012 tot en met 25 augustus 2012 voornoemde [slachtoffer] op dreigende toon de woorden "anders was het gewoon de kofferbak voor jou" en/of "Of je gaat de kofferbak in", althans woord(en) van gelijke dreigende aard en/of strekking, heeft toegevoegd en/of
-(vervolgens) op of omstreeks 25 augustus 2012 naar de woning van voornoemde [slachtoffer] is gegaan en/of
-voornoemde [slachtoffer] op dreigende toon heeft gesommeerd met hem, verdachte, mee te gaan en/of
-voornoemde [slachtoffer] (daarbij) op dreigende toon heeft gesommeerd de sleutels en/of de papieren van voornoemde personenauto mee te nemen;
art. 317 Wetboek van Strafrecht
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Inleiding.
Verdachte en aangever [slachtoffer] zijn in 2009 als mededaders in een afpersingszaak tot langdurige gevangenisstraffen veroordeeld. Aangever heeft in die zaak een bekennende verklaring afgelegd. Aangever heeft voorafgaande aan genoemde strafzaak met verdachte de mondelinge afspraak gemaakt dat verdachte geld zou ontvangen indien hij in bedoelde zaak vast zou komen te zitten. Aangever heeft vervolgens enkele betalingen aan verdachte gedaan. Volgens verdachte was een veel hoger geldbedrag afgesproken dan de tot dan gedane betalingen. Verdachte vindt dat aangever zijn afspraak niet is nagekomen, belt hem en gaat vervolgens begin augustus 2012 naar de woning van aangever te Rosmalen om hem daarover aan te spreken. Aangever en verdachte spreken daarop af dat verdachte over twee/drie weken nogmaals langs zal komen. Op 25 augustus 2012 omstreeks 09:00 uur staat verdachte bij aangever aan de deur om de geldkwestie te bespreken. In het daaropvolgende gesprek geeft aangever aan dat hij geen geld heeft. Er wordt besloten dat de personenauto van aangever wordt verkocht. Met de opbrengst hiervan zou aangever zijn financiële verplichtingen zijn nagekomen. Verdachte verlaat de woning van aangever en komt omstreeks 11:00 uur terug met de mededeling dat hij een koper voor de auto heeft gevonden. Aangever pakt de autosleutels en autopapieren en rijdt met verdachte naar [bedrijf] te Berlicum. Aldaar wordt de verkoop van de auto beklonken voor een bedrag van 8.000 euro. De eigenaar van genoemd bedrijf, [persoon 1], stelt een vrijwaringbewijs en inkoopverklaring op. Verdachte wordt aangehouden nog voordat het geldbedrag feitelijk is overhandigd.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht op gronden genoemd in zijn ter zitting van 1 maart 2013 overgelegd schriftelijk requisitoir wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde afpersing. De officier van justitie vordert (bijlage 2):
een gevangenisstraf van 21 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 14 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren (in de schriftelijke vordering staat abusievelijk 2 jaren; rechtbank) en met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met aangever [slachtoffer] en diens gezinsleden.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
De verweten gedragingen zijn in de kern afkomstig van één bron, namelijk de verklaringen van aangever [slachtoffer]. Dat klemt met name voor wat betreft de onder het eerste liggend streepje uitgeschreven uitlating dat hij ([slachtoffer]) anders in de kofferbak terecht zou komen. Deze in strafrechtelijke zin laakbare uitlating wordt enkel bevestigd door de de-auditu verklaring van getuige [getuige]. Dat is onvoldoende voor een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging. Voor wat betreft de gedragingen zoals uitgeschreven onder het derde en vierde liggend streepje geldt, indien bewezen, dat dit mogelijk in strijd is geweest met de goede smaak doch niet met de wet. Het enkele feit dat aangever zich daardoor bedreigd heeft gevoeld is onvoldoende voor een strafrechtelijk verwijt. Het feitelijke gedrag van aangever duidt ook overigens niet op een angstig of bedreigd persoon. Het staat immers vast dat hij op meerdere momenten de gelegenheid heeft gehad om de politie te bellen. Dat heeft hij echter niet gedaan. Evenmin volgt uit de verklaringen van getuigen [persoon 1] en [persoon 2] dat er sprake is geweest van een angstige
aangever of een dreigende sfeer.
Het oordeel van de rechtbank.
Het verwijt.
Aangever [slachtoffer] verklaart dat hij zijn personenauto niet vrijelijk heeft verkocht, doch zich hiertoe gedwongen heeft gevoeld door dreigend optreden van verdachte. Aangever verklaart in dit verband dat verdachte bij zijn eerste bezoek (begin augustus 2012) heeft gezegd dat aangever in de kofferbak zou belanden als hij niet zou betalen. De echtgenote van aangever, [getuige], bevestigt dit, in die zin dat zij op 25 augustus 2012 van haar man heeft gehoord dat verdachte genoemde uitlating heeft gedaan. Voorts verklaren aangever en [getuige] dat verdachte op 25 augustus 2012 om 09:00 uur met stemverheffing om geld vroeg en dat hij anders de personenauto van aangever zou meenemen en verkopen. Verdachte zou vervolgens later die dag zijn teruggekomen en op dreigende en indringende wijze hebben gesommeerd dat aangever met medeneming van de autosleutels en autopapieren mee moest gaan.
Versie verdachte.
Verdachte ontkent dat hij aangever tot de verkoop van zijn auto heeft gedwongen. Het zou het voorstel van aangever zelf zijn geweest teneinde aan zijn financiële verplichting te voldoen. Verdachte ontkent ook ten stelligste dat hij bij zijn eerste bezoek (begin augustus 2012) tegen aangever heeft gezegd dat hij eventueel in de kofferbak terecht zou komen.
Ook op 25 augustus 2012 is van enige dreiging geen sprake geweest, aldus verdachte.
Algemene overweging rechtbank.
Verdachte wordt het strafrechtelijk verwijt gemaakt dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing. Afpersing is een ernstig misdrijf met een forse strafbedreiging. Voor een bewezenverklaring van afpersing is vereist dat de gedragingen van de verdachte van dien aard zijn geweest dat het slachtoffer zich daardoor gedwongen heeft gevoeld tot de afgifte van een goed. Uit de bewijsmiddelen dient dan ook te volgen dat de gedragingen van de verdachte hierop gericht en hiertoe geschikt waren. Mede ook in het licht van de hiervoor, onder het kopje 'inleiding', geschetste gezamenlijke strafrechtelijke achtergrond van verdachte en aangever dient een en ander op uitdrukkelijke en ondubbelzinnige wijze vast komen te staan.
Oordeel rechtbank t.a.v. het eerste liggend streepje.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte bij zijn eerste bezoek aan aangever [slachtoffer] (begin augustus 2012) heeft gezegd dat aangever - kort gezegd - eventueel in de kofferbak zou belanden. De rechtbank acht deze dreigende uitlating een dermate ernstige en relevante omstandigheid in verband met de dwangcomponent van de tenlastegelegde afpersing, dat het procesdossier daaromtrent voldoende specifiek steunbewijs moet bieden wil de rechtbank tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging komen. Dit klemt temeer nu verdachte uitdrukkelijk heeft betwist dergelijke bewoordingen te hebben gebezigd. De rechtbank stelt vast dat de beweerdelijke uitlating enkel volgt uit verklaringen van aangever [slachtoffer] en de de-auditu verklaring van zijn echtgenote, [getuige].
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de op dit onderdeel belastende de auditu-verklaring van [getuige] onvoldoende gewicht in de schaal legt in de ondersteuning van de verklaring van [slachtoffer] op dit punt, met name nu het dossier geen andere aanknopingspunten ter bevestiging van een en ander bevat.
Oordeel rechtbank t.a.v. het tweede, derde en vierde liggend streepje.
Nu de rechtbank hetgeen verdachte onder het eerste liggend streepje wordt verweten niet bewezen acht, resteert de vraag of de overige aan verdachte verweten gedragingen, te weten het naar de woning van aangever gaan en het aangever vervolgens op dreigende toon sommeren met verdachte mee te gaan met medeneming van de autopapieren en autosleutels tot een bewezenverklaring van afpersing kunnen leiden.
Daargelaten de juistheid van een en ander, in welk verband de rechtbank in ieder geval wijst op het feit dat vader en zoon [persoon 1+2] van het [bedrijf], naar welk bedrijf verdachte en aangever voor de verkoop van de auto zijn toegereden, geen dwang of spanningen hebben opgemerkt, oordeelt de rechtbank dat in casu niet kan worden gesteld dat verdachte door bedoelde gedragingen de grenzen van het strafrechtelijk betamelijke op dusdanige wijze heeft overschreden dat daardoor de wils- en keuzevrijheid van aangever dermate werd beperkt dat van enig vrijwillig handelen geen sprake meer geweest kan zijn. Het enkele in morele zin als afkeurenswaardig te kwalificeren gedrag van verdachte is onvoldoende voor een strafrechtelijk verwijt in de zin van art. 317 Sr.
Eindconclusie rechtbank.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Met inachtneming
van deze beslissing zal de rechtbank voorts de voorlopige hechtenis van verdachte met onmiddellijke ingang opheffen.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is tenlastgelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M.J. Raeijmaekers, voorzitter,
mr. C.B.M. Bruens en mr. M. Senden, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 15 maart 2013.
5
Parketnummer: 01/845274-12
[verdachte]