ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ3312

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
01/889084-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op partner in Boxtel met voorbedachten rade

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 7 maart 2013 uitspraak gedaan in een moordzaak waarbij de verdachte haar partner opzettelijk en met voorbedachten rade heeft doodgeschoten. De feiten dateren van 22 juni 2012, toen het levenloze lichaam van het slachtoffer werd aangetroffen in hun woning te Boxtel. De verdachte heeft het slachtoffer met een vuurwapen tweemaal door het hoofd geschoten, terwijl hij weerloos op bed lag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tijd had om na te denken over haar handelen, wat duidt op voorbedachte raad. De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte in paniek verkeerde en niet in staat was tot kalm beraad, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in een staat van paniek verkeerde voorafgaand aan de schietpartij. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan moord en haar een gevangenisstraf van 10 jaar opgelegd, alsook een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de nabestaanden van het slachtoffer. De rechtbank heeft de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden zwaar laten meewegen in de strafoplegging.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/889084-12
Datum uitspraak: 07 maart 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1970],
wonende te [adres],
thans gedetineerd te: Amsterdam PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 oktober 2012, 28 december 2012, 25 januari 2013 en 21 februari 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 september 2012.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 22 juni 2012 te Boxtel opzettelijk en met voorbedachten
rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met
dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een vuurwapen
meermalen althans éénmaal door het achterhoofd en/of de nek geschoten,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
(artikel 289/287 Sr).
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gedood.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft vrijspraak bepleit voor moord. Zij acht het ten laste gelegde in de zin van doodslag wettig en overtuigend te bewijzen. Zij voert hiertoe aan dat niet kan worden vastgesteld wat in de slaapkamer is voorgevallen en dat verdachte in paniek was en daardoor niet in staat tot kalm beraad of rustig overleg.
Het oordeel van de rechtbank.1
Op 22 juni 2012 is in een woning te Boxtel tussen 05.39 uur en 05.45 uur het levenloze lichaam aangetroffen2 van [slachtoffer]3. De patholoog-anatoom heeft bij onderzoek in en aan het lichaam van het slachtoffer het volgende geconstateerd. Aan het behaarde hoofd rechts achterwaarts, was 1 ronde huidperforatie in de schedelhuid, afmeting 0,4 x 0,4 cm met onderhuidse bloeduitstorting, genoemd letsel A. In relatie met dit letsel was er een schotkanaal van rechts achter naar links voorwaarts aan het lichaam, iets schuin (gemeten in ruggelingse gestrekte positie van het lichaam). In het verloop van dit schotkanaal werd ter hoogte van letsel A aan de binnenzijde van de schedelhuid een wit-metalen fragment aangetroffen (kogelfragment 1). Het schotkanaal eindigde voorwaarts in de linker grote hersenhelft, alwaar een grotere, wit-metalen fragment werd aangetroffen (kogelfragment 2).
Aan het behaarde hoofd links achterwaarts, in de haarlijn, was 1 ronde huidperforatie in de schedelhuid, afmeting 0,4 x 0,4 cm met onderhuidse bloeduitstorting, genoemd letsel B. In relatie met dit letsel was er een schotkanaal van links achter naar rechts voorwaarts aan het lichaam, schuin en iets omhoog verlopend (gemeten in ruggelingse gestrekte positie van het lichaam. Er werden in dit schotkanaal meerdere, wit-metalen kogelfragmenten aangetroffen (kogelfragmenten 3-5).
Deze deskundige heeft geconcludeerd dat [slachtoffer] is overleden aan hersen(stam)schade en daarmee (de rechtbank begrijpt: samenhangende) directe orgaanfunctiestoornissen en indirecte functiestoornissen van overige vitale organen, opgelopen door bij leven ingewerkt uitwendig mechanisch perforerend geweld, passend bij twee inschoten aan het hoofd4.
De technische recherche heeft geconcludeerd dat het slachtoffer zeer waarschijnlijk is overleden op 22 juni 2012 op een tijdstip tussen 02.00 uur en 05.07 uur5.
Op het bed waar het slachtoffer is aangetroffen en op de rug van het slachtoffer zijn twee hulzen aangetroffen6.
In de woning is tevens een pistool aangetroffen7. Uit het verlof op grond van de Wet wapens en munitie op naam verdachte8 en de verklaring van verdachte9 blijkt dat dit wapen eigendom is van verdachte.
Het NFI heeft de hulzen en het vuurwapen onderzocht en geconcludeerd dat het zeer veel waarschijnlijker is dat deze hulzen zijn verschoten met dit pistool dan met een ander vuurwapen10.
In het hoofd van het slachtoffer is een kogelfragment aangetroffen waarvan het NFI na onderzoek heeft geconcludeerd dat het waarschijnlijker is dat dit is afgevuurd met het aangetroffen pistool dan met een ander vuurwapen11.
De handen van verdachte zijn bemonsterd volgens de instructie afnemen schiethand12. Het onderzoek van deze monsters heeft een vrijwel zekere relatie aangetoond tussen de stubs van de onderzoeksset schiethanden waarmee de handen van verdachte zijn bemonsterd en een schietproces13.
De verdachte heeft bekend dat zij het slachtoffer heeft doodgeschoten14.
Op grond van de voorgaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 22 juni 2012 te Boxtel twee kogels op het achterhoofd van het slachtoffer heeft afgevuurd en dat het slachtoffer als gevolg daarvan is overleden.
Op grond van het volgende stelt de rechtbank vast dat sprake is geweest van opzet. Het NFI heeft geconcludeerd dat de onderzoeksbevindingen veel waarschijnlijker zijn wanneer de schootsafstand tussen 0 en 50 centimeter is, dan wanneer de schootsafstand groter is dan 50 centimeter15. Het slachtoffer is dus van korte afstand tweemaal in zijn achterhoofd geschoten. Daarbij komt dat verdachte al enkele jaren actief lid was van een schietvereniging16 en dus als geoefend schutter bekend was met de werking en de risico's van het vuurwapen.
De rechtbank dient gelet op de tenlastelegging vervolgens de vraag te beantwoorden of sprake is van doodslag of van moord.
De verdediging heeft in dit verband aangevoerd dat verdachte als gevolg van de paniek waarin zij verkeerde niet in staat was tot kalm beraad en rustig overleg. De rechtbank verwerpt dit verweer. Op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat verdachte voorafgaande aan het schieten in een staat van paniek verkeerde. De verklaring van verdachte wijst daar ook niet op. Zij heeft immers verklaard dat zij wilde praten met het slachtoffer en dat het slachtoffer dat niet wilde. Hij wilde slapen en ging dat ook doen. Zij kon niet slapen en was aan het piekeren. Er is geen enkele aanwijzing voor het plotseling ontstaan van een hevige gemoedsbeweging voorafgaande aan het schieten.
De rechtbank overweegt voorts als volgt.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "met voorbedachten rade" is voldoende dat komt vast te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Het slachtoffer is aangetroffen op bed. Uit de bloedsporen17 heeft de technische recherche geconcludeerd dat het slachtoffer is gedood in dezelfde houding als waarin hij is aangetroffen, te weten rustend op zijn buik op bed18. De rechtbank volgt deze conclusie. Verdachte zelf heeft verklaard dat het slachtoffer op bed lag en wilde slapen dan wel mogelijk al sliep19. De rechtbank concludeert hieruit dat vanuit het slachtoffer op dat moment geen enkele prikkel uitging. Verdachte kon niet slapen, ze was aan het piekeren en ze wilde die dag weten of het slachtoffer al dan niet met haar mee op vakantie ging20. Op enig moment besloot zij om haar vuurwapen te pakken. Verdachte heeft verklaard dat dit vuurwapen zich in haar handtas bevond, verpakt in een kleiner tasje21. Zij heeft het vuurwapen dus uit haar tas en daarna uit het kleinere tasje moeten halen. Vervolgens heeft zij het vuurwapen moeten ontgrendelen en doorladen22. Ten slotte heeft zij het vuurwapen moeten richten en afvuren.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over haar handelen en de te verwachten gevolgen daarvan. De rechtbank heeft geen aanwijzingen voor het bestaan van omstandigheden die hieraan in de weg zouden hebben kunnen staan.
De omschreven handelingen van verdachte vormen als het ware een aaneenschakeling van keuzemomenten. Dat deze momenten relatief kort zijn geweest, doet aan de bewustheid van die keuzes niet af. De rechtbank acht het, zoals hiervoor reeds overwogen, niet aannemelijk dat verdachte heeft gehandeld vanuit een hevige gemoedsbeweging.
Op grond van de vorenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, in die zin dat sprake is van moord.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 22 juni 2012 te Boxtel opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een vuurwapen meermalen door het achterhoofd geschoten,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte zal worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar met aftrek van voorarrest en een maatregel tot terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
De officier van justitie heeft in het bijzonder rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de bevindingen en conclusies van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum.
Ten aanzien van het beslag stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het geldbedrag onder 1 op de beslaglijst (1.720,00 euro) dient te worden teruggegeven aan de nabestaanden van [slachtoffer], dat het geldbedrag onder 2 op de beslaglijst (9.710,00 euro) dient te worden teruggegeven aan verdachte en dat de overige goederen op de beslaglijst dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft bepleit een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar en een maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden. De raadsvrouwe heeft hiertoe aangevoerd dat deze straf passend is gelet op de persoon van verdachte.
Ten aanzien van het beslag stelt de raadsvrouwe zich op het standpunt dat het aangetroffen geld dient te worden teruggegeven aan verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een van de ernstigste delicten die het Wetboek van Strafrecht kent. Zij heeft van korte afstand haar partner tweemaal door het hoofd geschoten, terwijl deze weerloos op bed lag. Door aldus te handelen, heeft verdachte inbreuk gemaakt op het meest fundamentele recht van het slachtoffer, het recht op leven. Tevens heeft zij de nabestaanden diep en onherstelbaar leed berokkend. Het feit dat verdachte niet in staat is gebleken uitleg te geven aangaande haar motieven of de gebeurtenissen voorafgaande aan en tijdens de fatale schoten, zorgt ervoor dat de nabestaanden met veel vragen blijven zitten omtrent de dood van het slachtoffer. Het door verdachte gepleegde delict is dermate schokkend, dat het ook in de samenleving zorgt voor onrust en een gevoel van onveiligheid.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Gedragsdeskundigen van het Pieter Baan Centrum hebben verdachte onderzocht. Zij rapporteren in hun rapport van 31 januari 2013 - verkort en zakelijk weergegeven - als volgt.
Verdachte is in haar verleden ernstig getraumatiseerd en heeft een borderline persoonlijkheidsstoornis ontwikkeld met een psychotische organisatiegraad. Tevens zijn er antisociale en opportunistische trekken. Er is sprake van beperkte intellectuele vermogens, betrokkene functioneert op zwakbegaafd niveau. Er is een duidelijk verband tussen de geconstateerde psychopathologie en de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte was onderhevig aan stresserende omstandigheden, zoals een langlopende procedure met betrekking tot het gezag over en de omgang met haar kinderen en spanningen binnen haar relatie met het slachtoffer. Hierdoor ontregelde het psychisch evenwicht van verdachte, waarbij er aanwijzingen zijn voor (rand)psychotische verschijnselen. Verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar te achten. De kans op recidive is hoog.
Een langdurige klinische behandeling wordt noodzakelijk geacht. Het advies is om aan verdachte een maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging op te leggen.
Ter terechtzitting zijn L. Vermeulen, psycholoog bij het Pieter Baan Centrum, en F.R. Kruisdijk, psychiater bij het Pieter Baan Centrum, gehoord. Beiden hebben verklaard dat verdachte twee kanten in zich heeft. Enerzijds een ernstig getraumatiseerde en kwetsbare kant, waarbij sprake is van psychotische overschrijdingen, en anderzijds een kille, berekenende en opportunistische kant. Verdachte legt een groot deel van de verantwoordelijkheid buiten zichzelf en kan moeilijk naar zichzelf kijken. Op de beelden van het eerste verhoor toont verdachte zich niet floride psychotisch. Indien zou moeten worden aangenomen dat psychotische drijfveren een groter aandeel bij het ten laste gelegde delict zouden hebben gehad, dan zou dit niet leiden tot een wezenlijk ander oordeel aangaande de mate van toerekeningsvatbaarheid. Voor een maatregel terbeschikkingstelling onder voorwaarden wordt de kans van slagen als laag ingeschat, omdat betrokkene geen besef heeft van haar problematiek en zij zich tijdens het onderhavige onderzoek niet, als in het verleden wisselend, gemotiveerd heeft getoond zich te laten behandelen. De draagkracht van verdachte wordt ingeschat als zeer broos, hetgeen betekent dat de behandeling langdurig en zeer voorzichtig zal moeten zijn, aldus de gedragsdeskundigen.
De rechtbank neemt de bovenstaande conclusies en adviezen over en houdt hiermee rekening bij de strafoplegging. Met de gedragsdeskundigen is de rechtbank voorts van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk maakt.
De rechtbank overweegt voorts dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. Het hierna te kwalificeren feit betreft een misdrijf waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Voorts merkt de rechtbank op dat het een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte ter beschikking stellen. De rechtbank zal voorts bevelen dat verdachte van overheidswege verpleegd wordt.
De vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1].
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft bepleit dat de benadeelde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, primair omdat deze vordering op een laat moment is ontvangen en het alsnog bespreken van deze vordering met verdachte een onevenredige belasting van het strafgeding zou inhouden, subsidiair omdat sprake zou zijn van een onevenredige belasting van het strafgeding, aangezien op grond van de aangeleverde stukken niet kan worden beoordeeld of de opgevoerde kosten in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, nu dit kosten betreffen in verband met de begrafenis van het slachtoffer die als gevolg van het strafbare feit is overleden en degene te wiens laste die kosten komen, zich kan voegen als benadeelde partij. De opgevoerde kosten komen de rechtbank ook alleszins redelijk voor, reden voor volledige toewijzing, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan de benadeelde bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De vordering van de benadeelde partij [betrokkene 2].
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen. Subsidiair dient de vordering te worden toegewezen ten minste met betrekking tot de periode tot en met februari 2013, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft bepleit dat de benadeelde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, primair omdat deze vordering op een laat moment is ontvangen en het alsnog bespreken van deze vordering met verdachte een onevenredige belasting van het strafgeding zou inhouden, subsidiair omdat causaal verband tussen het delict en de schade ontbreekt en meer subsidiair in verband met een onevenredige belasting van het strafgeding.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering gedeeltelijk toewijsbaar, nu dit kosten betreffen waarvoor verdachte aansprakelijk is ten gevolge van het door haar gepleegde strafbare feit waardoor het slachtoffer is overleden. Immers verdachte is uit dien hoofde verplicht tot vergoeding van de schade door het derven van levensonderhoud van de zoon van het slachtoffer, nu het slachtoffer hem krachtens rechterlijke uitspraak (deels) in zijn levensonderhoud voorzag. Naar het oordeel van de rechtbank gaat die verplichting over op verdachte, te weten voor zover deze ziet op de gederfde bijdragen in de kosten van levensonderhoud betreffende de maanden juli 2012 tot en met maart 2013, vermeerderd met de wettelijke rente over de maandelijkse bedragen van € 250,00 steeds vanaf iedere eerste van de maand tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering, aangezien dit deel onderhavig kan zijn aan onzekere, toekomstige gebeurtenissen, die de rechtbank thans niet kan voorzien en daardoor niet in haar oordeel kan betrekken.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan de benadeelde bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente over de maandelijkse bedragen van € 250,00 steeds vanaf iedere eerste van de maand tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
Beslag.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid en die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van deze goederen.
De rechtbank zal voorts de teruggave gelasten van het in het dictum nader te noemen in beslag genomen goed aan de nabestaanden van het slachtoffer, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van dit goed.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36b, 36c, 36d, 36f, 37a, 37b, 289.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
moord
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel:
Gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht;
Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Ten aanzien van de vorderingen benadeelde partij:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 6.432,35 subsidiair 67 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van de benadeelde [betrokkene 1] van een bedrag van EUR 6.432,35 (zegge:
zesduizend vierhonderdtweeëndertig euro en vijfendertig cent), bij gebreke van
betaling en verhaal te vervangen door 67 dagen hechtenis. Het bedrag betreft
uitsluitend materiële schadevergoeding (kosten uitvaart en bloemstuk).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van
het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte
mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [betrokkene 1], van een bedrag van
EUR 6.432,35 (zegge: zesduizend vierhonderdtweeëndertig euro en vijfendertig
cent), betreffende materiële schadevergoeding (kosten uitvaart en bloemstuk).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de
datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot
vergoeding van deze schade.
Maatregel van schadevergoeding van EUR 2.250,00 subsidiair 32 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van de benadeelde [betrokkene 2] van een bedrag van EUR 2.250,00 (zegge: tweeduizend tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 32 dagen hechtenis. Het bedrag betreft uitsluitend materiële schadevergoeding (gederfde bijdragen in het levensonderhoud betreffende de maanden juli 2012 tot en met maart 2013). De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over de maandelijkse bedragen van EUR 250,00 steeds vanaf de eerste van de maand tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 2]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte
mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [betrokkene 2], van een bedrag van
EUR 2.250,00 (zegge: tweeduizend tweehonderdvijftig euro) betreffende materiële schadevergoeding (gederfde bijdragen in het levensonderhoud betreffende de maanden juli 2012 tot en met maart 2013).
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over de maandelijkse bedragen van EUR 250,00 steeds vanaf de eerste van de maand tot aan de dag der algehele voldoening.
Verklaart verdachte niet-ontvankelijk ten aanzien van het overige deel van de vordering, aangezien dit onderdeel onderhavig kan zijn aan de onzekere, toekomstige gebeurtenissen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot
vergoeding van deze schade.
Ten aanzien van de in beslag genomen goederen:
Onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen goederen, te weten: de op de aangehechte beslaglijst onder nummers 4, 7, 8, 9, 10 en 11 vermelde goederen.
Teruggave van de in beslag genomen goederen, te weten: de op de aangehechte beslaglijst
onder nummers 2, 5, 6 a, 6b, 7, 12 tot en met 21 vermelde goederen (retour naar
verdachte).
Teruggave van de in beslag genomen goederen, te weten: het op de aangehechte beslaglijst
onder nummer 1 vermelde goed (een geldbedrag van 1.720,00 euro; retour
naar de nabestaanden van [slachtoffer])
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.A. van Gameren, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. M.J. Smit, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.W.A. Kap-Knippels, griffier,
en is uitgesproken op 7 maart 2013.
mr. Smit en mr. Kap-Knippels zijn buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar Eindpv., wordt hiermee bedoeld een procesdossier van regiopolitie Brabant-Noord, met OPS-dossiernummer 29-904499, betreffende onderzoek Antares, afgesloten d.d. 6 september 2012, onderverdeeld in drie onderdelen: het algemeen dossier, genummerd van 1-1 tot en met 1-23, het persoonsdossier, genummerd van 2-1 tot en met 2-60 en het zaaksdossier, genummerd van 3-1 tot en met 3-409. Dit procesdossier is aangevuld met een dossier met opschrift 'TGO Antares', hierna te noemen TGO, dat bestaat uit een proces-verbaal Overzicht technisch onderzoek van [verbalisant 1] en [verbalisant 2], afgesloten op 28 januari 2013, aantal pagina's: 14, en een aantal genummerde bijlagen (van 1.1 tot en met 5) betreffende het technisch onderzoek.
2 Eindpv. p. 3-68/3-69: proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3], [verbalisant 4], [verbalisantant 5] en [verbalisant 6].
3 Eindpv. p. 3-98: proces-verbaal van confrontatie van [verbalisant 7].
4 TGO bijlage 2.3 p. 6: een deskundigenrapport van dr. V. Soerdjbalie-Maikoe van 26 juni 2012.
5 TGO proces-verbaal Overzicht technisch onderzoek van [verbalisant 1] en [verbalisant 2]: p. 10.
6 TGO bijlage 1.1 p. 5: proces-verbaal sporenonderzoek plaats delict van [verbalisant 8], [verbalisant 2], [verbalisant 1], [verbalisant 9] en [verbalisant 10].
7 Eindpv. p. 3-62: proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3], [verbalisant 4], [verbalisantant 5] en [verbalisant 6].
8 Eindpv. p. 3-96/3-97.
9 Eindpv. p.3-359: verklaring van verdachte.
10 TGO bijlage 4.6 p. 14-15: deskundigenrapport van ing. P.J.M. Pauw-Vugts van 11 december 2012.
11 TGO bijlage 4.6 p. 15: deskundigenrapport van ing. P.J.M. Pauw-Vugts van 11 december 2012.
12 TGO bijlage 3.1 p. 2: proces-verbaal bemonstering verdachte van [verbalisant 9] en [verbalisant 11] van 24 juni 2012.
13 TGO bijlage 4.7 p. 18: deskundigenrapport van ing. R.C. Roepnarain van 21 december 2012.
14 Eindpv. p. 3-352/3-353: verklaring van verdachte.
15 TGO bijlage 4.7 p. 13-14: deskundigenrapport van ing. R.C. Roepnarain van 21 december 2012.
16 Eindpv. p. 3-91, 3-93/3-95: proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 12] met bijlagen.
17 TGO bijlage 1.1.1, p. 37-39: fotomap plaats delict.
18 TGO proces-verbaal Overzicht technisch onderzoek van [verbalisant 1] en [verbalisant 2]: p. 10.
19 Eindpv. p. 3-352/3-353 en p. 3-380/3-381: verklaring van verdachte.
20 Eindpv. p. 3-379/3-380: verklaring van verdachte.
21 Eindpv. p. 3-381: verklaring van verdachte.
22 TGO proces-verbaal Overzicht technisch onderzoek van [verbalisant 1] en [verbalisant 2]: p. 7 en bijlage 4.6 p. 6: deskundigenrapport van ing. P.J.M. Pauw-Vugts van 11 december 2012.
??
??
13
Parketnummer: 01/889084-12
[verdachte]