4.5. [eiseres] heeft gesteld dat uit niets volgt dat [A] c.s. schuldeisers waren van [C]. Echter op grond van hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen over de afspraken die tussen [C] en [A] c.s. zijn gemaakt, moet worden vastgesteld dat tussen [C] en [A] c.s. een overeenkomst van lastgeving tot stand is gekomen, zoals ook door [A] c.s. is gesteld in de procedure voor de rechtbank Maastricht en door [eiseres] niet althans niet voldoende gemotiveerd is weersproken, en dat [C] zich in het verband van die overeenkomst tegenover [A] c.s. had verbonden tot betaling van € 35.000,00, teneinde [A] c.s. in staat te stellen rekeningen op naam van [C] te voldoen. Deze verplichting tot betaling is door [eiseres] nagekomen, blijkens haar betaling van het bedrag van € 35.000,00 onder vermelding van: ‘reservering voor 2 en ingen’. [C] moet worden geacht namens [eiseres] te hebben besloten tot het nakomen van de verbintenis van [C] tegenover [A] c.s. en zij was als bestuurder van [eiseres] bevoegd tot het doen van betalingen namens [eiseres]. Aangezien [C] schuldenaar was ten opzichte van [A] c.s. en zij tevens bestuurder van [eiseres] was, is er sprake van een situatie waarin [eiseres] moet worden geacht zich ervan bewust te zijn geweest dat de verplichting tot betaling van
€ 35.000,00 op [C] rustte en moet [eiseres] hebben beoogd aan die betalingsverplichting te voldoen. Dit blijkt ook uit de vermelding die aan de betaling is toegevoegd.
[eiseres] heeft ter onderbouwing van deze ‘grief’ gesteld dat de rechtbank Maastricht heeft miskend dat er geen vereenzelviging kan en mag plaatsvinden tussen [eiseres] en [C]. Er is echter geen sprake van vereenzelviging maar van nakoming van een verbintenis door een derde, zoals bij wet voorzien in artikel 6:30 BW.
De stelling van [eiseres] dat [A] c.s. moeten hebben geweten dat de betaling van [eiseres] afkomstig was, is ten deze niet relevant. Nu aan [A] c.s. het bedrag was overgemaakt dat met [C] was overeengekomen en de vermelding bij de betaling daarnaar verwees, mochten zij er vanuit gaan dat met deze betaling werd beoogd aan de betalingsverplichting van [C] te voldoen. [eiseres] kon als derde tegenover [A] c.s. bevrijdend betalen en kan tegenover [A] c.s. geen aanspraak maken op ongedaanmaking van de nakoming.
Er moet van worden uitgegaan dat het gerechtshof in hoger beroep de grief van [eiseres] tegen het oordeel van de rechtbank Maastricht dat van onverschuldigde betaling geen sprake was, ongegrond zou hebben verklaard. Aan de behandelingen van de grieven tegen het oordeel dat aan [A] c.s. een beroep op artikel 6:204, lid 2 BW toekomt en dat aan hen een beroep op verrekening toekomt, zou het gerechtshof dan niet zijn toegekomen.
Ook de grief tegen het oordeel van de rechtbank Maastricht dat [A] c.s. niet onrechtmatig hebben gehandeld, zou het gerechtshof ongegrond hebben verklaard. De onrechtmatigheid heeft er volgens [eiseres] in bestaan dat [A] c.s. verwijtbaar nagelaten hebben vragen te stellen en onderzoek te doen, zowel naar de achtergrond van de betaling van de € 35.000,00 door [eiseres] alsook naar de reden en gevolgen van de betaling van het restant van dit bedrag aan de erven [C]. Volgens [eiseres] hadden [A] c.s. een bijzondere zorgplicht om op juiste wijze om te gaan met geld dat ten laste van [eiseres] is betaald en dat eigendom van [eiseres] was.
Op [A] c.s. rustte geen bijzondere verplichting om zich nader te informeren naar de achtergrond van de betaling van € 35.000,00, afkomstig van [eiseres]. Het bedrag kwam immers overeen met het bedrag dat [C] uit hoofde van de overeenkomst van lastgeving aan hen verschuldigd was en de vermelding bij de betaling hield ook een verwijzing daarnaar in. Een plicht om te onderzoeken om welke reden dit bedrag van de rekening van [eiseres] werd voldaan en niet van de rekening van [C] en om te onderzoeken of de rechtsverhouding tussen [C] en [eiseres] een dergelijke betaling toeliet, bestond voor [A] c.s. niet. Anders dan [eiseres] heeft gesteld bestond er voor [A] c.s. tegenover [eiseres] evenmin een bijzondere zorgplicht om op andere wijze om te gaan met geld dat ten laste van [eiseres] was betaald dan zij hebben gedaan. [A] c.s. dienden tegenover [C] hun verplichtingen uit de overeenkomst van lastgeving na te komen en de omstandigheid dat de betalingsverplichting van [C] door [eiseres] is nagekomen brengt niet mee dat er aan de zijde van [A] c.s. verplichtingen tegenover [eiseres] zijn ontstaan. [A] c.s. waren gehouden ter uitvoering van de lastgevingovereenkomst rekeningen van [C] te voldoen mochten er vanuit gaan dat een eventueel restant aan haar respectievelijk haar erven zou toekomen.