ECLI:NL:RBOBR:2013:BY9372

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825639-11
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van gewapende overval door onvoldoende bewijs en beperkte bewijswaarde van herkenning

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 januari 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van een gewapende overval op twee minderjarigen in Veldhoven op 30 november 2011. De tenlastelegging omvatte het dwingen van de slachtoffers tot afgifte van goederen door middel van geweld en bedreiging met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie heeft betoogd dat het feit wettig en overtuigend bewezen kon worden, onder verwijzing naar de verklaring van een medeverdachte en de herkenning door een van de slachtoffers. De verdediging heeft echter vrijspraak bepleit, stellende dat de herkenning door het slachtoffer niet betrouwbaar was en dat er geen ander bewijs was dat de betrokkenheid van de verdachte kon aantonen.

De rechtbank heeft de verklaringen van de medeverdachte en de slachtoffers kritisch beoordeeld. Er werd vastgesteld dat er discrepanties waren tussen de verklaring van de medeverdachte en de auditieve registratie daarvan. De rechtbank oordeelde dat de herkenning door het slachtoffer onvoldoende bewijswaarde had, mede door de omstandigheden waaronder deze had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat er geen ander forensisch bewijs was dat de betrokkenheid van de verdachte kon bevestigen. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank geoordeeld dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en heeft de verdachte vrijgesproken.

Daarnaast zijn de benadeelde partijen, die civiele vorderingen hadden ingediend, niet ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdachte van het ten laste gelegde feit was vrijgesproken. De rechtbank heeft de benadeelde partijen in de kosten van de verdachte veroordeeld, die op nihil zijn begroot. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee leden betrokken waren, en is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/825639-11
Datum uitspraak: 28 januari 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
wonende te [adres, woonplaats]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 februari 2012, 23 mei 2012, 2 augustus 2012, 17 oktober 2012 en 14 januari 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 februari 2012.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 november 2011 te Veldhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld de minderjarigen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van goederen en/of geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de [slachtoffer 1 en 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben vastgepakt en/of de handen en mond van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft/hebben vastgebonden en/of getaped en/of een vuurwapen heeft/hebben getoond en/of die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft/hebben gedwongen een kluis aan te wijzen en deze te openen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Art. 317/45 Sr).
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, op de gronden zoals door haar in haar schriftelijk requisitoir omschreven, het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Meer in het bijzonder heeft zij kort gezegd onder meer het volgende aangevoerd. Uit de inhoud van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] bestaat geen twijfel dat de mededader niemand anders dan verdachte is geweest. Daarbij komt dat [slachtoffer 2] ter terechtzitting van 17 oktober 2012 als getuige, onder ede, heeft verklaard verdachte te herkennen als één van de daders van de gewapende overval.
De officier van justitie heeft gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar met aftrek ingevolge artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft, op gronden in haar schriftelijke pleitnota verwoord, vrijspraak bepleit. Meer in het bijzonder heeft zij kort gezegd het volgende aangevoerd. Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte] bij de politie komt evident niet overeen met de auditieve registratie daarvan. Dat is zeer laakbaar en past niet in een gezond opsporingsonderzoek. De verdediging acht dit een vormverzuim in het voorbereidende onderzoek en heeft derhalve uitsluiting van deze verklaring voor het bewijs bepleit. Tevens heeft de verdediging aangevoerd dat er geen (bruikbare) herkenning van verdachte door beide slachtoffers is. De verklaring van [slachtoffer 2] afgelegd ter terechtzitting van 17 oktober 2012 dat hij verdachte herkent heeft geen bewijswaarde. [slachtoffer 2] heeft immers kort gezegd de beeltenis van verdachte in de media gezien en voorts heeft hij verdachte bij herhaling ter terechtzitting in het verdachtenbankje waargenomen, al dan niet tezamen met genoemde medeverdachte. De betrouwbaarheid van de herkenning is onder meer door deze sturende en beïnvloedende factoren aangetast. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat in meerdere opzichten er geen voor verdachte belastende uitkomst vanwege het forensisch technisch onderzoek is. Ten slotte is voor de verdediging het belangrijkste punt dat verdachte niet alleen ontkent, maar een wat haar betreft geloofwaardige en betrouwbare verklaring heeft ter ondersteuning daarvan.
De bewijsbeslissing.
Met de verdediging constateert de rechtbank discrepanties tussen de weergave in het opgemaakte proces-verbaal van het verhoor van medeverdachte [medeverdachte] bij de politie en de auditieve registratie daarvan. De rechtbank stelt vast, gehoord de geluidsfragmenten, dat door [medeverdachte] bij herhaling is gesproken over 'hij' daar waar in het uitgewerkte proces-verbaal (pag. 59 en 60 van het dossier) is opgenomen dat [medeverdachte] 'mededader' zegt. Anders dan de verdediging acht de rechtbank echter niet gebleken dat doelbewust in strijd met de waarheid een onjuiste weergave van het verhoor in het uitgewerkte proces-verbaal is opgenomen. Evenwel kan worden gesproken van een slordige weergave van de verklaring van [medeverdachte] door de verhorende verbalisanten in het uitgewerkte proces-verbaal. Voor uitsluiting van deze verklaring voor het bewijs ziet de rechtbank derhalve in dit verband geen aanleiding. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging op dit punt.
De rechtbank overweegt verder het volgende.
Mede in aanmerking genomen de auditieve weergave van het verhoor van medeverdachte [medeverdachte], zoals die ter terechtzitting van 17 oktober 2012 door de rechtbank is beluisterd, is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat uit de inhoud van die verklaring niet met voldoende zekerheid kan worden afgeleid dat [medeverdachte] verdachte als mededader van de gewapende overval aanwijst. De rechtbank acht deze verklaring op dat punt te indirect van aard.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat één van de daders vertelde dat zij van de politie waren. Hierop toonde die persoon een kaartje met een politielogo erop. De rechtbank stelt vast dat bij een doorzoeking van de woning van medeverdachte [medeverdachte] twee vervalste politielegitimatiebewijzen zijn aangetroffen. Eén van deze legitimatiebewijzen was voorzien van een foto van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet vast komen te staan dat dit vervalste politielegitimatiebewijs is gebruikt en getoond bij de gewapende overval. Evenmin is met voldoende zekerheid komen vast te staan dat verdachte de persoon is geweest die een dergelijk politielegitimatiebewijs heeft getoond. In dat kader overweegt de rechtbank dat, gelet op de omstandigheden waaronder deze heeft plaatsgevonden, slechts een beperkte bewijswaarde kan worden toegekend aan de herkenning van verdachte door [slachtoffer 2] ter terechtzitting van 17 oktober 2012. Gedurende het politieonderzoek heeft geen confrontatie plaatsgehad - in welke vorm dan ook - tussen beide slachtoffers en de verdachten, ondanks dat die mogelijkheid daartoe naar het oordeel van de rechtbank wel aanwezig was. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 2] reeds ter terechtzitting van 23 mei 2012 in de rechtszaal met verdachte geconfronteerd is geweest. Voorts betrekt de rechtbank in haar oordeel de omstandigheid dat [slachtoffer 2], voorafgaand aan zijn getuigenverklaring ter terechtzitting van 17 oktober 2012, in de rechtszaal aanwezig is geweest bij de inhoudelijke behandeling van deze strafzaak. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de herkenning van verdachte door [slachtoffer 2] ter terechtzitting aldus in een te laat stadium van het onderzoek plaatsgehad. De hiervoor genoemde omstandigheden waaronder de herkenning heeft plaatsgevonden, waarbij het risico op een vals positieve herkenning aanzienlijk is, leiden tot de conclusie dat aan de herkenning niet in doorslaggevende zin bewijswaarde toe te kennen is.
Gelet op het voorgaande, daarbij genomen de vaststelling dat het dossier geen ander (forensisch technisch) bewijs bevat waaruit de betrokkenheid van verdachte met voldoende mate van zekerheid kan worden afgeleid, acht de rechtbank het aan verdachte ten laste gelegde onvoldoende wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De voorlopige hechtenis van verdachte is reeds bij afzonderlijke beschikking op grond van artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering opgeheven.
De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Benadeelde partijen voornoemd hebben ieder afzonderlijk een civiele vordering ingediend ten bedrage van € 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening, voor immateriële schade.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale hoofdelijke toewijzing van de civiele vorderingen van de benadeelde partijen met daarbij telkens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ingevolge artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft niet-ontvankelijkverklaring van beide benadeelde partijen bepleit.
De rechtbank overweegt het volgende.
Nu verdachte van het hem ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken, dienen de benadeelde partijen in hun afzonderlijke vorderingen niet ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partijen zullen telkens worden verwezen in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt tot op heden begroot op nihil.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart het aan verdachte ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet ontvankelijk in hun afzonderlijke vorderingen;
veroordeelt de benadeelde partijen telkens in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N.M. Spelt, voorzitter,
mr. J.W.H. Renneberg en mr. C.A. Mandemakers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 28 januari 2013.