ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ4213

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
01/885036-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van valsheid in geschrift in het kader van een bouwvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 15 maart 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van valsheid in geschrift. De verdachte was betrokken bij het opstellen van een brief waarin ten onrechte werd gesteld dat de gemeente een bouwvergunning had verleend aan een champignonkwekerij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, hoewel zij de brief had getypt, niet wist dat de inhoud onjuist was. De officier van justitie had betoogd dat de verdachte en haar medeverdachte, een wethouder, samenwerkten om de brief te vervalsen. Echter, de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de valsheid van de inhoud van de brief. De verdachte had verklaard dat zij ervan uitging dat de vergunning was verleend, en dat zij niet kon controleren of dit juist was omdat de besluitenlijst van de collegevergadering nog niet beschikbaar was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor het medeplegen van valsheid in geschrift en sprak haar vrij. Dit vonnis is gewezen na een onderzoek ter terechtzitting op 24 augustus 2012 en 1 maart 2013, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/885036-12
Datum uitspraak: 15 maart 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1976],
wonende te [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 augustus 2012 en 1 maart 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 juli 2012.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 19 november 2009, in elk geval in of omstreeks de periode
van 1 november 2009 tot en met 30 november 2009, te [plaats], gemeente
[gemeente], tezamen en in vereniging met een ander althans alleen, een brief
- zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
valselijk heeft/hebben opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben verdachte
en/of haar medeverdachte valselijk en/of in strijd met de waarheid in een
brief namens de gemeente [gemeente], gedateerd op 19 november 2009, gesteld
(kort zakelijk weergegeven) "dat de gemeente [gemeente] een bouwvergunning
heeft verleend aan [bedrijf 1] voor het oprichten van een champignonkwekerij aan de
[adres 1]" terwijl zij en/of haar medeverdachte wist(en) dat die
bouwvergunning niet verleend was,zulks met het oogmerk om dat geschrift als
echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
(artikel 225 wetboek van Strafrecht).
De formele voorvragen
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak
Inleiding
Verdachte wordt beschuldigd van het medeplegen van valsheid in geschrift met wethouder [medeverdachte] van de gemeente [gemeente]. [medeverdachte] heeft het initiatief genomen tot het opstellen van een brief, welke verdachte heeft getypt. In deze brief staat - in strijd met de waarheid - dat de gemeente [gemeente] een bouwvergunning heeft verleend aan champignonkwekerij [bedrijf 1].
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Uit de verklaringen van [medeverdachte] en verdachte blijkt dat verdachte de brief heeft getypt. Het initiatief voor het opstellen van de brief kwam van [medeverdachte]. Ook blijkt uit de verklaringen en de brief zelf dat [medeverdachte] de brief heeft getekend.
[medeverdachte] erkent dat hij wist dat de inhoud van de brief niet overeenkomstig de waarheid was. Uit het verhoor van verdachte in combinatie met de verklaring van [medeverdachte] blijkt dat verdachte wist dat de vergunning nog niet verleend was. Verdachte geeft onder meer aan waarom er volgens haar nog geen bouwvergunning kon worden verleend. Verder heeft zij verklaard dat de mededeling, dat er een bouwvergunning is afgegeven, niet conform de waarheid was. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat beiden het oogmerk hadden om de brief te doen gebruiken. Verdachte heeft verklaard dat de bedoeling van de brief was om te bewerkstelligen dat het project door zou gaan. Verdachte heeft de brief getypt, [medeverdachte] heeft hem getekend. Beiden wisten dat de inhoud ervan niet klopte. Naar de mening van de officier van justitie is er voldoende sprake van nauwe en bewuste samenwerking om medeplegen van valsheid in geschrift bewezen te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat voor een bewezenverklaring moet vaststaan dat verdachte wist dat de vergunning niet aan [bedrijf 1] verleend was. Wanneer wordt afgeweken van de regelgeving dient een vergunning in eerste instantie te worden geweigerd. Het college van buremeester en wethouders kan echter een afwijkend besluit nemen, wanneer het vindt dat er zwaarwegende argumenten zijn om een ander besluit te nemen. Op een bepaald moment is gebleken dat de vergunning niet ambtelijk verleend kon worden. [medeverdachte] wilde echter dat de vergunning zou worden verleend vanwege zwaarwegende argumenten. Als onder deze omstandigheden een wethouder aan een medewerkster van de gemeente zegt dat de vergunning is verleend, mag die medewerkster aannemen dat dat zo is. Verdachte kon op dat moment niet nagaan of in het college van burgemeester en wethouders was besloten de vergunning te verlenen, omdat de besluitenlijst van de collegevergadering van 17 november 2009 nog niet beschikbaar was. Naar de mening van de raadsman mocht verdachte afgaan op de juistheid van de mededelingen van de wethouder.
Voorts is van nauwe en bewuste samenwerking geen sprake. De wethouder heeft aan verdachte, als ondergeschikt ambtenaar, gedicteerd wat er in de brief moest komen. Verdachte wist niet dat hetgeen de wethouder haar opdroeg niet juist was. Pas door ondertekening wordt de brief vals en daarmee heeft verdachte niets van doen gehad. Zij kan dan ook niet worden veroordeeld voor het medeplegen van valsheid in geschrift en dient derhalve te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft verklaard dat zij een aantal dagen voorafgaand aan het opmaken van de brief van 19 november 2009 aan wethouder [medeverdachte] heeft laten weten dat de bouwvergunning niet via de ambtelijke weg aan [bedrijf 1] zou kunnen worden verleend. Ook heeft zij verklaard dat zij wist dat een afwijkend besluit kon worden genomen door het college van burgemeester en wethouders. Op het moment dat [medeverdachte] haar vroeg om de brief uit te typen, ging zij er naar eigen zeggen vanuit dat de vergunning tijdens de collegevergadering van 17 november 2009 was besproken en verleend.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank er niet van overtuigd dat verdachte bij het opstellen van de brief wist dat de inhoud van de brief onjuist was. Zij wist dat de vergunning niet ambtelijk kon worden verleend, maar dat liet de mogelijkheid tot een ander besluit over de vergunning door het college van burgemeester en wethouders onverlet. De brief is ter beschikking gesteld aan [bedrijf 1] op 19 november 2009. Op dat moment was de besluitenlijst van de collegevergadering van 17 november 2009 nog niet beschikbaar. Verdachte kon dus niet controleren of de vergunning was verleend. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij bij het opmaken van de brief niet heeft gezegd of de vergunning al dan niet verleend was. Verdachte kon op dat moment dus in de veronderstelling verkeren dat mededeling in de brief juist was. Ook overigens blijkt niet uit het dossier dat verdachte op het moment van opmaken van de brief wetenschap heeft gehad van de valsheid van de inhoud ervan. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de ten laste gelegde valsheid in geschrift.
DE UITSPRAAK
Vrijspraak.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.J.H. van Dellen, voorzitter,
mr. M.L.W.M. Viering en mr. S.J.O. de Vries, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A. Bernsen, griffier,
en is uitgesproken op 15 maart 2013.