ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ3559

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
01/889038-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terbeschikkingstelling en verpleging van een jongen die zijn moeder heeft gedood

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 8 maart 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een jongen die zijn moeder op 11 maart 2012 in Netersel om het leven heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die lijdt aan schizofrenie van het paranoïde type, ten tijde van het delict in een psychose verkeerde. De rechtbank oordeelt dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als strafbaar, omdat zijn gedragingen het gevolg waren van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte, afgelegd tijdens politieverhoren, uitgesloten van het bewijs, omdat deze niet betrouwbaar zijn geacht. De officier van justitie had primair vrijspraak van moord gevraagd, maar de rechtbank heeft doodslag bewezen verklaard. De rechtbank legt de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging op voor de duur van twee jaar, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het delict en de noodzaak van behandeling. De rechtbank heeft ook de teruggave van in beslag genomen goederen gelast, omdat het belang van de strafvordering zich daar niet meer tegen verzet.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/889038-12
Datum uitspraak: 08 maart 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1990],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: Vught PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 juni 2012, 7 september 2012, 27 november 2012 en 22 februari 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 mei 2012.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 maart 2012 te Netersel, gemeente Bladel, opzettelijk en
met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, genoemde [slachtoffer]
een of meermalen tegen en/of op het hoofd geslagen en/of geschopt en/of
getrapt en/of genoemde [slachtoffer] met een mes, althans met een puntig en/of
scherp voorwerp, een of meermalen in de keel en/of de halsstreek, althans het
lichaam, gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is
overleden;
(artikel 289/287 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
De politieverhoren.
Verdachte is diverse keren door de politie gehoord. De eerste keer op 12 maart 2012 om 13.27 uur en de laatste keer op 14 maart 2012. De raadsman heeft onder verwijzing naar het rapport van 4 oktober 2012 van (naam psycholoog), forensisch psycholoog, betoogd dat de verklaringen van verdachte afgelegd tijdens de verhoren bij de politie van het bewijs moeten worden uitgesloten. De officier van justitie stelt daar tegenover dat het rapport van (naam psycholoog) niet zonder meer dwingt tot een dergelijke conclusie maar dat de verklaringen, gelet op de door (naam psycholoog) geconstateerde gebreken, wel met de nodige omzichtigheid dienen te worden gehanteerd.
De rechtbank stelt vast dat het al bij aanvang van het eerste verhoor voor de verhoorders kenbaar moet zijn geweest dat verdachte mogelijk leed aan een psychische stoornis met psychotische kenmerken. Getuige [getuige 1] heeft hierover voor aanvang van de politieverhoren verklaard. De politie heeft nagelaten daar adequaat rekening mee te houden. De herhaalde suggestie van een van de bij het verhoor betrokken politiefunctionarissen dat er bij de verhoren een gedragsdeskundige betrokken moest worden, is stelselmatig door leidinggevenden binnen het TGO team genegeerd. De gebreken bij de verhoren die door politiefunctionarissen zelf zijn geconstateerd en daarna zijn kenbaar gemaakt aan de officier van justitie hebben er toe geleid dat forensisch psycholoog (naam psycholoog) van The Maastricht Forensic Institute als deskundige het dossier en de beeld- en geluidopnames van de verhoren heeft beoordeeld. Hij is van oordeel dat uit de opnames en de woordelijk uitgewerkte verslagen blijkt dat verhoorders veel gesloten en suggestieve vragen aan verdachte hebben gesteld. (naam psycholoog) vermeldt in zijn rapportage dat verdachte langdurig is verhoord terwijl hij verkeerde in een acute psychotische toestand en dat het eveneens duidelijk is dat verdachte in de dagen van het verhoor geen medicatie heeft genomen. Voorts concludeert hij dat de diverse verhoorkoppels geen rekening hebben gehouden met de beperkingen in het denkvermogen en het geheugen bij verdachte. In verband hiermee merkt hij op dat de verklaringen van verdachte afgelegd tijdens de verhoren met de nodige omzichtigheid moeten worden geïnterpreteerd. Tevens geeft hij aan dat de invloed van deze verhoren en mogelijke vervormingen in het geheugen van verdachte een rol kunnen spelen in nadien afgelegde verklaringen.
Gezien deze gang van zaken en de bevindingen van deskundige (naam deskundige), valt naar het oordeel van de rechtbank niet meer vast te stellen in hoeverre verdachte zijn verklaringen uit eigen beweging en op basis van eigen waarnemingen heeft afgelegd. De rechtbank zal daarom de politieverhoren van verdachte niet gebruiken voor het bewijs. Dit geldt niet voor het verhoor bij inverzekeringstelling, aangezien verdachte daarin spontaan en zonder voorafgaand contact met de latere verhorende verbalisanten heeft verklaard. Ook de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris zal worden uitgesloten van het bewijs, aangezien door de mogelijke vervorming in het geheugen waarover de deskundige spreekt, deze verklaring ook niet meer op waarde valt te schatten.
Het standpunt van de officier van justitie.
Uit de objectieve bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden blijkt niet dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. De officier van justitie verzoekt primair om verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde moord. Daarentegen is op basis van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen de subsidiair ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend te bewijzen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft geen uitdrukkelijk verweer gevoerd met betrekking tot de bewezenverklaring.
Het oordeel van de rechtbank.1
De bewijsmiddelen.
Op 11 maart 2012 komt [slachtoffer] samen met [getuige 1] om ongeveer 20.20 uur met de auto bij haar woning, [adres] te Netersel. Verdachte, haar zoon [verdachte], stapt aanvankelijk in de auto om samen te gaan eten , maar besluit vervolgens niet mee te gaan. Verdachte en zijn moeder stappen uit de auto en [getuige 1] rijdt weg.2 Om omstreeks 20.40 uur hoort [getuige 2], wonende [adres 1], dat [slachtoffer] vraagt: Wat heb je vandaag gedaan [verdachte]?3
Op enig moment na 20.30 uur horen de buren van [adres 2], [getuige 3] en [getuige 4], dat er een ruzie gaande is bij de buren, waarbij hard wordt geschreeuwd. [getuige 3] hoort haar buurvrouw [slachtoffer] roepen: Niet doen, alsjeblieft niet doen.4 [getuige 4] herkent bij de ruzie de stem van [slachtoffer] en denkt dat hij de stem van [verdachte] hoort. Ook meent hij dat hij [slachtoffer] hoort roepen: niet doen [verdachte]. [getuige 1] keert nadat hij thuis is geweest en in een broodjeszaak heeft gegeten terug naar de woning [adres]. In de woning treft hij in een slaapkamer liggend op de grond [slachtoffer] levenloos aan.5 Om ongeveer 21.26 uur belt hij 112. Als hij geen verbinding krijgt loopt hij naar de buren van [adres 1], die 112 bellen. Buurman [getuige 5] en [getuige 1] gaan terug naar de woning [adres] en zien [slachtoffer] liggen. Als zij direct daarop de woning weer verlaten, zien zij buiten verdachte staan met zijn scooter, die vraagt wat er aan de hand is. Als [getuige 5] zegt: "Het is niet goed jongen", rijdt verdachte weg.6
Op 12 maart 2012 om 7.45 uur wordt verdachte aangehouden op een voetbalveld in Casteren. Zijn broek en schoenen vertonen bloedsporen7 en na onderzoek blijkt er ook een bloedspoor aanwezig op de linker remhandel van de scooter van verdachte.8 In de woning [adres] vindt de politie in de gootsteen in de keuken een mes met daarop nabij de punt sporen van bloed. Op de slaapkamer nabij het lichaam van [slachtoffer] vindt de politie in het bloed schoensporen.9 De bloedsporen op het mes, de schoenen en kleding van verdachte matchen met het DNA van [slachtoffer]. De kans dat het DNA profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA profiel is kleiner dan één op één miljard.10 Een aangetroffen schoenspoor is zeer waarschijnlijk veroorzaakt met de rechterschoen van verdachte. 11
De patholoog-anatoom (naam patholoog-anatoom) concludeert op basis van het pathologisch onderzoek dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van een opgelopen uitwendig inwerkend scherprandig klievend geweld op de hals. Bloedvaten in de hals zijn doorgesneden. Uitwendig inwerkend heftig botsend geweld op het hoofd en het gezicht heeft aan het overlijden bijgedragen.12
Bij zijn in verzekering stelling op 12 maart 2012 om 9.35 uur verklaart verdachte spontaan: "Ik weet waarvan ik verdacht word. Ik heb het gedaan".13
Uit de genoemde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien leidt de rechtbank af dat verdachte op 11 maart 2012 te Netersel zijn moeder van het leven heeft beroofd.
Opzet van de verdachte.
Verdachte verkeerde naar het oordeel van de rechtbank - waarbij zij zich baseert op de hierna nog uitgebreider te noemen rapportages van psycholoog (naam psycholoog) en psychiater (naam psychiater)- ten tijde van het ten laste gelegde in een psychose . Een dergelijke stoornis kan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staan indien bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat er volgens de psychiater en psycholoog geen aanwijzingen zijn dat verdachte verkeerde in een acute dissociatieve toestand of schemertoestand.14 Voorts blijkt dat verdachte kort voor de fatale gebeurtenis in staat was tot normale communicatie toen hij aangaf niet mee te zullen gaan eten en vervolgens samen met zijn moeder uit de auto stapte. 15 Ook toen getuige [getuige 1] en [getuige 5] verdachte aantroffen achter de woning, direct na het overlijden van zijn moeder, bleek (enige) communicatie met hem mogelijk toen verdachte aan de getuigen vroeg wat er aan de hand was.16 De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat bij verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen heeft ontbroken toen hij zijn moeder met een mes de onmiskenbare dodelijke verwonding toebracht.
Voorbedachte raad.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Het enige bewijsmiddel dat iets zou kunnen zeggen over de voorbedachte raad, is de verklaring van verdachte zelf, afgelegd bij de politie. Echter gelet op het hiervoor overwogene onder het kopje 'de politieverhoren' kunnen de verklaringen van verdachte afgelegd ten overstaan van de politie naar het oordeel van de rechtbank niet worden gebruikt voor het bewijs. Overige objectieve bewijsmiddelen die iets zeggen over de volgorde of wijze van de door verdachte verrichtte handelingen ontbreken.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 11 maart 2012 te Netersel, gemeente Bladel, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, genoemde [slachtoffer] tegen het hoofd geslagen en/of geschopt en genoemde [slachtoffer] met een mes in de halsstreek gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Over de persoon van verdachte zijn twee gedragskundige rapportages opgemaakt. GZ-psycholoog (naam psycholoog) en (naam psychiater) psychiater komen in hun rapportages, uitgebracht op respectievelijk 15 juni 2012 en 4 juli 2012, tot de conclusie dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit volledig ontoerekeningsvatbaar was. Volgens psycholoog (naam psycholoog) is bij verdachte sprake van schizofrenie van het paranoïde type en is het voorts aannemelijk dat de psychose van invloed was op de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Volgens psychiater (naam psychiater) is bij verdachte sprake van schizofrenie van het paranoïde type en was verdachte ten tijde van het ten laste gelegde fors psychotisch en dient het ten laste gelegde dan ook te worden aangemerkt als een direct gevolg van zijn psychiatrische ziekte.
De officier van justitie heeft ter zitting aangevoerd dat, nu uit de rapportages vast is komen te staan dat wegens de ziekelijke stoornis van de geestvermogens het ten laste gelegde feit niet aan verdachte kan worden toegerekend, verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De raadsman heeft ter zitting aangegeven dat hij het hiervoor genoemde standpunt van de officier van justitie deelt.
De rechtbank acht uit het onderzoek ter terechtzitting, hierbij met name in aanmerking genomen de hiervoor genoemde rapporten van GZ-psycholoog (naam psycholoog) en psychiater (naam psychiater), aannemelijk geworden dat het door verdachte begane feit hem wegens een ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet kan worden toegerekend.
Verdachte is derhalve niet strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Oplegging van maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist terbeschikkingstelling van verdachte met dwangverpleging. De in beslag genomen medicijnen alsmede het mes dienen te worden onttrokken verklaard aan het verkeer, de overige in beslag genomen goederen kunnen worden teruggegeven aan verdachte.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Duidelijk is dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het delict. Het is bijna een jaar geleden dat het delict heeft plaatsgevonden. Inmiddels gaat het veel beter met verdachte. De begeleiders van de Penitentiaire Inrichting waar verdachte verblijft, hebben nimmer agressief gedrag bij hem waargenomen. Verdachte reageert goed op het antipsychoticum dat hem thans wordt voorgeschreven. Verdachte dient te worden geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de maatregel die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
In zijn pleidooi heeft de raadsman uitgebreid stilgestaan bij de (bij)werking van medicijnen die verstrekt worden aan mensen met schizofrenie en psychoses. Hij stelt onder meer dat geweldsuitbarstingen het gevolg kunnen zijn van de gebruikte medicijnen en niet van de aanwezige stoornis zelf. De raadsman laat na voor de onderhavige strafzaak een conclusie aan zijn betoog te verbinden. In zoverre hij wil betogen dat de conclusies van de psychiater en psycholoog ten aanzien van de stoornis of het recidivegevaar onjuist zijn, overweegt de rechtbank dat de aangedragen argumenten onvoldoende zwaarwegend zijn om de juistheid van de conclusies van de deskundigen in twijfel te trekken en overigens ook in die rapporten geen enkele steun vinden.
Psychiater (naam psychiater) en psycholoog (naam psycholoog) komen ieder op basis van hun onderzoek tot de conclusie dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens te weten aan schizofrenie van het paranoïde type en voorts dat verdachte ten tijde van het delict psychotisch is geweest. Zijn gedragingen werden bepaald door wanen en hallucinaties en hij kon geen sturing meer geven aan zijn gedrag. Om deze reden achten zij verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar. Voorts overwegen zij dat het recidiverisico als verdachte niet wordt langdurig behandeld hoog is. De psychiater en de psycholoog adviseren om de behandeling van verdachte in het kader van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege te laten plaatsvinden. De rechtbank neemt deze conclusies over.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling dient plaats te vinden in het kader van een TBS met dwangverpleging. Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis is geen geschikte maatregel in verband met de door de deskundigen verwachte lange behandelduur van meer dan één jaar en de veiligheidsrisico's. Ook een behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden behoort naar het oordeel van de rechtbank niet tot de mogelijkheden omdat verdachte thans niet in staat moet worden geacht in te stemmen met eventuele voorwaarden en zich langere tijd aan de voorwaarden te houden.
De rechtbank overweegt voorts dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. Het te kwalificeren feit betreft een misdrijf waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld terwijl de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist en het een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte ter beschikking stellen. De rechtbank zal voorts bevelen dat verdachte van overheidswege verpleegd wordt.
Beslag.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen aan de rechthebbenden nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen goederen.
De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen in beslag genomen goed vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer omdat dit een voorwerp is, zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting, met behulp waarvan het feit is begaan.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 36b, 36c, 37a, 37b, 39, 287.
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Doodslag.
Verklaart verdachte hiervoor niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging
Legt op de volgende maatregel:
Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging voor de duur van 2 jaar.
Teruggave van de in beslag genomen goederen, aan [verdachte] geboren [1990] te [geboorteplaats] te weten:
- 1 sleutelbos;
- 1 gsm, merk Samsung;
- 1 stuk schoeisel, kleur zwart;
- 1 linker werkschoen;
- 1 vest, kleur grijs;
- 1 shirt, kleur wit;
- 1 broek, kleur blauw.
Teruggave van de in beslag genomen goederen aan de rechthebbende
- 1 stuk medicijn goednummer 498040;
- 2 stuks Risperidon 2mg, goednummer 498073;
- 2 stuks Risperdal 2 mg goednummer 498080;
- 1 stuk medicijn, kleur wit goednummer 498013;
- 17 stuks medicijnen, kleur wit goednummer 498014;
- 26 stuks medicijnen, kleur wit goednummer 498020;
- 1 stuk medicijn Risperdal 2 mg goednummer 498027;
- 41 stuks Risperdal, goednummer 498033;
Onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen goed te weten:
- 1 mes, goednummer 495097.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter,
mr. M.A. Waals en mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 8 maart 2013.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politieregio Brabant Zuid-Oost, genummerd PL2233 2012036596.
2 Verklaring [getuige 1], p. 67, 68
3 Verklaring [getuige 2] p. 169
4 Verklaring [getuige 3], p. 63
5 Verklaring [getuige 1], p. 68
6 Verklaring [getuige 5] p. 177.
7 Proces-verbaal sporenonderzoek p. 241 t/m 243
8 Proces-verbaal luminol onderzoek scooter p. 2
9 Proces-verbaal van bevindingen p. 107, 108
10 Rapport NFI 22 mei 2012, p. 25.
11 Proces-verbaal vergelijkend schoensporenonderzoek p. 4
12 Rapport NFI
13 Proces-verbaal inverzekeringstelling p. 30 en proces-verbaal bevindingen p. 98
14 Aanvullend rapport van psycholoog (naam psycholoog) d.d. 20 januari 2013, p. 5-6; aanvullend
rapport van psychiater (naam psychiater) d.d. 21 januari 2013, p. 7.
15 Verklaring [getuige 1], p. 112.
16 Verklaring [getuige 1], p. 112 en getuige [getuige 5], p. 177.