4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Een inwoner van de gemeente Oirschot, [persoon 1], exploiteerde op het moment van de vaststelling, door provinciale staten van Noord-Brabant (PS), van het reconstructieplan Beerze-Reusel (hierna: het reconstructieplan) een varkenshouderij aan de [adres 2] te Oostelbeers. In het reconstructieplan is het gebied waarin de veehouderij van [persoon 1] was gelegen, aangewezen als extensiveringsgebied, als bedoeld in de Reconstructiewet concentratiegebieden.
Dit had tot gevolg dat uitbreiding van het bedrijf van [persoon 1] op deze locatie niet meer mogelijk was. [persoon 1] is aanvankelijk in onderhandeling gegaan met verweerder over de aankoop van een bedrijfskavel op de locatie [adres 3] in Diessen, maar deze kavel is vergund aan een andere partij. Naar aanleiding hiervan is gedeputeerde [persoon 2] bij [persoon 1] thuis op bezoek geweest. Namens verweerder heeft hij de toezegging gedaan dat hij zich maximaal zou inspannen om het bedrijf van [persoon 1] te verplaatsen naar het LOG Bladel-Hulsel. Kort na dit gesprek met [persoon 2] heeft [persoon 1] het perceel [adres 1] ong. te Netersel aangekocht, ten einde zijn bedrijf te verplaatsen naar het in het reconstructieplan voor intensieve veehouderij aangewezen LOG Hulsel-Bladel.
Eiser en verweerder zijn, samen met de gemeente Reusel-De Mierden, gestart met de voorbereiding van een integrale aanpak van de inrichting van dit LOG.
In het voor de betrokken percelen geldende bestemmingsplan “Buitengebied gemeente Bladel 1998” was ter plaatse geen bouwblok opgenomen. [persoon 1] heeft zich per brief van 8 juni 2006 tot eiser gewend met de mededeling dat hij zijn bedrijf wenste te vestigen op de door hem aangekochte percelen aan de [adres 1] en aan eiser verzocht om deze percelen op te nemen in het ontwikkelingsplan LOG Hulsel Bladel. Eiser heeft [persoon 1] bij brief van 4 oktober 2006 medegedeeld dat zijn voornemen tot nieuwvestiging (pas) in beschouwing zal worden genomen bij het opstellen van het ontwikkelingsplan door de gemeenten Reusel- De Mierden en Bladel en dat het ontwikkelingsplan voor het LOG Hulsel-Bladel naar verwachting medio 2007 gereed zal zijn.
Bij brieven van 7 oktober 2008 en 19 november 2008 heeft [persoon 1] zich wederom tot eiser gewend met het verzoek medewerking te verlenen aan een planwijziging voor de percelen aan de [adres 1]. [persoon 1] heeft vervolgens op 14 december 2009 bezwaar gemaakt bij eiser tegen het uitblijven van een beslissing op de aanvraag. Bij besluit van 23 februari 2010 heeft eiser geweigerd medewerking te verlenen aan het opstarten van een planologische procedure. Eiser heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat [persoon 1] geen ontvankelijke aanvraag heeft ingediend en dat eiser niet bereid is om een procedure op te starten, vooruitlopend op de totaalontwikkeling van het LOG Hulsel-Bladel. Eiser heeft daarbij vermeld diverse malen te hebben aangegeven een projectmatige aanpak voor te staan en dat de provincie op dat moment vasthield aan haar standpunt dat nieuwvestiging in een LOG enkel aan de orde zou zijn, nadat alle bestaande beschikbare locaties benut zouden zijn. Daarvan was volgens eiser in dit geval geen sprake.
Ondertussen ontstond in de samenleving onrust over de intensieve veehouderij. Naar aanleiding van het door het burgerinitiatief ‘Megastallen Nee’ gevraagde debat daarover, hebben PS op 19 maart 2010 besloten om met onmiddellijke ingang de ontwikkelingsmogelijkheden van de intensieve veehouderij te beperken. In verband daarmee hebben PS op 19 maart 2010 een voorbereidingsbesluit op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) genomen, dat op 20 maart 2010 in werking is getreden. Daarin hebben PS verklaard dat in de in voorbereiding zijnde Verordening ruimte Noord-Brabant, fase 1, bepalingen worden opgenomen voor intensieve veehouderij, die zijn gericht op onder meer het uitsluiten van mogelijkheden voor nieuwvestiging, en bepalingen waaruit voort zal vloeien dat aanvragen om bouwvergunningen ten behoeve van de intensieve veehouderijen in het bij het besluit aangeduide gebied dienen te worden aangehouden. Op 1 juni 2010 is de - op 23 december 2010 gewijzigde - Verordening ruimte Noord-Brabant, fase 1, in werking getreden. Daarin is bepaald dat een bestemmingsplan in een LOG geen nieuwvestiging van een intensieve veehouderij mag toestaan. In overgangsrecht voor lopende zaken is voorzien, in die zin dat gedeputeerde staten, in het geval van een lopende zaak tot verplaatsing van een intensieve veehouderij, tot uiterlijk 1 januari 2011 ontheffing kunnen verlenen van het verbod voor een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwvestiging van een intensieve veehouderij in een LOG. Eiser heeft, om medewerking te kunnen verlenen aan de verplaatsing van de intensieve veehouderij van [persoon 1] door nieuwvestiging in het LOG, op 1 oktober 2010 aan verweerder gevraagd ontheffing te verlenen van het verbod tot nieuwvestiging van intensieve veehouderijen. Op 1 maart 2011 is vervolgens de op
17 december 2010 vastgestelde Verordening in werking getreden en is de Verordening ruimte Noord-Brabant, fase 1, ingetrokken. De tijdelijke regels voor verplaatsing van intensieve veehouderijen zijn opgenomen in artikel 9.5 van de Verordening. Op 25 februari 2011 hebben PS besloten aan artikel 9.5, vierde lid, een criterium toe te voegen en aan het artikel een vijfde lid toe te voegen, waarin nadere eisen zijn gesteld aan lopende zaken tot verplaatsing die voor het overgangsrecht in aanmerking komen. Deze Wijzigingsregeling Verordening ruimte Noord-Brabant 2011, intensieve veehouderij, is op 8 maart 2011 in werking getreden.
Op 31 maart 2011 heeft eiser besloten met [persoon 1] een vaststellingsovereenkomst te sluiten wegens het niet doorgaan van diens bedrijfsverplaatsing. In deze overeenkomst is onder meer afgesproken dat [persoon 1] afziet van de bedrijfsverplaatsing en dat eiser bij wijze van tegemoetkoming aan [persoon 1] een bedrag van € 495.000,- zal voldoen (bestaande uit
€ 120.000,- voor vergoeding van kosten en inkomstenderving en € 375.000,- als koopsom voor de betreffende gronden in het LOG). Tevens is overeengekomen dat partijen alle lopende procedures definitief zullen beëindigen.
Bij primair besluit van 4 juli 2011 heeft verweerder de aanvraag om ontheffing van eiser van 1 oktober 2010 afgewezen. Eiser heeft vervolgens bij brief van 14 juli 2011 verweerder aansprakelijk gesteld voor de geleden schade, begroot op € 370.248,57 (te weten: de kosten van aankoop van de gronden van [persoon 1], de vergoeding aan [persoon 1] van proceskosten en inkomstenderving, het mislopen van inkomsten uit pacht, nu is overeengekomen dat [persoon 1] gedurende 5 jaar en 11 maanden geen pacht hoeft te betalen, en de kosten van gerechtelijke bijstand en inzet van ambtelijke capaciteit). Bij besluit van 15 februari 2012 heeft verweerder dit verzoek om schadevergoeding afgewezen.