ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ2817

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
Awb 13 / 196
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de intrekking van de exploitatievergunning voor een horecabedrijf na bezwaar

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 1 maart 2013 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de intrekking van de exploitatievergunning van de Shoarma Pizzeria Den Bosch. De intrekking van de vergunning was gebaseerd op het standpunt van de burgemeester dat de leidinggevende, verzoeker, van slecht levensgedrag was en dat er feiten waren die de vrees wettigden dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde en veiligheid. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 12 december 2012, waarin de vergunning werd ingetrokken, en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat de motivering van de intrekking onvoldoende was en dat verweerder de feiten en omstandigheden die aan de intrekking ten grondslag lagen nader moest motiveren. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en de intrekking van de vergunning geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/196
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 maart 2013 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], h.o.d.n. Shoarma Pizzeria Den Bosch, te 's-Hertogenbosch, verzoeker
(gemachtigde: mr. F.A. Pommer),
en
de burgemeester van de gemeente 's-Hertogenbosch, verweerder
(gemachtigde: mr. P.W.G.M. Christophe).
Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan verzoeker bij besluit van 14 april 2011 verleende exploitatievergunning voor horecabedrijf Shoarma Pizzeria Den Bosch, gevestigd aan [adres], ingetrokken.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op 17 januari 2013 heeft verweerder bericht te zullen wachten met de uitvoering van het primaire besluit totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op dit verzoek.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2013. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van [naam A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De voorzieningenrechter acht het belang van verzoeker bij het treffen van de gevraagde voorziening onder de gegeven omstandigheden voldoende spoedeisend. Het belang van verzoeker bij het treffen van die voorziening dient in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure te worden afgewogen tegen het belang van verweerder. Dit vereist een meer inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit op basis van een voorlopige rechtmatigheidtoets. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank op geen enkele wijze in een eventuele bodemprocedure.
De vraag die beantwoord moet worden is of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoeker van slecht levensgedrag is zodat verweerder gehouden is de exploitatievergunning in te trekken.
3. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 14 april 2011 is aan verzoeker een exploitatievergunning verleend voor het uitoefenen van een alcoholvrij horecabedrijf aan [adres]. Op deze vergunning staat verzoeker als enige leidinggevende vermeld.
Verzoeker heeft op 17 april 2011 om 02.17 uur de sluitingstijd overschreden, waarvoor hij op 24 mei 2011 een schriftelijke waarschuwing heeft ontvangen.
Bij brief van 26 juni 2012 heeft verweerder verzoeker bericht over het voornemen tot intrekking van de verleende exploitatievergunning. Verzoeker heeft bij brief van 13 juli 2012 een zienswijze naar aanleiding van dit voornemen ingediend. Op 21 augustus 2012 heeft verzoeker zijn zienswijze mondeling toegelicht tijdens een hoorzitting.
4. Verweerder heeft zich in het primaire besluit op het standpunt gesteld de verleende exploitatievergunning van verzoeker in te trekken op grond van het bepaalde in artikel 2.7, eerste lid, onder b en c, van de Horecaverordening 's-Hertogenbosch 2012. Verzoeker, als leidinggevende van het horecabedrijf ‘Shoarma Pizzeria Den Bosch’, is in enig opzicht van slecht levensgedrag. Daarnaast hebben zich in het horecabedrijf dan wel door verzoeker, bij herhaling feiten voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, de veiligheid, de volksgezondheid en het woon- en leefklimaat.
5. Het wettelijk kader luidt als volgt.
6. In artikel 2.7, eerste lid, van de Horecaverordening 's-Hertogenbosch 2012 is bepaald dat burgemeester de exploitatievergunning intrekt indien:
a. (..)
b. een leidinggevende niet langer voldoet aan de eisen, zoals die zijn vermeld in artikel 2.2 derde lid;
c. zich in of in de nabijheid van de horeca-inrichting feiten hebben voorgedaan, die – naar het oordeel van de burgemeester – de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, de veiligheid, de volksgezondheid, het woon- en leefklimaat of de zedelijkheid;
d. (..)
7. In artikel 2.2, derde lid, van de Horecaverordening 's-Hertogenbosch 2012 is bepaald dat indien één of meer leidinggevenden niet voldoen aan de volgende eisen de burgemeester al dan niet gedeeltelijk de exploitatievergunning weigert:
a. (..)
b. zij mogen niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn;
c. (..)
8. In de Uitvoeringsregels Handhaving horeca ’s-Hertogenbosch 2012 is het beleid vastgelegd inzake handhaving van overtredingen in de horeca.
Ingevolge artikel 11 van de Uitvoeringsregels Handhaving horeca 's-Hertogenbosch 2012 wordt de vergunning ingetrokken indien de exploitant niet (langer) aan de zedelijkheidseisen voldoet.
Uit de toelichting van de Horecaverordening ’s-Hertogenbosch 2012 volgt dat de exploitatievergunning een persoonsgebonden vergunning is en dat aan de exploitant bijzondere eisen worden gesteld omdat de wijze van exploitatie van een horecabedrijf nauw samenhangt met de persoon van de exploitant. Bij de beoordeling van het levensgedrag komt aan verweerder een grote beleidsvrijheid toe. Hij kan hierbij alle gedragingen betrekken die van belang zijn voor het functioneren. De eisen zijn grotendeels gelijkluidend aan de eisen uit de Drank- en Horecawet voor zover het de zedelijkheidseisen betreft. Uit de toelichting op artikel 11 Uitvoeringsregels Handhaving horeca ’s-Hertogenbosch 2012 volgt dat bij de beoordeling van het levensgedrag niet alleen wordt gekeken naar onherroepelijke veroordeling maar dat alle gedragingen die relevant zijn voor het functioneren van een leidinggevende kunnen worden meegewogen.
9. Uit het voornemen van 26 juni 2012 blijkt dat de aanleiding voor intrekking van de exploitatievergunning het incident is dat op 1 september 2011 heeft plaats gevonden; het belemmeren van werkzaamheden van medewerkers van de nieuwe Voedsel en Warenautoriteit (nVWA) in de horecazaak en de woordelijke bedreiging door verzoeker op 20 maart 2012 van een medewerker van Brabant Wonen.
10. Vast staat dat verzoeker voor de bedreiging die plaats vond op 20 maart 2012 strafrechtelijk is veroordeeld tot een taakstraf. Omtrent hetgeen is voorgevallen op 1 september 2011 heeft verzoeker uitgebreid verklaard. Uit de interne notitie van de wijkagent binnenstad, horeca en ondernemers gedateerd 19 april 2012 volgt enkel dat het gedrag van verzoeker als erg onprettig werd ervaren door de controleurs. Een nadere uitleg of de mail van 11 oktober 2011 die uitleg geeft waarom het gedrag van verzoeker als erg onprettig is ervaren ontbreekt, noch is ingegaan op hetgeen door verzoeker hieromtrent naar voren is gebracht. Ook de wijze waarop het gesprek op 20 september 2011 ten kantore van de nVWA is verlopen behoeft nadere motivering. Te meer daar verzoeker hieromtrent heeft aangegeven dat hij het gesprek als onprettig heeft ervaren en dat hij daarom het gesprek heeft beëindigd en verweerder dit feit ten grondslag heeft gelegd aan de intrekking van de exploitatievergunning.
11. De voorzieningenrechter acht onderhavige procedure, waarbij slechts een voorlopig oordeel wordt gegeven, niet geschikt voor het beantwoorden van de vraag of bij onvoldoende motivering van het aan de intrekking van de exploitatievergunning gelegde omstandigheden met betrekking tot de nVWA desalniettemin voldoende feiten overblijven dat geoordeeld kan worden dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid van de Horecaverordening ’s-Hertogenbosch 2012.
12. Alvorens hierover ten gronde kan worden geoordeeld zal verweerder de feiten en omstandigheden die hij ten grondslag legt aan de intrekking van de exploitatievergunning nader moeten motiveren.
13. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en het besluit te schorsen tot en met zes weken na de dag van de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
14. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 944,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het verzoekschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 472,00;
• wegingsfactor 1.
15. De voorzieningenrechter ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb te bepalen dat door verweerder aan verzoeker het betaalde griffierecht ten bedrage van € 310,00 zal worden vergoed.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit van 12 december 2012 tot en met zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 944,00;
- gelast dat het door verzoeker betaalde griffierecht ter hoogte van € 310,00 door verweerder aan verzoeker wordt vergoed.
Aldus gedaan door mr. J.H.L.M. Snijders als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van drs. J.G.J. van Geesink als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2013.
griffier voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschriften verzonden: