ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ1174

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01-810049-07
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruik van een valse geboorteakte voor inschrijving en paspoortaanvraag

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 12 februari 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die in 2005 in Marokko een geboorteakte heeft laten opmaken. De verdachte heeft deze akte gebruikt om bij de Nederlandse ambassade een paspoort voor het kind aan te vragen en het kind in te schrijven bij de gemeente Eindhoven. In 2007 bleek uit DNA-onderzoek dat de verdachte en haar echtgenoot niet de biologische ouders van het kind konden zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse geboorteakte, wat bewezen is door getuigenverklaringen en ziekenhuisregisters. De verdachte is in oktober 2007 aangehouden en de zaak heeft lange tijd stilgelegen, wat heeft geleid tot een overschrijding van de redelijke termijn van de strafprocedure. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze termijn met meer dan twee jaar is overschreden, wat een forse strafvermindering rechtvaardigt. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om geen straf of maatregel op te leggen, gezien de zorgelijke medische toestand van de verdachte en het lange tijdsverloop in de zaak. De verdachte is schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel, op basis van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/810049-07
Datum uitspraak: 12 februari 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats, geboortedatum]
wonende te [woonplaatss, adres]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 november 2012 en 29 januari 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 oktober 2012. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 28 maart 2005 tot en met 9 mei 2005 in Rabat (Marokko) en/of/althans te Eindhoven en/of/althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, (meermalen) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals(e) of vervalst(e) (uittreksel van een) geboorteakte (extrait d'acte de naissance), - zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, als ware het echt en onvervalst,
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat in die akte in strijd met de waarheid was vermeld dat
- het kind, [slachtoffer] was geheten en/of
- het kind op 28 maart 2005 was geboren en/of
- het kind was geboren uit haar [verdachte], althans dat de moeder is genaamd [verdachte] en/of de vader is genaamd [medeverdachte]
en bestaande dat gebruik maken hierin dat verdachte en/of haar mededader(s) (voornoemde) valse en/of vervalste geboorteakte ten name van (die) [slachtoffer],
- aan een medewerk(st)er van de Nederlandse Ambassade heeft overgelegd ter verkrijging van een paspoort, althans een reisdocument en/of
- aan een medewerk(st)er van de Afdeling Burgerzaken van de gemeente Eindhoven heeft overgelegd ten behoeve van de inschrijving van het kind genaamd [slachtoffer] in de Gemeentelijke Basisadministratie van de gemeente Eindhoven als dochter van haar, verdachte en/of verdachtes echtgenoot en/of als Nederlands staatsburger
althans opzettelijk die geboorteakte heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die geboorteakte bestemd was voor zodanig gebruik;
(artikel 225, lid 2 Wetboek van Strafrecht)
De formele voorvragen
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Inleiding1
Getuige [getuige 1] is Hoofd van het Centraal Bureau Burgerlijke Stand van de gemeente Meknès te Marokko. Zij verklaart dat verdachte op 5 april 2005 bij haar is gekomen om een kind van het vrouwelijk geslacht bij de Burgerlijke Stand te laten registreren. [getuige 1] heeft een uittreksel van de geboorteakte van 11 april 2005 opgemaakt en ondertekend.2 In het uittreksel van de geboorteakte staat beschreven dat [slachtoffer], geboren 28 maart 2005 te Meknès (Marokko) een dochter is van [medeverdachte] en van [verdachte]3 Verdachte heeft verklaard dat zij vervolgens met dat uittreksel naar de Nederlandse Ambassade in Rabat is gegaan om een Nederlands paspoort voor [slachtoffer] aan te vragen.4
Getuige [getuige 2] is medewerkster bij de Afdeling Bevolking van de gemeente Eindhoven en verklaart dat het kind [slachtoffer] op 9 mei 2005 is ingeschreven in de gemeente Eindhoven.5 Dit blijkt ook uit de Aangifte van 1e inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens van de gemeente Eindhoven.6 Bij de inschrijving waren moeder, vader en kind aanwezig. De vader heeft zich gelegitimeerd en was genaamd [medeverdachte]. Bij de inschrijving is de geboorteakte overgelegd die gedateerd is op 11 april 2005 in Meknès.7
Uit een DNA-verwantschapsonderzoek blijkt dat verdachte en [medeverdachte] niet de biologische ouders van het kind [slachtoffer] kunnen zijn.8
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte en haar echtgenoot, medeverdachte [naam], opzettelijk gebruik hebben gemaakt van een valse geboorteakte. Zij hebben het kind [slachtoffer] op 9 mei 2005 ingeschreven in Nederland als hun kind, maar uit DNA-onderzoek blijkt dat het biologisch gezien niet hun kind is. Al voor de inschrijving in Nederland heeft getuige [getuige 3] aan de politie gemeld dat verdachte een illegale adoptie aan het voorbereiden was.
Uit de verhoren van de artsen [arts 1] en [arts 2] Otifa blijkt dat zij verdachte niet hebben begeleid in verband met zwangerschap. De op de geboorteverklaring vermelde verloskundige [verloskundige] ontkent een bevalling te hebben begeleid in de nacht van 28 maart 2005. Verpleegkundige [verpleegkundige] heeft verklaard dat zij op verzoek van algemeen surveillant [surveillant] een nieuwe geboorteverklaring heeft opgemaakt. Toen [verpleegkundige] ontdekte dat er iets niet klopte met de geboorteverklaring, heeft zij een gesprek tussen haar en [surveillant] op een cassettebandje opgenomen. Op dit cassettebandje is te horen dat [surveillant] zegt dat hij als bemiddellaar voor adoptie is opgetreden tussen [verdachte] en een ongehuwde moeder.
Uit de verklaringen van Marokkaanse geneeskundigen en verpleegkundigen blijkt dat verdachte op 28 maart 2005 niet is bevallen van een meisje en dat er sprake is geweest van illegale adoptie. Dat wordt bevestigd door de resultaten van het DNA-onderzoek. Verdachte heeft daarna met een valse geboorteverklaring aangifte gedaan in Marokko en met de verkregen documenten, waarvan zij wist dat die niet overeenkomstig de waarheid waren opgesteld, aangifte gedaan in Nederland.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat verdachte niet op de hoogte was van de onjuistheid van de geboorteakte. Verdachte heeft bij de politie daarom vrijwillig aangegeven dat zij een DNA-onderzoek wenste. Verdachte gaat ervan uit dat er fouten zijn gemaakt in het ziekenhuis te Meknès. Ook is niet uitgesloten dat er fouten zijn gemaakt bij de IVF-behandeling van verdachte. Getuigen van de zwangerschap waren de echtgenoot en de broer van verdachte en de getuigen [getuige 4] en [getuige 5]
Het Openbaar Ministerie gaat ervan uit dat de biologische moeder van het kind [biologische moeder] zou zijn. Uit het dossier blijkt echter dat zij op 28 maart 2005 is bevallen van een zoon. Gelet hierop kan [biologische moeder] niet de moeder van het kind [slachtoffer] zijn.
Verdachte betwist de verklaring van [surveillant] die te horen is op het cassettebandje, dat getuige [verpleegkundige] heeft overgelegd aan de Marokkaanse rechter-commissaris.
Verdachte ging uit van de juistheid van de afgegeven documenten en heeft dan ook geen opzet gehad op het gebruik maken van de documenten als waren zij echt en onvervalst. De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsoverwegingen:
De rechtbank stelt allereerst vast dat de geboorteakte die bij de Nederlandse Ambassade en bij de gemeente Eindhoven door verdachte is gebruikt, valse informatie bevat. In de akte staat vermeld dat verdachte en haar echtgenoot [naam] de ouders zijn van het kind [slachtoffer]. Uit het DNA-onderzoek is echter gebleken dat verdachte en haar echtgenoot niet de biologische ouders van het kind zijn.
De vraag die voor ligt is, of verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de valse geboorteakte, met andere woorden of zij op het moment dat ze de akte gebruikte wetenschap heeft gehad van de valsheid van die akte.
Getuige [verpleegkundige] heeft verklaard dat zij verpleegkundige is in het ziekenhuis te Meknès. Zij verklaart dat [surveillant], algemeen surveillant in het ziekenhuis, haar heeft verzocht een geboorteverklaring te vervangen door een andere geboorteverklaring, omdat de verklaring die [surveillant] bezat een aantal doorhalingen bevatte en dus ongeldig was. [verpleegkundige] heeft een nieuwe geboorteverklaring ingevuld waarbij zij zich baseerde op de gegevens van de oude verklaring. [verpleegkundige] heeft [surveillant] horen zeggen dat [verdachte] - verdachte - hem, gezien zijn functie, had gesmeekt te bemiddelen om een pasgeboren meisje te adopteren en dat hij haar beloofd had dat te doen. Toen [verpleegkundige] wist dat de geboorteverklaring onderwerp was van strafrechtelijk onderzoek, heeft [verpleegkundige] een gesprek tussen haar en [surveillant] opgenomen op een cassettebandje.9
Het cassettebandje is uitgeluisterd door de rechter-commissaris te Marokko. Deze heeft bij het uitluisteren van het bandje het volgende geconstateerd. "Tijdens het gesprek waarschuwde [surveillant] verpleegkundige Aziza en vertelde haar welke verklaringen zij moest geven in geval zij verhoord zou worden door de politie. Ze moest ontkennen de genoemde [verdachte] te hebben gekend. [surveillant] bekende dat hij als bemiddelaar had opgetreden in het voordeel van de genoemde [verdachte] om het kind te verkrijgen".10
Uit informatie van de Marokkaanse autoriteiten blijkt dat de geboorteverklaring die verstrekt is aan [verdachte] was voorzien van nummer 1806. Op grond van het opnameregister, het postnatale register en het geboortedossier van het ziekenhuis hebben de Marokkaanse autoriteiten geconstateerd dat de vakken die voorzien werden van nummer 1806 bestemd waren voor een vrouw, genaamd Ikram [biologische moeder]. [verdachte] stond nergens in de registers van het ziekenhuis geregistreerd.11
Op de geboorteverklaring staat als verloskundige [verloskundige] geregistreerd.12 [verloskundige]i heeft verklaard dat de geboorteverklaring met nummer 1806 niet in haar handschrift is ingevuld en dat zij gedurende haar dienst in de nacht van 28 maart 2005 geen enkele vrouw bij een bevalling heeft begeleid. Voorts heeft zij verklaard dat er sinds begin maart 2005 volgens de registers nooit een vrouw genaamd [verdachte] in het ziekenhuis is opgenomen.13
De verklaring van [verpleegkundige], dat [surveillant] behulpzaam is geweest bij het adopteren van een pasgeboren meisje door [verdachte], wordt ondersteund door het verslag van de Marokkaanse rechter-commissaris van het op het cassettebandje opgenomen gesprek tussen [verpleegkundige] en [surveillant]. Ten aanzien van het invullen van een nieuwe geboorteverklaring, wordt haar verklaring ondersteund door die van [verloskundige]. De verklaring van [verpleegkundige] wordt dus op onderdelen bevestigd door andere bewijsmiddelen. [verpleegkundige] geeft bovendien een gedetailleerde beschrijving van de gang van zaken, waarbij ze ook zichzelf belast door toe te geven dat zij de geboorteverklaring heeft vervalst. Gelet daarop ziet de rechtbank geen aanleiding de betrouwbaarbaarheid van haar verklaring in twijfel te trekken.
De verklaring van verdachte, inhoudend dat zij op 28 maart 2005 in het ziekenhuis te Meknès is bevallen van een dochter, is met voornoemde bewijsmiddelen in strijd. Bovendien is die verklaring onaannemelijk. Hoewel de rechtbank niet kan uitsluiten dat verdachte in 2004 zwanger is geweest, wordt haar verklaring dat zij gedurende die zwangerschap is gecontroleerd door [arts 2] Otifa uitdrukkelijk door deze arts bestreden.
Op grond van de verklaring van [verpleegkundige] en en voornoemd gespreksverslag van de Marokkaanse rechter-commissaris, in samenhang bezien met de uitslag van het DNA-onderzoek, de verklaring van [verloskundige] en het feit dat verdachte niet voorkomt in de registers van het ziekenhuis in Meknes, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte op of omstreeks 28 maart 2005 niet is bevallen van een dochter. Daaruit volgt dat zij wetenschap moet hebben gehad van het feit dat het kind, dat zij mee naar huis nam, biologisch gezien niet haar kind was. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte wist dat de geboorteakte vals was en dat zij opzettelijk gebruik heeft gemaakt van die valse akte.
De bewezenverklaring
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
in de periode van 11 april 2005 tot en met 9 mei 2005 in Rabat, Marokko, en te Eindhoven meermalen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals uittreksel van een geboorteakte, extrait d'acte de naissance, - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, als ware het echt en onvervalst, bestaande die valsheid hierin dat in die akte in strijd met de waarheid was vermeld dat
- het kind was geboren uit haar, verdachte, en de vader is genaamd [medeverdachte]
en bestaande dat gebruik maken hierin dat verdachte voornoemde valse geboorteakte ten name van [slachtoffer],
- aan een medewerk(st)er van de Nederlandse Ambassade heeft overgelegd ter verkrijging van een paspoort, althans een reisdocument en
- aan een medewerkster van de Afdeling Burgerzaken van de gemeente Eindhoven heeft overgelegd ten behoeve van de inschrijving van het kind genaamd [slachtoffer] in de Gemeentelijke Basisadministratie van de gemeente Eindhoven als dochter van haar, verdachte en verdachtes echtgenoot en als Nederlands staatsburger.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, het rechterlijk pardon toe te passen. Indien de rechtbank tot strafoplegging komt, dient zij rekening te houden met de volgende omstandigheden. Verdachte is 'first offender'. Zij is zeer ernstig ziek, heeft een hersentumor en schildklierkanker.
Er is veel tijd verstreken tussen het moment dat verdachte ermee bekend is geworden dat er mogelijk vervolging tegen haar zou worden ingesteld, in oktober 2007 en het moment dat zij werd gedagvaard eind oktober 2012. Uit het eindproces-verbaal blijkt dat het dossier al in april 2010 gereed was. Er dient een forse strafvermindering plaats te vinden, gelet op de jurisprudentie ten aanzien van overschrijding van de redelijke termijn.
De recidivekans is laag en verdachte heeft van meet af aan meegewerkt aan het opsporingsonderzoek. Eigenlijk is zij al genoeg gestraft, gelet op de schokkende uitslag van het DNA-onderzoek.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het gebruik maken van een geboorteakte, waarvan zij wist dat die vals was. Zij heeft met gebruik van die valse akte een paspoort verkregen bij de Nederlandse ambassade in Rabat voor een kind, waarvan zij wist dat het niet haar biologische kind was. Vervolgens heeft zij het kind met gebruikmaking van de valse akte in Nederland ingeschreven. Dit is een ernstig feit, nu de samenleving moet kunnen vertrouwen op de juistheid van de gegevens van de Burgerlijke Stand.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een zeer groot tijdsverloop in deze zaak. In mei 2005 geven verdachte en haar echtgenoot het kind aan bij de gemeente Eindhoven. Na onderzoek in Nederland en Marokko wordt verdachte op 16 oktober 2007 aangehouden en in verzekering gesteld.
Verdachte komt na de inverzekeringstelling vrij en eerst in augustus 2008 wordt het onderzoek hervat. Daarna volgt opnieuw onderzoek in Nederland en Marokko. Het eind proces-verbaal is gesloten op 14 april 2010. Vervolgens heeft de zaak stilgelegen tot aan de dagvaarding van verdachte op 29 oktober 2012.
In artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is bepaald dat een ieder recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Volgens vaste jurisprudentie begint de redelijke termijn te lopen vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens betrokkene een handeling is verricht, waaraan deze redelijkerwijs de verwachting kan ontlenen dat tegen haar ter zake van een strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als een zodanige handeling dient de inverzekeringstelling te worden aangemerkt (Hoge Raad, 17 juni 2008, LJN: BD2578). De rechtbank merkt dan ook de dag van inverzekeringstelling, te weten 16 oktober 2007, aan als aanvangsdatum van de redelijke termijn. Ruim 5 jaar later doet de rechtbank uitspraak in deze zaak.
In voornoemd arrest heeft de Hoge Raad als uitgangspunt genomen dat de behandeling van de zaak dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijkheid van de duur van een zaak is onder meer afhankelijk van de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte en haar raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank is van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet voortvarend heeft gehandeld ter afdoening van deze zaak.
Na beëindiging van de inverzekeringstelling in oktober 2007 is het onderzoek pas in augustus 2008 hervat. Op zich heeft het feit dat vervolgens nader onderzoek in Marokko diende plaats te vinden, geleid tot een niet aan het openbaar ministerie te verwijten vertraging in het procesverloop. Nadat het eind procesverbaal is gesloten in april 2010 heeft het echter ruim twee en een half jaar geduurd, voordat verdachte is gedagvaard. Van enige proceshandeling van het openbaar ministerie in die twee en een half jaar is de rechtbank niet gebleken. Uit met name het stilliggen van de zaak na april 2010 concludeert de rechtbank dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM met meer dan 2 jaar is overschreden.
De rechtbank acht het niet voortvarend handelen van het openbaar ministerie laakbaar. Nadat het opsporingsonderzoek in april 2010 was gesloten, had het openbaar ministerie op zo kort mogelijke termijn tot dagvaarding dienen over te gaan, gezien de belangen van verdachte en het kind. Verdachte en haar echtgenoot hebben jarenlang in onzekerheid verkeerd. Dit is des te schrijnender nu de strafzaak mogelijk verbonden is met het lot van een jong kind. Bij aanvang van de redelijke termijn in oktober 2007 was het meisje tweeënhalf jaar oud, inmiddels is zij bijna acht jaar oud. In de tussenliggende tijd heeft verdachte onder grote spanning geleefd. De rechtbank merkt daarbij nog op dat de zaak in april 2012 heeft geleid tot een ondertoezichtstelling van Bureau Jeugdzorg.
Zou de redelijke termijn niet zijn overschreden, dan zou de rechtbank een werkstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden in dit geval passend hebben gevonden. Gelet op de forse overschrijding van de redelijke termijn door het niet voortvarend handelen van het openbaar ministerie acht de rechtbank aanzienlijke strafvermindering aangewezen. De rechtbank zou op grond van de termijnoverschrijding uitkomen op een voorwaardelijke werkstraf van 100 uur.
De rechtbank houdt voorts rekening met de zorgelijke medische situatie van verdachte, zoals naar voren is gekomen uit de door de verdediging overgelegde stukken.
Gezien bovengenoemde feiten en omstandigheden die zich na het begaan van het strafbaar feit hebben voorgedaan, is het naar het oordeel van de rechtbank niet passend om aan verdachte een straf of maatregel op te leggen. Verdachte zal met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht dan ook schuldig verklaard worden zonder oplegging van straf of maatregel.
Toepasselijke wetsartikelen
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht, art. 9a en 225.
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.J.H. van Dellen, voorzitter,
mr. E.C.P.M. Valckx en mr. M.M. Klinkenbijl, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A. Bernsen griffier,
en is uitgesproken op 12 februari 2013.
Mr. Klinkenblijk is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie PL2220/05-025686.
2 Proces-verbaal verhoor [getuige 1] van 3 oktober 2006, opgemaakt door [naam], politieofficier werkzaam in de tweede groep van de Recherche bij de Provinciale Dienst Justitiële Politie te Meknès en Officier van Justitiële Politie, Hulpofficier van Justitie, p. 144 en 145.
3 Het uittreksel uit de geboorteakte van 11 april 2005, p. 202
4 Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 51.
5 Proces-verbaal van bevindingen, p. 84.
6 P. 200.
7 Proces-verbaal van bevindingen, p. 84 en het uittreksel uit de geboorteakte van 11 april 2005, p. 202.
8 Rapport DNA-verwantschapsonderzoek naar aanleiding van mogelijke mensensmokkel in 2005 van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 3 december 2007, opgemaakt door [naam], p. 115.
9 Proces-verbaal verhoor L. [verpleegkundige] van 16 oktober 2006, opgemaakt door [naam], politieofficier werkzaam in de tweede groep van de Recherche bij de Provinciale Dienst Justitiële Politie te Meknès en Officier van Justitiële Politie, Hulpofficier van Justitie, p. 147 en 148.
10 Proces-verbaal van 6 oktober 2009, opgemaakt door rechter-commissaris mr. [naam], p. 174 en 175.
11 Proces-verbaal van 22 september 2006, opgemaakt door [naam], politieofficier werkzaam in de tweede groep van de Recherche bij de Provinciale Dienst Justitiële Politie te Meknès en Officier van Justitiële Politie, Hulpofficier van Justitie, p. 127.
12 Proces-verbaal van 19 oktober 2006, opgemaakt door [naam], politieofficier werkzaam in de tweede groep van de Recherche bij de Provinciale Dienst Justitiële Politie te Meknès en Officier van Justitiële Politie, Hulpofficier van Justitie, p. 130.
13 Proces-verbaal verhoor [verloskundige] van 2 oktober 2006, opgemaakt door [naam], politieofficier werkzaam in de tweede groep van de Recherche bij de Provinciale Dienst Justitiële Politie te Meknès en Officier van Justitiële Politie, Hulpofficier van Justitie, p. 141.
??
??
10
Parketnummer: 01/810049-07
[verdachte]