RECHTBANK OOST-BRABANT
Handelsrecht
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
zaaknummers: 11/241 R en 11/242 R
Hoger beroep ex artikel 315 van de Faillissementswet.
Deze beschikking wordt gegeven naar aanleiding van het op 30 november 2012 ter griffie van deze rechtbank ingediende beroepschrift ex artikel 315 van de Faillissementswet (Fw) van:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
appellant,
[gedaagde],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
appellante,
beiden wonende te [adres],
gezamenlijk te noemen appellanten,
advocaat mr. R.A. Knopper.
1.1. Bij vonnissen van deze rechtbank van 2 mei 2011 is ten aanzien van appellanten de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, met benoeming van
mr. M.G.A. Poelman tot rechter-commissaris en F. Gevaert tot bewindvoerder.
1.2. Bij beschikking ex artikel 295 lid 6 juncto artikel 22a Fw van 26 november 2012 heeft de rechter-commissaris de bewindvoerder toestemming gegeven tot afkoop van een op
16 september 2009 door appellant met de Coöperatieve Rabobank Helmond (hierna: de Rabobank) afgesloten levensverzekering, te naam gesteld van appellant als verzekeringnemer en begunstigde.
1.3. Tegen deze beschikking hebben appellanten bij schrijven van 30 november 2012, diezelfde dag ter griffie ontvangen, beroep ex artikel 315 Fw aangetekend.
1.4. Het beroep is ingevolge de beschikking van deze rechtbank van 14 januari 2013 behandeld ter zitting van de rechtbank d.d. 21 januari 2013, waar de bewindvoerder en appellanten, bijgestaan door hun advocaat, zijn verschenen.
2.1. Appellanten hebben tegen de beschikking van de rechter-commissaris van
26 november 2012 – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de levensverzekering niet kan worden afgekocht, aangezien dit contractueel is uitgesloten alsmede dat appellanten door de afkoop van de levensverzekering onredelijk zullen worden benadeeld.
3.1. Voorop wordt gesteld dat ingevolge artikel 7:986, lid 4, eerste volzin Burgerlijk Wetboek een contractuele uitsluiting of beperking van het recht tot afkoop van een levensverzekering niet kan worden tegengeworpen aan onder meer de bewindvoerder van de verzekeringnemer op wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is. Het beroep van appellanten is in zoverre derhalve ongegrond.
3.2. Ingevolge de tweede volzin van voormeld artikel mist de eerste volzin evenwel toepassing indien er, zoals in onderhavig geval, sprake is van – kort gezegd – een zogenaamd fiscaal afkoopverbod. Het bestaan van een fiscaal afkoopverbod betekent echter niet dat geen afkoop van de levensverzekering mogelijk is. De voorwaarden om tot een rechtsgeldige afkoop te komen, zijn namelijk een zaak van het verbintenissenrecht en niet van de fiscaliteit (vgl. Kamerstukken II 2008/2009, 31 704, nr. 8, p. 58). Het voorgaande betekent dat de bewindvoerder ondanks het fiscaal afkoopverbod toch tot afkoop kan overgaan. Dit leidt in beginsel tot toepassing van een fiscaal sanctieregime, hetgeen forse gevolgen kan hebben voor de opbrengst van de afkoop van de levensverzekering. Zo ook in onderhavig geval. Van de door de levensverzekering gegarandeerde uitkering c.q. het eindkapitaal (eventueel geprognoticeerd kapitaal) van € 19.822,00 zou in geval van afkoop na toepassing van het fiscaal sanctieregime (heffing loonbelasting van 52% van de afkoopwaarde vermeerderd met 20% revisierente over die waarde) een bedrag resteren van € 5.550,16.
3.3. Dit bedrag zou in beginsel tot de boedel behoren. Uitgangspunt is immers dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling tot gevolg heeft dat de boedel de goederen van schuldenaar omvat die de schuldenaar ten tijde van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling verkrijgt, alsmede de goederen die hij tijdens de toepassing van die regeling verkrijgt.
3.4. Ingevolge het bepaalde in artikel 295, lid 5 juncto artikel 22a lid 1Fw valt het recht op het doen afkopen van een levensverzekering echter buiten de boedel, voor zover de begunstigde of de verzekeringnemer onredelijk wordt benadeeld. De bewindvoerder heeft gelet op het bepaalde in artikel 295, lid 5 juncto artikel 22a lid 2 Fw voor het uitoefenen van het recht op afkoop voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris nodig. Het is aan de rechter-commissaris het voornemen tot uitoefening van dit recht te toetsen aan het criterium, zoals dat is neergelegd in artikel 22a lid 1 Fw. Met het criterium “onredelijke benadeling” dient bovenal getoetst te worden of en zo ja, in hoeverre het een levensverzekering met een verzorgingskarakter betreft, in welk geval uitwinning in beginsel niet is toegestaan. Hierbij staat dan het belang van de begunstigde voorop.
3.5. In casu heeft de rechter-commissaris bij de beschikking van 26 november 2012 geoordeeld dat schuldenaren niet onredelijk worden benadeeld door de afkoop van de levensverzekering.
3.6. Gelet op het verhandelde ter zitting is voldoende aannemelijk dat onderhavige levensverzekering, die op 16 september 2009 door appellant bij de Rabobank is afgesloten, een verzorgingskarakter heeft. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de levensverzekering dient ter vervanging van een effectenrekening, die 10 à 15 jaar geleden ten behoeve van appellanten als pensioenvoorziening was geopend. Tengevolge van het dalen van aandelenkoersen was deze pensioenvoorziening echter aan waardevermindering onderhevig. Daarnaast waren appellanten financieel niet meer in staat om te voldoen aan de voorwaarde jaarlijks een bedrag van in totaal € 3.000,00 op de effectenrekening te storten. Teneinde de waarde en continuïteit van de pensioenvoorziening veilig te stellen, heeft appellant bij de Rabobank de levensverzekering afgesloten, waarvan de rekening dient als een geblokkeerde tegenrekening voor de effectenrekening.
3.6.1. Nu voldoende aannemelijk is dat onderhavige levensverzekering een verzorgingskarakter heeft, is afkoop in beginsel niet toegestaan.
3.7. Gelet op de gedingstukken ligt aan de beschikking van de rechter-commissaris mede ten grondslag dat, blijkens de destijds door de bewindvoerder overgelegde berekening van het zogenoemde ‘Vrij Te Laten Bedrag’ (VTLB) van 21 oktober 2012, zonder afkoop van de levensverzekering sprake zou zijn van een pensioen van € 275,00 en een aflossingscapaciteit van € 176,45 per maand. Aangezien vanaf de beschikking nog 18 maanden tot het einde van de reguliere looptijd resteerden, zou bij deze aflossingscapaciteit nog een bedrag van in totaal € 3.176,10 in de boedel kunnen vloeien. Dit bedrag is substantieel lager dan het bedrag van € 5.550,16 dat afkoop van de levensverzekering zou opleveren. Daarin kan reden zijn gelegen om na te gaan in hoeverre de levensverzekering nodig is ter verzorging van de oude dag of nabestaanden naast eventueel reeds elders bestaande aanspraken, zoals die ingevolge de Algemene Ouderdomswet. Deze nadere beschouwing kan thans echter achterwege worden gelaten. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.7.1. Ter zitting heeft de bewindvoerder, onder overlegging van de berekening van het VTBL van 21 januari 2013, voldoende aannemelijk gemaakt dat in een situatie zonder afkoop van de levensverzekering rekening dient te worden gehouden met een pensioen van
€ 400,00 per maand en een aflossingscapaciteit van € 360,81 per maand. Bij het vaststellen van de omvang van dit pensioen is bewindvoerder uitgegaan van een maandelijkse uitkering van de Stichting bedrijfstak pensioenfonds en de mogelijkheid van het sluiten van een overeenkomst met de Rabobank tot een uitkering van de volledige inleg van de
levensverzekering in gelijke maandelijkse termijnen gedurende een periode van vijf jaar met ingang van januari 2013. Tot het einde van de reguliere looptijd van de toepassing van de schuldsaneringsregeling resteren thans nog 15 maanden, zodat bij laatstgenoemde aflossingscapaciteit nog een bedrag van in totaal € 5.412,15 in de boedel zou kunnen vloeien. In die situatie is de opbrengst voor de boedel derhalve niet substantieel lager dan de opbrengst voor de boedel in de situatie waarin wel tot afkoop van de levensverzekering wordt overgegaan. Die opbrengst van € 5.550,16 zou ten gevolge van fiscale heffingen en terugvordering van huur- en zorgtoeslag bovendien zelfs lager uit kunnen vallen dan de hiervoor genoemde mogelijke opbrengst € 5.412,15. Gezien die omstandigheden is voldoende aannemelijk dat de schuldeisers van appellanten door het achterwege laten van de afkoop niet dan wel nauwelijks zullen worden benadeeld. Daarentegen brengt afkoop van de levensverzekering voor appellanten met zich mee dat voor hen na het einde van de toepassing van schuldsaneringsregeling geen bedrag aan nog uit te keren termijnen zal resteren. In de situatie waarbij gedurende de resterende periode van schuldsaneringsregeling uitgekeerde termijnen van de levensverzekering in de boedel vloeien, hebben appellanten na beëindiging van de schuldsaneringsregeling met een ‘schone lei’ nog wel aanspraak op een substantieel bedrag aan uit te keren termijnen.
3.8. Gelet op het vorenoverwogene, is voldoende aannemelijk dat appellanten door afkoop van de levensverzekering onredelijk zullen worden benadeeld. De rechtbank gaat er daarbij wel vanuit dat bewindvoerder met toestemming van de rechter-commissaris met de Rabobank overeen zal komen dat de volledige inleg van de lijfrenteverzekering wordt uitgekeerd in gelijke maandelijkse termijnen gedurende een periode van vijf jaar met ingang van februari 2013.
3.9. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep gericht tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 26 november 2012 gegrond is voor wat betreft de toetsing aan het bepaalde in artikel 295, lid 5 juncto artikel 22a lid 1 Fw.
4.1. verklaart het beroep gegrond voor wat betreft de toetsing aan het bepaalde in artikel 295, lid 5 juncto artikel 22a lid 1 Fw en vernietigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.