ECLI:NL:RBOBR:2013:BY8455

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
854248 CV EXPL 12-8781
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsverwerking bij inroepen van een non-concurrentiebeding in arbeidsovereenkomst

In deze zaak, die op 17 januari 2013 door de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, gaat het om een geschil tussen [X] en [Y] over de rechtsverwerking van een concurrentiebeding. [X] had op 15 november 2008 een koopovereenkomst gesloten met [Y] voor de overname van een kapsalon, waarbij [Y] als topstylist in dienst trad. In de arbeidsovereenkomst was een concurrentiebeding opgenomen dat [Y] verbood om binnen een straal van 30 kilometer concurrerende werkzaamheden te verrichten gedurende een jaar na beëindiging van het dienstverband. Na een ontslagaanvraag door [X] in 2011, werd de arbeidsovereenkomst met [Y] opgezegd per 1 augustus 2011. In juni 2012 maakte [X] aanspraak op een boete wegens overtreding van het concurrentiebeding door [Y], die zich inmiddels had ingeschreven bij de Kamer van Koophandel voor het exploiteren van een concurrerende kapsalon.

De kantonrechter oordeelde dat [Y] zich op het standpunt kon stellen dat zij gerechtvaardigd had mogen vertrouwen dat [X] het concurrentiebeding niet zou handhaven. [X] had gedurende de looptijd van het concurrentiebeding geen bezwaar gemaakt tegen de activiteiten van [Y], wat leidde tot de conclusie dat [X] haar recht om de boete op te eisen had verwerkt. De kantonrechter overwoog dat het stilzitten van [X] op momenten dat actie had moeten worden ondernomen, in strijd was met de redelijkheid en billijkheid. Hierdoor werd de vordering van [X] afgewezen en werd [Y] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot vernietiging van het concurrentiebeding, aangezien deze termijn reeds was verstreken. [X] werd veroordeeld in de proceskosten van [Y].

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Kanton ‘s-Hertogenbosch
Zaaknummer : 854248/417
Rolnummer : 12-8781
Uitspraak : 17 januari 2013
in de zaak van :
[X],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. M.J. van Weersch
tegen
[Y],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. V.J. Nijenhof -van der Donk
Partijen zullen hierna [X] en [Y] worden genoemd.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de comparitie van partijen van 13 december 2012
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
De kantonrechter gaat uit van de navolgende feiten die vaststaan omdat ze niet of onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
Partijen hebben op 15 november 2008 een koopovereenkomst gesloten, inhoudende dat [X] met ingang van 1 januari 2009 de kapsalon van [Y], staande en gelegen aan de [adres en woonplaats], zou overnemen tegen betaling van een koopsom van € 10.000,-. De kapsalon die voorheen “Haarmode [Y]” genaamd was werd voortgezet onder de naam “Kapsalon [Z]”.
In verband met de overname werd het dienstverband van het enige personeelslid overgenomen. Tevens trad [Y] bij [X] per 1 januari 2009 in dienst in de functie van topstylist op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en een arbeidsduur van 20 uren per week tegen een salaris van € 1.189,77 bruto per maand inclusief vakantiegeld.
In de arbeidsovereenkomst is onder 4.2. een concurrentiebeding opgenomen dat [Y] verbiedt om zonder schriftelijke toestemming binnen één jaar na het einde van het dienstverband binnen een straal van 30 kilometer van de [adres en woonplaats] concurrerende werkzaamheden te verrichten, hetzij in dienstbetrekking, hetzij als zelfstandige.
Op bedrijfseconomische gronden heeft [X] in 2011 een ontslagaanvraag ingediend voor [Y]. Bij beschikking van 28 juni 2011 gaf het UWV Werkbedrijf [X] toestemming om de arbeidsovereenkomst met [Y] op te zeggen. De arbeidsovereenkomst werd met inachtneming van de opzegtermijn van één maand opgezegd tegen 1 augustus 2011.
[Y] heeft zich op 9 november 2011 laten inschrijven bij de Kamer van Koophandel in verband met het exploiteren van kappersactiviteiten op haar woonadres te [woonplaats].
Bij brief van 11 juni 2012 heeft [X] aanspraak gemaakt op de boete die [Y] heeft verbeurd door overtreding van het concurrentiebeding. Daarbij heeft zij het aanbod gedaan om de boete te beperken tot € 15.000,-, mits [Y] de boete binnen twee weken zou betalen. Van dat aanbod heeft [Y] geen gebruik gemaakt. Voor 11 juni 2012 heeft [X] [Y] niet aangesproken op overtreding van het concurrentiebeding en/of de daarmee gepaard gaande boete opgeëist.
Het geschil
in conventie
[X] vordert samengevat - veroordeling van [Y] tot betaling van
€ 39.500,- aan hoofsom; € 700,- aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten. [X] legt aan haar vordering ten grondslag dat [Y] het concurrentiebeding zoals opgenomen in artikel 4.2. van de arbeidsovereenkomst heeft overtreden.
[Y] voert verweer.
in reconventie
[Y] vordert vernietiging van het concurrentiebeding, met veroordeling van [X] in de kosten van het geding.
[X] voert verweer.
Op de stellingen van partijen in conventie en in reconventie wordt hierna, voorzover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
in conventie
Tussen partijen is niet in geschil dat het overeengekomen concurrentiebeding op grond van de vigerende CAO Kappersbedrijf geen langere werking heeft dan een duur van zes maanden, als gevolg waarvan het beding een looptijd heeft van 1 augustus 2011 tot 1 februari 2012. Evenmin is in geschil dat [Y] in strijd met het concurrentiebeding heeft gehandeld door binnen de looptijd van het concurrentiebeding een kapsalon te vestigen binnen een straal van 30 km van de vestigingsplaats van de kapsalon van [X]. Partijen verschillen echter van mening of de daardoor verbeurde boete toewijsbaar is.
[Y] heeft daartegen onder meer het verweer gevoerd dat zij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [X] het concurrentiebeding niet zou handhaven en brengt daartoe naar voren dat [X], die door haar op de hoogte was gebracht van de vestiging van het concurrerende kappersbedrijf, gedurende de looptijd van het concurrentiebeding daar nimmer bezwaar tegen heeft gemaakt. [Y] behoefde er dan ook geen rekening mee te houden dat [X] een nadere aanspraak op naleving van het concurrentiebeding zou maken. Door dat eerst in juni 2012 te doen heeft [X] haar bovendien de mogelijkheid ontnomen om het concurrentiebeding na te leven en het risico van de boete te vermijden of te beperken.
De kantonrechter verstaat dit verweer als een beroep op rechtsverwerking. De kantonrechter overweegt daaromtrent het volgende. Van rechtsverwerking is sprake, indien de schuldeiser zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het recht. Tijdsverloop kan een rol spelen, maar enkel tijdsverloop levert geen toereikende grond op voor het aannemen van rechtsverwerking. Daarvoor is vereist dat bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. De rechtbank is van oordeel dat het door [Y] gedane beroep op rechtsverwerking slaagt op grond van de volgende omstandigheden.
Uit hetgeen [X] ter zitting verklaard heeft maakt de kantonrechter op dat [Y] met haar gesproken heeft over haar voornemen tot vestiging van een kappersbedrijf aan haar woonadres en dat [X] daar geen bezwaar tegen gemaakt heeft. Sterker nog, blijkens de verklaring van [X] hebben partijen het uitdrukkelijk gehad over klanten die [Y] in dat kader mocht overnemen omdat die toch niet door een ander dan [Y] gekapt wilden worden. Voor [X] zouden dan nog ruimschoots voldoende eigen klanten overblijven, aldus haar verklaring. Ook in latere stadia gedurende de looptijd van het concurrentiebeding heeft [X] geen bezwaar gemaakt tegen het kappersbedrijf van [Y]. Zelfs toen zij er naar eigen zeggen in januari 2012 achter kwam dat [Y] actief klanten benaderde van [X] zodat [X] een groot deel van de omzet misliep, heeft zij [Y] niet aangesproken op overtreding van het concurrentiebeding. [X] heeft derhalve stilgezeten op momenten dat van haar actie had mogen worden verwacht. Pas vier maanden na verstrijken van de looptijd van het concurrentiebeding heeft [X] voor het eerst [Y] aangeschreven op overtreding van het concurrentiebeding. Daarmee heeft [X] [Y] mogelijkheden ontnomen om maatregelen te treffen om overtreding van het concurrentiebeding te stoppen om zodoende de te verbeuren boete te beperken.
Bij het voorgaande acht de kantonrechter het voorts van belang dat [X] geen valide reden heeft gegeven voor het feit dat zij al die tijd heeft verzuimd [Y] te wijzen op haar aanspraak op de boete als gevolg van overtreding van het concurrentiebeding. De door haar aangevoerde omstandigheden dat zij aanvankelijk niet op de hoogte was van het bestaan van het concurrentiebeding en dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij een jaar de tijd had om tot het opeisen van de boete over te gaan, liggen in haar risicosfeer en zijn niet als zodanige valide redenen aan te merken.
De in r.o. 4.4. weergegeven omstandigheden zijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar met het alsnog geldend maken van het recht van [X] om de door [Y] verbeurde boete als gevolg van het niet naleven van het concurrentiebeding op te eisen.
Dit leidt er reeds toe dat de vordering van [X] zal worden afgewezen, zodat de overige stellingen van partijen niet meer besproken hoeven te worden.
in reconventie
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of [Y] nog belang heeft bij haar vordering tot vernietiging van het concurrentiebeding. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is. De looptijd van het concurrentiebeding is immers reeds sedert geruime tijd verstreken en de vordering in conventie zal worden afgewezen. Voor het overige zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan nog enig belang van [Y] bij deze vordering kan worden afgeleid. [Y] zal daarom niet in haar vordering worden ontvangen.
in conventie en in reconventie
[X] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter
in conventie
wijst het gevorderde af;
in reconventie
verklaart [Y] niet-ontvankelijk in haar vordering
in conventie en in reconventie
veroordeelt [X] in de proceskosten, aan de zijde van [Y] tot op heden begroot op € 1.200,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Bartels, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2013.
Zaaknummer: 854248 CV EXPL 12-8781 blad 5
vonnis