vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/232901 / HA ZA 11-1172
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. R.G.A.M. Theunissen te Eindhoven,
1. [gedaagde 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J.L.M. van Gastel te Helmond.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] genoemd worden. Afzonderlijk worden gedaagden [gedaagde 1] respectievelijk [gedaagde 2] genoemd.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 augustus 2012
- het aan de rechtbank toegezonden afschrift van de brief met bijlagen van mr. M. Ambags namens [eiser] aan de advocaat van [gedaagden] d.d. 5 oktober 2012
- de brief met producties van de advocaat van [gedaagden] aan de rechtbank d.d. 1 november 2012
- het faxbericht met producties van mr. M. Ambags namens [eiser] aan de rechtbank d.d. 13 november 2012
- het proces-verbaal van voortzetting van comparitie, gehouden op 16 november 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. De rechter, ten overstaan van wie de comparitie na antwoord is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.
2.1. [eiser] heeft vanaf september 2004 met [gedaagde 1] in maatschapsverband een tandartspraktijk gevoerd onder de naam Tandheelkundig Centrum Heuvelgalerie (hierna: TCH). De tandartspraktijk is gevestigd aan de Ten Hagestraat 10 te Eindhoven.
2.2. [eiser] heeft met [gedaagde 2] als vennootschap onder firma een handel in tandartsbenodigdheden gedreven onder de naam ADMC.
2.3. [eiser] en [gedaagde 1] hebben in juni 2004 van AMEV Praktijkvoorziening N.V. (hierna: AMEV) een bedrag van € 150.000,00 geleend ten behoeve van TCH. Het leningnummer is 645565 (hierna: lening 1). [eiser] en [gedaagde 1] hebben zich als hoofdelijk schuldenaren verbonden voor deze lening. De looptijd van de lening bedroeg vijf jaar.
2.4. Op 16 februari 2005 hebben [eiser] en [gedaagde 1] een tweede lening gesloten bij AMEV ten bedrage van € 100.000,00. Het leningnummer is 672257 (hierna: lening 2). Ook voor deze lening verbonden zij zich als hoofdelijk schuldenaren en ook deze lening had een looptijd van vijf jaar.
2.5. De rechtsopvolgster van AMEV is Directbank N.V. met de handelsnaam ASR Praktijkvoorziening (hierna: ASR).
2.6. In 2007 hebben [eiser] en [gedaagde 2] met de Postbank een kredietovereenkomst gesloten voor een krediet van maximaal € 120.000,00 ten behoeve van ADMC. Het leningnummer is 66.74.64.522 (hierna: lening 3). De tegenrekening van het krediet is 3414667.
2.7. ING is de rechtsopvolgster van de Postbank.
2.8. In 2007/2008 zijn partijen gebrouilleerd geraakt.
2.9. De vennootschap onder firma ADMC is met wederzijds goedvinden geëindigd per 1 januari 2009. De activiteiten van ADMC zijn nadien door [gedaagde 2] voortgezet. Verdeling en verrekening van het ontbonden vennootschapsvermogen moet nog plaatsvinden.
2.10. [eiser] is eind 2008 een arbitrageprocedure gestart tegen [gedaagde 1]. Daarin vorderde hij te verklaren voor recht dat de maatschap TCH is ontbonden per 31 december 2008, althans deze maatschap per die datum te ontbinden, te bepalen dat hij de praktijk van TCH met uitsluiting van [gedaagde 1] mag voortzetten, de activa en passiva van de maatschap te bepalen en deze te verdelen.
2.11. [gedaagde 1] vorderde op haar beurt in de arbitrageprocedure verklaring voor recht dat de maatschap TCH beëindigd is per 31 december 2008, althans op zo kort mogelijke termijn op basis van de door [eiser] veroorzaakte dringende redenen subsidiair dat de maatschap TCH ontbonden is op grond van artikel 7a:1684 BW en te bepalen dat [gedaagde 1] de maatschap TCH mag voortzetten.
2.12. Ter uitvoering van een tussen partijen gewezen kort gedingvonnis hebben partijen mr. G.Th.C. van der Bilt van 3 februari 2009 tot 8 juni 2010 tot bewindvoerder en beheerder van de maatschap TCH benoemd. Nadat mr. Van der Bilt zijn werkzaamheden als zodanig had beëindigd, hebben partijen geen nieuwe bewindvoerder en/of beheerder benoemd.
2.13. Sedert medio 2009 is [gedaagde 1] niet langer feitelijk werkzaam in de tandartspraktijk. De praktijk is sindsdien door [eiser] feitelijk alleen voortgezet.
2.14. Bij brief van 14 juli 2009 schrijft de raadsman van [gedaagden] (mr. J.L.M. van Gastel) het volgende aan de raadsman van [eiser] (mr. R.G.A.M. Theunissen): “We zijn eerder het navolgende overeengekomen:
1. [gedaagde 1] is situatief arbeidsongeschikt. [eiser] betaalt haar gedurende haar afwezigheid vanaf 1 juli 2009 tot uiterlijk 1 januari 2010 een bedrag van € 5.000 (bruto) per maand als vast winstaandeel ter nadere verrekening. Zij blijft partner tot op het moment dat arbiters daarover in de voorlopige voorzieningen beslissen maar zal tot dat moment niet meer in de praktijk te Eindhoven verschijnen, zulks m.u.v. de buiten werktijd-uren.
2.[gedaagde 2] neemt definitief de huur van het onroerend goed uit Helmond over met ingang van 1 juli 2009, voldoet vanaf 1 juli de huur met servicekosten en probeert de huur uitsluitend op zijn naam gesteld te krijgen.
3. De schuld van TCH aan ADMC wordt maandelijks met een bedrag van € 8.000 aan ADMC betaald maar dan wel via directe doorstorting van de gelden op de derdenrekening van GLDK-advocaten van waaruit zoveel als boetevrij mogelijk is doorgestort zal worden naar de rekening van de Postbank ter delging van de door [eiser] en [gedaagde 2] gesloten Postbank-lening. Mr. van Gastel mag enkel tezamen met mr. Theunissen over het saldo van deze rekening beschikken.
4. De inrichting van de huurruimte Helmond wordt toegescheiden aan [gedaagde 2] tegen vergoeding van de door arbiters vast te stellen waarde daarvan. Daarin zal ook betrokken worden de mate waarin de Postbanklening is aangewend voor de inrichting. [gedaagde 2] stelt dat hij een gedeelte van de inrichting zelf heeft bekostigd. [eiser] zegt dat ook hij een stuk van de inrichting Helmond zelf heeft betaald. Arbiters zullen de waarde van ieders deel vaststellen.
[gedaagde 2] neemt de vier stoelen afkomstig uit Duitsland over voor de prijs die door arbiters is vast te stellen.
5. …
6. Partijen behouden zich ten aanzien van de praktijk te Eindhoven en ten aanzien van de financiële afwikkelingen zowel te Helmond als te Eindhoven, alle rechten voor.”
2.15. Bij brief van 15 juli 2009 heeft mr. Theunissen aan mr. Van Gastel het akkoord van [eiser] met de inhoud van de brief van mr. Van Gastel van 14 juli 2009 bevestigd.
2.16. Op 11 augustus 2009 is op de derdenrekening van GLDK-advocaten een bedrag van € 8.000,00 betaald door TCH. Dit bedrag is op 13 augustus 2009 in zijn geheel doorgestort naar de rekening van ADMC bij ING met nummer 3414667. Van deze rekening werden de reguliere aflossingen en rentebetalingen van lening 3 geïncasseerd. Het saldo van deze rekening bedroeg op 5 augustus 2009 € 8.020,76 negatief.
2.17. Bij brief van 21 oktober 2009 heeft mr. Theunissen zich namens [eiser] beroepen op opschorting, omdat de € 8.000,00 niet zijn besteed zoals overeengekomen.
2.18. [eiser] heeft de praktijk van TCH voortgezet en heeft deze op 20 maart 2010 overgedragen aan Timko B.V. De aandelen van Timko B.V. zijn sinds 23 augustus 2011 in handen van de door [eiser] opgerichte [A]
2.19. [gedaagde 2] heeft zijn werkzaamheden in ADMC inmiddels beëindigd.
2.20. Op 9 augustus 2010 is een arbitraal vonnis gewezen, waarbij arbiters de maatschap TCH per 31 december 2009 hebben ontbonden op grond van gewichtige redenen en voor recht hebben verklaard dat met ingang van 1 januari 2010 [eiser] uitsluitend gerechtigd is de praktijk van TCH voort te zetten op de locatie aan de Ten Hagestraat te Eindhoven.
2.21. Het arbitrale vonnis van 9 augustus 2010 is bij vonnis van deze rechtbank van 16 november 2011 vernietigd.
3.1. [eiser] vordert na wijziging van eis - samengevat -
I [gedaagde 1] te veroordelen om
1. aan [eiser] inzake ASR te voldoen de somma van € 35.904,58, vermeerderd met rente,
2. primair: aan ASR maandelijks, uiterlijk op de laatste dag van de maand, te voldoen de somma van € 2.500,00 vanaf de datum van het vonnis tot het moment waarop de schuld aan ASR uit hoofde van lening 1 geheel is voldaan, op straffe van een dwangsom,
2. subsidiair: aan [eiser] te betalen de helft van alle betalingen die [eiser] vanaf 1 februari 2012 uit hoofde lening 1 zal gaan voldoen aan ASR vermeerderd met rente,
2. meer subsidiair: te verklaren voor recht dat [gedaagde 1] daartoe gehouden is,
3. aan [eiser] wegens buitengerechtelijke kosten te voldoen € 2.500,00 exclusief BTW, vermeerderd met rente,
II [gedaagde 2] te veroordelen om
1. aan [eiser] inzake ING te voldoen de somma van € 24.509,60, vermeerderd met rente,
2. primair: aan ING maandelijks, uiterlijk op de laatste dag van de maand, te voldoen de somma van € 2.338,96 vanaf de datum van het vonnis tot het moment waarop de schuld aan ING uit hoofde van lening 3 geheel is voldaan, op straffe van een dwangsom,
2. subsidiair: aan [eiser] te betalen de helft van alle betalingen die [eiser] vanaf 1 februari 2012 uit hoofde van lening 3 zal gaan voldoen aan ING vermeerderd met rente,
2. meer subsidiair: te verklaren voor recht dat [gedaagde 2] daartoe gehouden is,
3. aan [eiser] wegens buitengerechtelijke kosten te voldoen € 2.500,00 exclusief BTW, vermeerderd met rente.
3.2. [gedaagden] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover van belang – ingegaan.
3.3. [gedaagden] vorderen in onvoorwaardelijke reconventie samengevat - veroordeling van [eiser] tot betaling
a. aan [gedaagde 1] van een bedrag van € 5.000,00 per maand vanaf 1 september 2009 tot 1 januari 2010, vermeerderd met rente,
b. aan [gedaagde 2] van een bedrag van € 121.489,00 middels een depotstorting op de derdenrekening van mr. J.L.M. van Gastel met het nummer 15.97.19.941 t.n.v. Stg. Beheer Derdengelden GLDK Advocaten,
c. aan [gedaagde 2] € 4.003,41, vermeerderd met rente.
3.4. [gedaagde 1] vordert in reconventie (voorwaardelijk, voor het geval in conventie vorderingen zullen worden toegewezen)
d. veroordeling van [eiser] tot betaling aan [gedaagde 1] van de nader door een RA vast te stellen teveel opgenomen en te weinig uitgekeerde winsten uit het maatschapsvermogen van TCH vanaf 2004 tot aan de datum van ontbinding van de maatschap, vermeerderd met rente.
3.5. [eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover van belang – ingegaan.
in conventie en in reconventie
De vorderingen van [eiser] en [gedaagde 1] over en weer
4.1. De rechtbank zal om te beginnen de vorderingen van [eiser] en [gedaagde 1] over en weer bespreken.
4.2. [eiser] legt aan zijn vorderingen jegens [gedaagde 1] het volgende ten grondslag. De aflossingen en rentebetalingen in verband met de twee leningen bij ASR zijn sinds 2010 voor zijn rekening gekomen. Lening 2 is in de loop van 2010 geheel afgelost. [eiser] betaalt nog steeds af aan lening 1. Tot en met januari 2012 heeft [eiser] in totaal
€ 71.809,13 aan ASR voldaan. Uit artikel 6:10 BW en uit de geest van het maatschapscontract vloeit voort dat beide partijen voor de helft bijdrageplichtig zijn. Uit hoofde van de bijdrageplicht van [gedaagde 1] heeft [eiser] een regresvordering op haar en heeft hij van [gedaagde 1] te vorderen de helft van hetgeen hij aan ASR heeft betaald en nog zal betalen. De omvang van de rechten en verplichtingen over en weer dienen na de vereffening van het maatschapsvermogen te worden vastgesteld. [eiser] wenst niet te wachten totdat vereffening plaatsvindt. Voor de bepaling van samenstelling en omvang van het maatschapsvermogen heeft 1 januari 2010 als peildatum te gelden. Alle betalingen door [eiser] van na die datum hebben te gelden als betalingen door [eiser] in privé.
4.3. Mevoruw [gedaagde 1] stelt zich op het standpunt dat de schulden in de onderlinge verhouding [eiser] aangaan, nu [eiser] op dit moment de praktijk voortzet. Zij betwist dat de maatschap per 1 januari 2010 of daarvoor is ontbonden.
4.4. De rechtbank overweegt het volgende. Nu het arbitrale vonnis van 9 augustus 2010 is vernietigd en partijen het er over eens zijn dat geen van hen nadien de maatschapsovereenkomst heeft opgezegd, moet in beginsel worden aangenomen dat de maatschap tussen [eiser] en [gedaagde 1] nog steeds bestaat. [eiser] heeft weliswaar aanvankelijk het standpunt ingenomen dat de maatschap per 1 januari 2010 is ontbonden, maar zoals zijn raadsman mr. Theunissen ter comparitie van 16 november 2012 heeft opgemerkt is er geen sprake van een formele opzegging tegen de datum 1 januari 2010. Zowel [eiser] als [gedaagde 1] wenst dat de praktijk uiteindelijk aan hem/haar wordt toegescheiden. Tot een formele opzegging per 1 januari 2010 of een latere datum is het niet gekomen, kennelijk omdat dit betekent of kan betekenen dat de andere partij dan het recht heeft de zaken van de maatschap alleen of met anderen voort te zetten (artikel 12 van het maatschapscontract). Op deze wijze houden partijen elkaar als het ware “gevangen”. De rechtbank kan dan ook thans niet anders dan constateren dat in deze procedure onvoldoende naar voren is gebracht om aan te kunnen nemen dat de maatschap inmiddels is ontbonden of beëindigd.
Op dit moment is [eiser] degene die de praktijk feitelijk voortzet. [gedaagde 1] ontvangt sinds 1 januari 2010 geen inkomen uit de maatschap. De betalingen die hebben geleid tot aflossing van lening 2 werden telkens verricht vanaf de betaalrekening van de maatschap bij ING met nummer 4683775. De betalingen in verband met lening 1 werden tot en met 4 januari 2011 eveneens van die rekening verricht. Sedert 24 maart 2011 worden die betalingen verricht van een rekening met nummer 159842972 bij de Rabobank. Deze bankrekening heeft [eiser] om hem moverende redenen geopend in 2011 op naam van Tandheelkundig Centrum Heuvelgalerie. Gelet op al deze feiten en/of omstandigheden is het minstgenomen twijfelachtig of de betalingen ten laste van [eiser] privé zijn gekomen en ook als c.q. voor zover dat het geval zou zijn, kan in de op dit moment bestaande omstandigheden - waarbij met name acht wordt geslagen op het feit dat de leningen bestemd waren voor de uitoefening van de maatschap en die maatschap heel wel mogelijk nog bestaat en de praktijkoefening feitelijk plaatsvindt door [eiser] - niet worden aangenomen dat [gedaagde 1] (thans) moet bijdragen in de schuld. Naar het zich laat aanzien zal in een nog te entameren procedure eerst het maatschapscontract moeten worden ontbonden en moeten worden beslist aan wie de praktijk wordt toegescheiden en per wanneer en op welke wijze het maatschapsvermogen dient te worden verdeeld.
De rechtbank zal deze vorderingen van [eiser] jegens [gedaagde 1], waaronder de vordering met betrekking tot buitengerechtelijke incassokosten, daarom afwijzen.
4.5. [gedaagde 1] legt aan haar onvoorwaardelijke vordering jegens [eiser] het volgende ten grondslag. Partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde 1] van 1 juli 2009 tot 1 januari 2010 een bedrag van € 5.000,00 per maand zou ontvangen. Aldus diende zij € 30.000,00 te ontvangen. Daarnaast heeft de bewindvoerder mr. Van der Bilt op 23 juli 2009 geconstateerd dat over 2 maanden in 2008 nog € 5.000,00 aan [gedaagde 1] moest worden betaald. In totaal diende [gedaagde 1] vanaf juli 2009 dus nog € 40.000,00 te ontvangen. Zij heeft een bedrag van € 15.000,00 ontvangen, zodat [eiser] nog een bedrag van € 25.000,00 dient te voldoen. Ter onderbouwing van haar stellingen brengt [gedaagde 1] een rekeningoverzicht in het geding (productie 4) alsmede een schrijven van mr. Van der Bilt van 23 juli 2009 aan mr. Van Gastel d.d. 23 juli 2009 (productie 3).
4.6. [eiser] erkent dat partijen een voorlopige regeling hebben getroffen die onder meer inhield dat [eiser] [gedaagde 1] vanaf 1 juli 2009 tot 1 januari 2010 € 5.000,00 per maand zou betalen als voorschot op haar winstaandeel. Hij voert aan dat uit het door [gedaagde 1] als productie 4 in het geding gebrachte rekeningoverzicht blijkt dat hij sedert juli 2009 € 25.000,00 heeft voldaan. Hij heeft dus tot en met november 2009 voldaan. Mr. Van der Bilt heeft geen toestemming verleend voor verdere betalingen. Nu partijen hun bevoegdheid tot betaling uitdrukkelijk hadden overgedragen aan mr. Van der Bilt als bewindvoerder, kan [gedaagde 1] niets meer vorderen. [eiser] had immers niet (meer) de bevoegdheid te betalen en [gedaagde 1] had geen opeisbare vordering (meer), omdat zij het beheer over de gelden had overgelaten aan de bewindvoerder. Een en ander aldus [eiser].
4.7. De rechtbank overweegt het volgende. Het door [gedaagde 1] als productie 4 in het geding gebrachte rekeningoverzicht betreft betalingen van de rekening van TCH in de periode van 5 maart 2009 tot en met 9 oktober 2009. In totaal is in deze periode
€ 55.000,00 voldaan. Bij de diverse betalingen staat telkens vermeld op welke maand deze betaling betrekking heeft. De rechtbank gaat er voor de beoordeling van uit dat deze vermeldingen de feitelijke situatie weergeven, nu partijen van mening verschillen over de maanden waaraan de betalingen moeten worden toegerekend. Blijkens het rekeningoverzicht heeft de betaling van 5 maart 2009 betrekking op de maand november 2008. De eerste betaling in juli 2009, die van 21 juli, heeft betrekking op de maand mei 2009. Op 31 juli zijn twee betalingen verricht, die blijkens de vermelding beide betrekking hebben op de maand juni 2009. Wellicht houdt één van deze betalingen verband met de door mr. Van der Bilt geconstateerde achterstand over 2008. Dit zal duidelijk moeten worden bij de eindafrekening tussen partijen. De rechtbank gaat ervan uit dat de andere betaling “gewoon” betrekking heeft op de maand juni 2009. Op 28 augustus 2009 is € 5.000,00 betaald ter zake de maand juli 2009 en de laatste betaling van 9 oktober 2009 van € 5.000,00 heeft betrekking op augustus 2009. [eiser] dient derhalve de maanden september tot en met december nog te voldoen. Gelet op de tussen partijen vaststaande afspraak tussen partijen, is de vordering van [gedaagde 1] met betrekking tot deze nog te verrichten betalingen opeisbaar. Nu geen sprake meer is van bewind of beheer, bestaat er geen enkel beletsel om deze betaling alsnog te kunnen verrichten. De vordering van [gedaagde 1] op dit punt zal worden toegewezen tot een bedrag van € 20.000,00. De gevorderde rente is eveneens toewijsbaar.
4.8. De voorwaardelijke vordering in reconventie van [gedaagde 1] behoeft geen bespreking, nu de voorwaarde dat vorderingen in conventie worden toegewezen in ieder geval jegens haar niet in vervulling gaat. Overigens betreft dit een vordering die slechts kan worden beoordeeld in het kader van de vereffening/verdeling van het maatschapsvermogen, die in deze procedure niet aan de orde is.
De vorderingen van [eiser] en [gedaagde 2] over en weer
4.9. De rechtbank zal nu de vorderingen van [eiser] en [gedaagde 2] over en weer bespreken.
4.10. [eiser] legt aan zijn vorderingen jegens [gedaagde 2] het volgende ten grondslag. [gedaagde 2], aan wie de activiteiten van ADMC zijn toegescheiden, heeft nagelaten zorg te dragen voor tijdige en correcte betaling van de rente- en aflossingsverplichtingen aan ING in verband met lening 3. Dientengevolge heeft ING bij brief van Fiditon d.d. 23 februari 2010 de kredietovereenkomst opgezegd. [gedaagde 2] heeft geweigerd te voldoen aan het verzoek van [eiser] om te betalen aan ING. [eiser] heeft een betalingsvoorstel gedaan aan ING, waarmee ING heeft ingestemd. Ingevolge dit betalingsvoorstel betaalt [eiser] thans
€ 2.338,96 per maand. Tot februari 2012 heeft [eiser] € 49.019,20 voldaan. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:10 BW en omdat elk van partijen voor de helft bijdrageplichtig is in de betalingsverplichting jegens ING, heeft [eiser] van [gedaagde 2] te vorderen de helft van hetgeen hij aan ING heeft betaald en nog zal betalen. Er is een aantal betalingen verricht door mevrouw V. [eiser] en er is een betaling verricht door EATOS. Mevrouw [eiser] en EATOS hebben hun vorderingen op [gedaagden] aan [eiser] gecedeerd (productie 21 bij akte houdende wijziging van eis en overlegging van stukken).
4.11. [gedaagde 2] voert hiertegen het volgende verweer. Partijen zijn overeengekomen dat de schuld aan ING (lening 3) uit het praktijkvermogen van TCH zou worden betaald. [eiser] zou € 8.000,00 per maand voldoen op de derdenrekening van GLDK-advocaten. Vanuit die rekening zou zoveel als boetevrij mogelijk is, worden doorgestort naar de rekening van de ING ter delging van de door [eiser] en [gedaagde 2] gesloten ING-lening. Deze afspraak blijkt uit de brief van mr. Van Gastel van 14 juli 2009 (productie 1). [eiser] is deze afspraak niet nagekomen. Hij heeft éénmaal € 8.000,00 overgemaakt. Dit bedrag is doorgestort op de betaalrekening met nummer 34.14.667 bij ING. Van deze rekening werden de aflossingen en rentebetalingen van lening 3 geïncasseerd. Het saldo van de rekening bedroeg op 5 augustus 2009 € 8.020,76 negatief, mede doordat [eiser] van deze rekening onrechtmatig privéhuur en andere zaken betaalde. Nadat het bedrag van € 8.000,00 op 13 augustus 2009 was doorbetaald, bedroeg het saldo nog € 20,76 negatief.
De door [eiser] in het geding gebrachte aktes van cessie zijn niet rechtsgeldig. In de aktes is niet vermeld uit hoofde waarvan mevrouw [eiser] en EATOS een vordering op [gedaagden] zouden hebben.
4.12. [gedaagde 2] legt aan zijn vordering tot betaling van € 121.489,00 op de derdenrekening van mr. Van Gastel het volgende ten grondslag. Het bedrag dat zou resteren van de € 8.000,00 na de maandelijkse aflossing aan ING, zou in depot blijven op de derdenrekening. Deze afspraak is gemaakt, omdat ADMC een vordering heeft op TCH in verband met door ADMC ten behoeve van TCH verrichte diensten. Die vordering bedraagt tenminste € 121.489,00, zoals door [eiser] is erkend. De helft hiervan dient uiteindelijk weer ten gunste te komen aan [eiser]. Met het saldo van de derdenrekening had de vordering van ADMC aan TCH moeten worden afbetaald. Als [eiser] zijn toezegging om
€ 8.000,00 per maand te betalen op de derdenrekening van mr. Van Gastel zou hebben voldaan tot en met 2011, zou hij in totaal € 224.000,00 hebben betaald. Verminderd met de betalingen die [eiser] tot en met 2011 aan ING heeft voldaan (€ 38.406,48), zou het saldo op de derdenrekening van mr. Van Gastel per 1 januari 2012 € 185.593,52 hebben bedragen. Dit bedrag zou ruimschoots voldoende zijn geweest om het door [eiser] erkende deel van de vordering van ADMC op TCH te voldoen.
4.13. [eiser] voert hiertegen aan dat hij de verplichting tot betaling van € 8.000,00 per maand op de derdenrekening van GLDK-advocaten heeft opgeschort, omdat mr. Van Gastel de afspraak niet is nagekomen. Dit heeft mr. Theunissen aan mr. Van Gastel meegedeeld bij brief van 21 oktober 2009 (productie 13). De afspraak hield in dat mr. Van Gastel er voor zou zorg dragen dat werd afgelost op de ING-lening. Het was de bedoeling dat er een nieuwe rekening zou worden geopend, waarop alleen de betalingen terzake die lening zouden plaatsvinden, aldus [eiser] ter gelegenheid van de comparitie van partijen. Mr. Van Gastel heeft de € 8.000,00 overgemaakt op de rekening-courant. Dat was volstrekt in strijd met de gemaakte afspraken, hetgeen ook door mr. Van Gastel is erkend. Op die rekening was aanvankelijk ook de lening geadministreerd, maar daar vonden ook andere betalingen plaats. Dat was nu juist niet de bedoeling. Doel en kern van de afspraak was dat TCH op deze manier de rente en aflossingsverplichtingen aan ING zou voldoen. Deze verplichting is steeds door [eiser] nagekomen. [gedaagde 2] is zijn aandeel in deze verplichting niet nagekomen. Er is dus sprake van schuldeisersverzuim aan de zijde van [gedaagde 2].
[eiser] betwist voorts dat de schuld van TCH aan ADMC € 121.489,00 bedraagt of dat hij dat zou hebben erkend. Dit bedrag is ooit genoemd als mogelijk en voorlopig aan te nemen saldo van de rekening-courant schuld. Inmiddels zijn er meer betrouwbare cijfers beschikbaar. Daaruit blijkt dat het saldo € 33.221,00 bedraagt. Dit betreft dan een vordering van ADMC en niet een vordering die aan [gedaagde 2] toekomt, aldus [eiser].
4.14. De rechtbank overweegt op dit punt als volgt.
4.14.1. Partijen zijn het op zichzelf eens over de afspraken die zij hebben gemaakt, maar zij hebben onenigheid gekregen over de uitvoering daarvan. Dat was voor [eiser] reden om de verplichting tot het doen van een maandelijkse betaling op de derdenrekening van GLDK-advocaten op te schorten. [eiser] heeft niet gesteld en ook niet gebleken is dat de betalingsafspraak ontbonden is of niet meer zou gelden. Dat zo zijnde kan hij thans niet - in weerwil van die afspraak - betaling door [gedaagde 2] vorderen. Dat is immers niet in overeenstemming met de gemaakte afspraak dat de ING-schuld zou worden voldaan uit de betalingen van € 8.000,00 ten laste van TCH.
4.14.2. [gedaagde 2] vordert - na wijziging van zijn eis - in feite nakoming van de gemaakte afspraak. Die vordering stuit af op het naar het oordeel van de rechtbank terechte beroep op opschorting zijdens [eiser]. Immers: uit de akte houdende producties en wijziging eis in reconventie van onder meer [gedaagde 2] blijkt dat het bedrag van € 8.000,00 is doorbetaald op de ING-rekening van ADMC met het nummer 3414667 en dat van die rekening niet alleen de rente en aflossing op de ING-lening werd voldaan, maar ook andere betalingen die daarmee geen verband hielden. Dat was niet in overeenstemming met de afspraak dat het bedrag van € 8.000,00 telkens zoveel mogelijk zou worden aangewend ter aflossing van de ING-lening en dat het surplus in depot zou blijven in verband met de vordering van ADMC op TCH. [eiser] stelde zich dan ook terecht op het standpunt dat [gedaagde 2] de regeling niet goed was nagekomen. Zolang dat niet het geval was, kon [eiser] zijn verplichtingen opschorten.
4.14.3. Een en ander betekent dat de wederzijdse vorderingen op dit punt dienen te worden afgewezen.
4.15. [gedaagde 2] legt aan zijn vordering tot betaling van € 4.003,41 ten grondslag dat hij de gemeenschappelijke huurachterstand van een gezamenlijk gehuurd onroerend goed in Helmond heeft betaald. De huurachterstand bedroeg € 8.006,83. Volgens [gedaagde 2] heeft hij een regresvordering op [eiser] voor de helft daarvan.
4.16. [eiser] betwist dat hij nog een verplichting zou hebben jegens [gedaagde 2] in verband met een huurachterstand. Hij beroept zich op verrekening in verband met een door beide partijen betaald bedrag van € 6.600,00 aan waarborgsom. Hij stelt voorts dat hij een privé storting van € 4.000,00 heeft gedaan op de rekening van ADMC, die ook dient te worden verrekend met de regresvordering van [gedaagde 2].
4.17. Naar het oordeel van de rechtbank dient, nu de huurovereenkomst is voortgezet door alleen [gedaagde 2], de helft van de door beide partijen betaalde waarborgsom van
€ 6.600,00, derhalve € 3.300,00 in mindering te komen op het bedrag van € 4.003,41 waarvoor [gedaagde 2] regres heeft. [gedaagde 2] zal immers, naar moet worden aangenomen, bij het einde van de huurovereenkomst jegens de verhuurder aanspraak hebben op het volle bedrag van de waarborgsom. Dan resteert de vraag of de privé-storting van € 4.000,00 ook in mindering strekt op het gevorderde, zodat door [eiser] niets resteert te betalen. De rechtbank acht dat niet het geval. Zoals onder 2.9 is opgenomen dient nog verrekening en verdeling van het vennootschapsvermogen plaats te vinden en in dat kader zal moeten worden bezien of [eiser] nog enig vorderingsrecht heeft. Een en ander leidt ertoe dat de vordering van [gedaagde 2] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 703,41, vermeerderd met rente.
4.18. [eiser] zal als de in conventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- griffierecht 588,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 3.129,00 (3,5 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 3.717,00
in reconventie voorts
4.19. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten in reconventie worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 3.717,00,
5.3. veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde 1] te betalen een bedrag van € 20.000,00 (twintig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over:
- een bedrag van € 5.000,00 met ingang van 1 oktober 2009
- het volgende bedrag van € 5.000,00 met ingang van 1 november 2009
- het volgende bedrag van € 5.000,00 met ingang van 1 december 2009
- het volgende bedrag van € 5.000,00 met ingang van 1 januari 2010
telkens tot de dag van volledige betaling,
5.4. veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde 2] te betalen een bedrag van € 703,41 (zevenhonderddrie euro en eenenenveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van 1 juli 2009,
5.5. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. compenseert de kosten van de procedure in reconventie tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Bik en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2013.