ECLI:NL:RBOBR:2013:BY8144

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 11 / 1498
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering reguliere bouwvergunning voor varkensstal in extensiveringsgebied

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 januari 2013 uitspraak gedaan over de weigering van een reguliere bouwvergunning voor het oprichten van een varkensstal door eisers, die een intensieve veehouderij exploiteren in een extensiveringsgebied. De aanvraag voor de bouwvergunning was op 16 juli 2010 ingediend, maar werd op 26 oktober 2010 door verweerder geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan. Eisers dienden op 4 november 2010 een gewijzigde bouwtekening in, maar verweerder bleef bij zijn standpunt dat de wijziging niet van ondergeschikte aard was en dat een nieuwe aanvraag nodig was.

De rechtbank oordeelde dat de wijziging van het bouwplan, waarbij de luchtwasser in de stal werd geïntegreerd, wel degelijk van ondergeschikte aard was. De rechtbank stelde vast dat de functie van de stal niet veranderde en dat er geen toename van oppervlakte of dieren was. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag voor de bouwvergunning niet kon worden geweigerd op grond van de relevante artikelen van de Woningwet, aangezien de gewijzigde aanvraag in overeenstemming was met het bestemmingsplan. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat verweerder binnen vier maanden een nieuw besluit moest nemen op het bezwaar van eisers. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers en moest het griffierecht worden vergoed.

Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige beoordeling van bouwvergunningaanvragen, vooral in het licht van wijzigingen die als ondergeschikt kunnen worden aangemerkt. De rechtbank volgde de lijn van eerdere rechtspraak en bevestigde dat bestaande rechten van belang zijn in het kader van de Verordening ruimte Noord-Brabant.

Uitspraak

Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/1498
uitspraak van de meervoudige kamer van 4 januari 2013 in de zaak tussen
[eiseres 1] en haar firmant [eiser 2], te [plaats], eisers,
(gemachtigde: mr. R.A.M. Verkoijen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdonk, verweerder,
(gemachtigde: Y. Nejjari).
Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2010 (primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eisers een reguliere bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het oprichten van een varkensstal op het perceel [adres].
Bij besluit van 12 april 2011 (bestreden besluit) heeft verweerder het door eisers gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het primaire besluit - na aanpassing van de motivering - in stand gelaten.
Eisers hebben tegen het besluit van 12 april 2011 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2012. [eiser 2] is verschenen in persoon en als vertegenwoordiger van de V.O.F., bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Bij de beoordeling gaat de rechtbank uit van de volgende, tussen partijen niet in geschil zijnde, feiten en omstandigheden.
Eisers exploiteren op het perceel [adres] een intensieve veehouderij. Dit perceel is gelegen in een extensiveringsgebied, als bedoeld in de Reconstructiewet concentratiegebieden (Rwc). Op 16 juli 2010 hebben eisers een aanvraag om bouwvergunning eerste fase ingediend voor het oprichten van een varkensstal. De beoogde stal is aan de rechterzijde voorzien van een aangebouwde luchtwasser. De luchtwasser bevindt zich op circa 0,50 m afstand van de (zijdelingse) perceelsgrens. Ten behoeve van de realisatie van het bouwplan dient de bestaande stal en een aantal silo’s te worden gesloopt. In zijn vergadering van 26 oktober 2010 heeft verweerder besloten de gevraagde vergunning te weigeren wegens strijd met het bestemmingsplan. Bij brief van 4 november 2010 hebben eisers een gewijzigde bouwtekening ingediend. Op 19 november 2010 heeft verweerder het besluit van 26 oktober 2010 door middel van toezending aan eisers bekendgemaakt.
2. Het wettelijk/planologisch kader luidt als volgt.
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de aanvraag om een vergunning voor de inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
3. Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet (Ww) - voor zover thans van belang - mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet deze worden geweigerd, indien:
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld (…);
f. het bouwen in strijd is met de regels, gesteld bij of krachtens een verordening als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3, derde lid, van die wet.
4. Ingevolge artikel 56a, tweede lid, van de Ww mag de reguliere bouwvergunning eerste fase slechts en moet deze worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel c, d, e, f of g van toepassing is.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan, zoals oorspronkelijk aangevraagd op 16 juli 2010, in strijd is met artikel 4.3.2, onder c, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan “Buitengebied Maasdonk”, op grond waarvan de afstand van agrarische bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 5 m dient te bedragen. De luchtwasser die tegen de rechterzijgevel is voorzien, komt immers nagenoeg op de perceelsgrens te staan.
6. Eisers hebben in de eerste plaats tegen het bestreden besluit aangevoerd dat verweerder bij toetsing van het bouwplan eisers op deze strijdigheid had moeten wijzen en hen in de gelegenheid had moeten stellen om het bouwplan aan te passen. Door dit niet te doen heeft verweerder gehandeld in strijd met het fair-play beginsel.
De intergemeentelijke commissie Bezwaarschriften Bernheze en Maasdonk (de commissie) heeft in haar advies van 15 maart 2011 geoordeeld dat, nu het besluit van 26 oktober 2010 pas op 19 november 2010 is bekendgemaakt en in werking is getreden, de gewijzigde tekening van 4 november 2010 in de besluitvorming diende te worden betrokken. Gelet hierop heeft de commissie verweerder geadviseerd het besluit van 26 oktober 2010 te herroepen, in die zin dat de gewijzigde tekening in de besluitvorming dient te worden betrokken. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de betreffende wijziging niet van ondergeschikte aard is en daarvoor derhalve een nieuwe aanvraag had moeten worden ingediend. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat met de aanvullende motivering in het bestreden besluit bedoeld is het primaire besluit in zoverre te herstellen dat de wijziging van het bouwplan bij de besluitvorming wordt betrokken.
Daarmee kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verweerder in het bestreden besluit een standpunt over de gewijzigde tekening heeft ingenomen, waarmee een, voor zover daar sprake van zou zijn, aan het primaire besluit van 26 oktober 2010 klevend zorgvuldigheidsgebrek is geheeld.
7. Voorts zijn eisers van mening dat de wijziging in het bouwplan van ondergeschikte aard is. Het inpandig plaatsen van de luchtwasser betekent volgens eisers vanuit welstandsoogpunt een verbetering. Verder is slechts sprake van een verschuiving van een bouwwerk en wordt geen nieuw of ander bouwwerk gerealiseerd. Met deze wijziging wordt de strijdigheid met het bestemmingsplan opgeheven, zodat de bouwvergunning verleend had moeten worden.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de wijziging in het bouwplan niet als een wijziging van ondergeschikte aard kan worden aangemerkt en dat daarvoor een nieuwe aanvraag om bouwvergunning is vereist. Verweerder heeft daarbij in aanmerking genomen dat met het inpandig realiseren van de luchtwasser de verschijningsvorm van het bouwwerk wezenlijk anders wordt, welke bovendien gevolgen heeft voor de ruimtelijke uitstraling van het gebouw.
8. Door eisers is een varkensstal aangevraagd met een lengte van 63 meter, een breedte van 35 meter en een hoogte van 9,2 meter, alsmede een aan de rechterzijde aangebouwde luchtwasser van 6,3 bij 18 meter (oppervlakte 122 m² en inhoud 710 m³). De wijziging houdt in dat deze aangebouwde luchtwasser volledig in de stal wordt geïntegreerd. Op grond van de zich in het dossier bevindende bouwtekeningen en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat door de inpandige plaatsing van de luchtwasser de uiterlijke verschijningsvorm van de stal enige wijziging ondergaat, maar acht zij deze wijziging in verhouding tot het hele bouwplan en het bouwwerk als geheel van beperkte omvang en strekking, en gelet op de beperkte gewijzigde verschijningsvorm uit planologisch oogpunt niet van grote betekenis. Voor het oordeel dat er onder die omstandigheden sprake is van een wijziging van ondergeschikte aard verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 12 oktober 2011, LJN: BT7418. Verweerder heeft door de wijziging als van niet-ondergeschikte aard aan te merken, ten onrechte niet beoordeeld of voor het gewijzigde bouwplan alsnog vergunning kan worden verleend.
9. De rechtbank volgt niet verweerders standpunt dat de wijziging van het bouwplan niet van ondergeschikte aard is omdat niet met zekerheid kan worden vastgesteld of een milieuvergunning kan worden verleend, de aanvraag mogelijk moet worden aangehouden en de bouwtekeningen mogelijk weer aangepast moeten worden. De vraag of een milieuvergunning voor dit bouwplan kan worden verleend komt - gelet op het bepaalde in artikel 56a, vijfde lid, aanhef en onder d, van de Ww - eerst aan de orde bij de aanvraag om bouwvergunning tweede fase.
10. De beroepsgrond met betrekking tot het niet verlenen van ontheffing behoeft geen bespreking meer, omdat het gewijzigde bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
11. Het beroep is in zoverre gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zal vervolgens in het kader van finale geschillenbeslechting bezien of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven dan wel of de rechtbank zelf in de zaak kan voorzien.
12. Op 1 juni 2010 is de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant, fase 1 (de Verordening 2010) in werking is getreden. Deze Verordening bevat - voor zover hier van belang - in paragraaf 3.3 een aantal zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor intensieve veehouderijen, waaraan bouwaanvragen na inwerkingtreding van de verordening moeten worden getoetst. Op grond van artikel 3.3.3, derde lid, van de Verordening konden intensieve veehouderijen in extensiveringsgebieden tot 1 oktober 2010 nog gebruik maken van hun bestaande rechten binnen het agrarisch bouwblok. Vanaf die datum geldt als omvang van het bouwblok de op dat moment bestaande bebouwing, de in aanbouw zijnde of de op basis van een volledige ontvankelijke bouwaanvraag te vergunnen bebouwing. Er is dan sprake van het zogenaamde ‘slot op de muur’.
De thans geldende Verordening 2012 bevat in artikel 9.2, vierde lid, de bepaling dat tot het tijdstip waarop het bestemmingsplan dat in overeenstemming is met het eerste
lid, onder c, in werking is getreden, de regel geldt dat vergroting van de bebouwing
ten behoeve van intensieve veehouderij welke vóór 1 oktober 2010 aanwezig of in
uitvoering was, gebouwd mag worden krachtens een verleende vergunning dan
wel gebaseerd is op een vóór 1 oktober 2010 ingediende volledige en ontvankelijke
bouwaanvraag in overeenstemming met het per 1 oktober 2010 geldend bestemmingsplan,
niet is toegestaan.
13. Vast is komen staan dat er op 1 oktober 2010 geen sprake was van een aanvraag die in overeenstemming was met het bestemmingsplan “Buitengebied Maasdonk”. Op grond van de stukken en hetgeen partijen ter zitting hebben aangevoerd gaat de rechtbank ervan uit dat ten gevolge van de wijziging van het bouwplan - het integreren van de luchtwasser in de stal - de functie van de aangevraagde stal niet verandert. Evenmin neemt door deze wijziging de oppervlakte van de stal toe, noch worden er meer dieren gehouden. Bezien tegen de achtergrond dat de Verordening in artikel 9.2, vierde lid, beoogt bescherming te bieden aan bestaande rechten, zou de gewijzigde aanvraag van eisers, indien deze direct was ingediend op 16 juli 2010 en waarvan hierboven is vastgesteld dat deze in overeenstemming is met het bestemmingsplan, niet in strijd zijn met de Verordening.
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat de beschermende werking die artikel 9.2, vierde lid, van de Verordening biedt aan bouwplannen die voor 1 oktober 2010 zijn ingediend, in dit geval ook van toepassing is op de wijziging van het onderhavige bouwplan. Daarbij neemt zij in aanmerking dat op 4 november 2010 geen nieuwe aanvraag is ingediend maar op de bestaande aanvraag een wijziging van ondergeschikte aard is aangebracht, terwijl vóór 1 oktober 2010 sprake was van een volledige en ontvankelijke aanvraag als bedoeld in artikel 9.2, vierde lid, van de Verordening.
14. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat de aanvraag voor een bouwvergunning eerste fase niet kan worden geweigerd op grond van artikel 56a, tweede lid, juncto artikel 44, eerste lid onder c, of artikel 44, eerste lid onder f, van de Ww. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat weliswaar op 1 maart 2006 het Structuurplan bedrijventerrein Heesch-West is vastgesteld, maar dat eerst op 23 november 2010 door de raad van verweerders gemeente een voorbereidingsbesluit betreffende het perceel van eisers is genomen. Voorts heeft verweerder ter zitting toegelicht dat het ontwerp-bestemmingsplan in het tweede kwartaal van 2013 ter inzage zal worden gelegd. Derhalve kan, ingevolge de vaste rechtspraak van de Afdeling, zie de uitspraak van 6 februari 2002, (LJN: AD9423) worden getoetst aan het recht zoals dat gold ten tijde van de aanvraag.
Derhalve resteert de vraag of de vergunning had kunnen worden geweigerd op grond van redelijke eisen van welstand. Nu verweerder over de gewijzigde aanvraag geen welstandsadvies heeft ingewonnen, kan de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen om het gebrek te herstellen. Ter zitting is gebleken dat partijen in overleg zijn geweest omtrent een mogelijke aankoop van de gronden van eisers ten behoeve van het voorziene bedrijventerrein. Als dit overleg slaagt, ligt het niet in de lijn der verwachting dat de aangevraagde stal zal worden gerealiseerd, laat staan dat er behoefte is aan herstel van het hierboven geconstateerde gebrek. De rechtbank zal volstaan met vernietiging van het bestreden besluit en zal bepalen dat verweerder binnen vier maanden een nieuw besluit zal moeten nemen op het bezwaar van eisers. Het is aan partijen om, als zij dit wensen, binnen deze vier maanden het overleg te hervatten.
15. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 944,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 472,00;
• wegingsfactor 1.
16. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht ad € 302,00 dient te worden vergoed.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen vier maanden een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen daaromtrent in deze uitspraak is overwogen;
- gelast verweerder aan eisers te vergoeden het door hen betaalde griffierecht ad € 302,00;
- veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten vastgesteld op € 944,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, voorzitter, en
mr. M.J.H.M. Verhoeven en mr. J.A.W. Huijben, leden, in aanwezigheid van
mr. A.G.M. Willems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
4 januari 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ongesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.