RECHTBANK OOST-BRABANT
Kanton Eindhoven
Beschikking op grond van de Verordening (EG) nr. 861/2007 in de zaak van:
1. [verzoeker 1],
wonende te [plaats],
2. [verzoeker 2],
wonende te [plaats],
3. [verzoeker 3],
wonende te [plaats],
4. [verzoeker 4],
wonende te [plaats],
verzoekers,
gemachtigde: F. Havers (EUclaim B.V.) te Brummen,
de vennootschap naar Iers recht Ryanair Ltd,
gevestigd te Dublin, Ierland,
verweerster,
gemachtigde mr. C.L.R. Beernink (Dirkzwager), advocaat te Nijmegen,
Partijen worden hierna "[verzoekers]" en "de vervoerder" genoemd.
1. Het verloop van het geding
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
- het op 11 juli 2012 ter griffie binnengekomen vorderingsformulier A uit hoofde van Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen, met producties;
- het op 25 oktober 2012 ter griffie binnengekomen verweerschrift van de vervoerder, met producties;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling (hierna: de zitting) van 14 december 2012 - welke zitting gelijktijdig heeft plaatsgevonden met de mondelinge behandeling van de zaak met zaak- en rolnummer 839808 / 12-6656, in welke zaak passagiers van dezelfde vlucht een vordering tegen de vervoerder hebben ingesteld - ten behoeve waarvan [verzoekers] nadere producties in het geding hebben gebracht die zowel aan de rechtbank als aan de vervoerder zijn toegezonden, met de aangehechte zittingsaantekeningen van de gemachtigde van [verzoekers] en de door hen tijdens de zitting overgelegde nadere producties.
[verzoekers] hebben vier tickets geboekt bij de vervoerder voor vlucht [nummer] op 26 augustus 2010 om 06:35 uur lokale tijd van Marseille naar Eindhoven. De afstand van de vlucht bedraagt 892 kilometer. Deze vlucht is met een vertraging van 4 uur en 53 minuten op Eindhoven gearriveerd.
3. Het geschil en de beoordeling daarvan
3.1 [verzoekers] verzoeken de kantonrechter om een beslissing te geven op de door hen in het vorderingsformulier weergegeven vordering tegen de vervoerder.
3.1.1 De Europese procedure voor geringe vorderingen is van toepassing in grensoverschrijdende burgerlijke en handelszaken, indien de waarde van de vordering, alle rente en (proces)kosten niet meegerekend, op het tijdstip dat het vorderingsformulier ter griffie van de rechtbank wordt ontvangen, niet meer bedraagt dan € 2.000,=.
3.1.2 De kantonrechter stelt vast dat de vordering van [verzoekers] binnen het toepassingsbereik van voormelde Verordening valt en dat de kantonrechter conform de regels in de Verordening (EG) nr. 44/2001 bevoegd is van de vordering kennis te nemen.
3.2 [verzoekers] vorderen een bedrag van € 1.000,= te vermeerderen met (buiten)gerechtelijke kosten, tevens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2010.
Zij voeren daartoe het volgende aan. Een passagier heeft op basis van Verordening nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) recht op financiële compensatie indien een vlucht geannuleerd is of langdurig vertraagd. Dit volgt rechtstreeks uit het Sturgeon-arrest. Gezien de afstand van de vlucht, 892 kilometer, hebben [verzoekers] recht op een vergoeding van € 250,00 per persoon.
3.3 De vervoerder voert op hierna te bespreken gronden aan dat het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna HvJ EU) in het Sturgeon-arrest (hierna Sturgeon) een onjuiste en te ruime uitleg heeft gegeven van de Verordening. Het HvJ EU heeft - volgens de vervoerder ten onrechte - overwogen dat de passagiers van wie de vlucht langdurig is vertraagd, recht hebben op compensatie als bedoeld in art. 7 van de Verordening.
3.4 In deze zaak ligt derhalve de vraag voor of [verzoekers] aanspraak kunnen maken op de in artikel 7 van de Verordening bedoelde compensatie in verband met hun langdurig vertraagde vlucht. Deze vraag is, behoudens het beroep van de vervoerder op een bijzondere omstandigheid als bedoeld in art 5 lid 3 van die Verordening, in Sturgeon door het HvJ EU bevestigend beantwoord. De kantonrechter zal de verweren van de vervoerder achtereenvolgens bespreken.
Forfaitaire regeling volgens Sturgeon in strijd met het Verdrag van Montreal
3.5.1 Sturgeon is, aldus de vervoerder, in strijd met het Verdrag van Montreal. Het Verdrag van Montreal, dat exclusieve werking heeft, bepaalt immers dat een vordering tot schadevergoeding enkel kan worden toegewezen indien deze betrekking heeft op herstel van de geleden schade. In de uitleg die het HvJEU geeft in het Sturgeon-arrest is sprake van een daarmee strijdige forfaitaire regeling.
3.5.2 Met de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat art. 29 van het Verdrag van Montreal bepaalt dat de vergoedingsplicht van de vervoerder is beperkt tot vergoeding van geleden schade. Anders dan de vervoerder acht de kantonrechter de thans gevorderde vergoeding niet in strijd met het Verdrag van Montreal, aangezien deze vergoeding, zoals ook het HvJ EU in Sturgeon heeft overwogen, bestaat in vergoeding van schade bestaande uit het geleden tijdverlies. De enkele omstandigheid dat de maatstaf voor begroting van de geleden schade is geobjectiveerd, brengt niet mee dat sprake is van een met het Verdrag van Montreal strijdige schadevergoeding. De kantonrechter verwerpt derhalve dit verweer van de vervoerder.
Uitleg van Sturgeon in strijd met de bewoordingen van de Verordening en bedoeling van de gemeenschapswetgever
3.6.1 De vervoerder heeft in een doorwrocht verweerschrift gesteld dat de door het HvJ EU gegeven uitleg in Sturgeon in strijd is met de duidelijke bewoordingen van de Verordening en de bedoeling van de gemeenschapswetgever. Zulks klemt, aldus de vervoerder, te meer omdat eerder in het zogenaamde IATA-arrest nog was overwogen dat art. 5 en 6 van de Verordening niet voor meer dan één uitleg vatbaar zijn. In de kern komt het betoog van de vervoerder op het volgende neer:
In de Verordening is uitdrukkelijk onderscheid gemaakt tussen enerzijds annuleringen (en instapweigeringen) en anderzijds (langdurige) vertragingen. Art. 5 in verbinding met art 7 regelt het recht op schadevergoeding als gevolg van een geannuleerde vlucht en art. 6 regelt compensatie, bestaande uit verzorging, voor door vertraging ontstane ongemakken. Deze qua bewoordingen eenduidige regeling strookt ook met de bedoeling van de gemeenschapswetgever, aldus de vervoerder. Voorts stelt de vervoerder dat de door het HvJ EU voorgestane uitleg leidt tot rechtsonzekerheid en tot een disproportionele zware financiële last voor de luchtvaartmaatschappijen met als gevolg ticketprijsverhogingen voor passagiers.
3.6.2 Hoewel de kantonrechter de vervoerder kan volgen in haar duidelijke en redengevende betoog, neemt dat niet weg dat het HvJ EU in Sturgeon, kennelijk op basis van een afweging van alle betrokken belangen, waaronder het belang en de rechtspositie van een passagier op een lang vertraagde vlucht wiens belang het HvJ EU qua rechtspositie gelijk wenst te stellen met het belang van een passagier wiens vlucht is geannuleerd, is gekomen tot een ruimere interpretatie van de regeling van art. 5, 6 en 7 van de Verordening dan uit de bewoordingen daarvan blijkt en dan de vervoerder voorstaat. Deze zienswijze van het HvJ EU is nog eens bevestigd door haar arrest van 23 oktober 2012 in de zaak Nelson-Tui.
De nationale rechter is gebonden aan deze eenduidige uitleg van het gemeenschapsrecht door het HvJ EU.
3.7 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat [verzoekers] in beginsel recht hebben op schadevergoeding op grond van art. 7 van de Verordening.
Beroep van de vervoerder op art. 5 lid 3 van de Verordening
3.8.1 Art. 5 lid 3 van de Verordening bepaalt dat een luchtvaartmaatschappij niet verplicht is de compensatie te betalen, indien zij kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden. De vervoerder stelt dat er sprake is van een dergelijke buitengewone omstandigheid. Zij voert daartoe aan dat tijdens de controle voorafgaand aan het geplande vertrek de technicus waarnam dat de zogenaamde VHF-antenne van het vliegtuig gebroken was en dat deze schade aan de antenne is ontstaan door een botsing met een bagageloader. Reserveonderdelen van een antenne waren volgens de vervoerder op het vliegveld van Marseille niet aanwezig, waarna een nieuwe antenne werd ingevlogen vanuit Londen Stansted (Groot-Brittannië). Het toestel dat het reserveonderdeel bracht, heeft uiteindelijk de vlucht met vluchtnummer [nummer] uitgevoerd.
3.8.2 [verzoekers] hebben - kort gezegd - primair aangevoerd dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat sprake was van een afgebroken antenne en subsidiair dat een dergelijk technisch mankement - als het al een technisch mankement is - geen buitengewone omstandigheid is als bedoeld in art. 5 lid 3 van de Verordening.
3.8.3 De kantonrechter acht voldoende aannemelijk gemaakt dat de VHF-antenne is afgebroken door de botsing met een bagageloader. De vervoerder heeft als productie 3 en 4 technische rapporten in de procedure gebracht waarin melding wordt gemaakt van de gebroken antenne. Anders dan [verzoekers] hebben aangevoerd, ziet de in het rapport opgenomen vermelding "no defect found" naar het oordeel van de kantonrechter op het - behalve de gebroken antenne - aangetroffen gedeukte gebied ("dented area"). [verzoekers] hebben nog aangevoerd dat deze technische rapporten interne rapporten van de vervoerder betreffen en daarom, onder aanhaling van twee door hen tijdens de zitting overgelegde niet-gepubliceerde uitspraken, geen bewijs kunnen opleveren voor het gestelde technische mankement. In de door [verzoekers] aangehaalde uitspraken wordt echter uitgegaan van de juistheid van de in die zaken ingebrachte technische rapporten wegens het ontbreken van een voldoende gemotiveerde betwisting van de inhoud daarvan. Ook [verzoekers] hebben naar het oordeel van de kantonrechter de inhoud van de overgelegde rapporten onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat op basis van de inhoud van die rapporten het afbreken van de antenne vast staat.
3.8.4 [verzoekers] hebben vervolgens aangevoerd dat niet is gebleken dat de vlucht niet zonder de antenne kon worden uitgevoerd, zodat alleen al om die reden geen sprake was van een buitengewone omstandigheid in de zin van de Verordening. De kantonrechter laat in het midden of het afbreken van de antenne te zien is als een technisch mankement dat de vliegveiligheid onverwacht belemmert. Naar het oordeel van de kantonrechter is het beschadigd kunnen raken van een vliegtuig door een botsing met een bagageloader inherent aan de normale uitoefening van de activiteit van de vervoerder, zodat dit geen buitengewone omstandigheid als bedoeld in art. 5 lid 3 van de Verordening kan opleveren.
3.9 De vordering van [verzoekers] zal derhalve worden toegewezen als na te melden.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, nu niet is gebleken van extra werkzaamheden als bedoeld in het rapport Voorwerk II.
De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 10 november 2010. Anders dan de vervoerder heeft aangevoerd bestaat er een grondslag om de rente toe te wijzen vanaf een eerdere datum dan de datum van het verzoek. Uiterlijk met de brief van 27 oktober 2010 (onderdeel van productie 3 bij dagvaarding) is de vervoerder immers in gebreke gesteld voor het betalen van de vergoeding. In die brief is voor de betaling een termijn van twee weken gesteld, waarna de vervoerder in verzuim is gekomen zodat hij vanaf die datum wettelijke rente verschuldigd is.
Het verzoek van [verzoekers] om deze beschikking te waarmerken als Europese executoriale titel zal worden afgewezen omdat geen sprake is van een niet betwiste schuldvordering.
3.10 De vervoerder zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van in totaal € 1.000,00 aan [verzoekers], te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 november 2010 tot aan de voldoening;
veroordeelt de vervoerder in de kosten van het geding, aan de zijde van [verzoekers] tot vandaag vastgesteld op € 207,00 aan griffierecht en € 400,00 (twee punten maal € 200,00) als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.P.M. Rousseau, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2013.