2.11.Verdeling
2.11.1.Beide partijen hebben verzocht te bepalen dat de tussen hen bestaande gemeenschap van goederen wordt verdeeld op de door haar respectievelijk hem voorgestelde wijze.
2.11.2.Partijen zijn in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
Dit betekent dat ieder van hen een gelijk aandeel heeft in de huwelijksgoederengemeenschap.
2.11.3.Voor het bepalen van de omvang van de gemeenschap geldt in beginsel als peildatum de datum van ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap, dat is de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend.
2.11.4.Ter bepaling van de waarde van de bestanddelen van de gemeenschap dient volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad in beginsel te worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling, maar uit hetgeen door partijen is overeengekomen en uit de eisen van redelijkheid en billijkheid kan voortvloeien dat hiervan wordt afgeweken.
2.11.5.Dit betekent dat ten aanzien van de omvang in beginsel wordt uitgegaan van de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend, zijnde 9 juli 2012, en dat ten aanzien van de waarde in beginsel wordt uitgegaan van de waarde op het moment van de feitelijke verdeling, tenzij uit het navolgende blijkt dat ter zake een bepaald vermogens-bestanddeel een andere peildatum dient te gelden.
2.11.6.Tussen partijen staat vast dat de huwelijksgoederengemeenschap uit de navolgende vermogensbestanddelen bestaat:
echtelijke woning, staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats],
hypothecaire geldlening Rabobank OpbouwHypotheek [rekeningnummer]
Rabobank OpbouwSpaarrekening [rekeningnummer]
aandelen [naam vennootschap]B.V.
caravan
auto’s
spaargeld
inboedel
teruggave IB 2011 en 2012
rekening-courant schuld
2.11.7.In het kader van de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk is voorts gesproken over:
vordering van de vrouw op de man ter zake premie arbeidsongeschiktheids-verzekering
afstorting van pensioenrechten.
2.11.8.Hieronder zullen de standpunten van partijen ten aanzien van voornoemde vermogensbestanddelen worden weergegeven. Voor zover partijen over de verdeling en/of de waarde daarvan geen overeenstemming hebben bereikt, zal de rechtbank daarover een beslissing nemen.
ad a.
echtelijke woning, staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats]
ad b.
hypothecaire geldlening Rabobank OpbouwHypotheek [rekeningnummer]
ad c.
Rabobank OpbouwSpaarrekening [rekeningnummer]
2.11.9.De hiervoor vermelde vermogensbestanddelen worden gezien hun onderlinge samenhang gezamenlijk besproken. Per peildatum 1 januari 2012 is de WOZ waarde van de echtelijke woning vastgesteld op € 194.000,00. Het restant van de hypothecaire geldlening bedroeg € 121.000,00 per 11 januari 2013, terwijl het saldo op de spaarrekening € 26.862,78 bedroeg per 1 juni 2013.
2.11.10.De vrouw is van mening dat de echtelijke woning aan de man dient te worden toegescheiden. De overwaarde bestaat uit hetgeen na aflossing van de hypothecaire geldlening resteert, waarbij tevens rekening dient te worden gehouden met het saldo op de spaarrekening. De man dient de helft van de overwaarde aan de vrouw te voldoen en zorg te dragen voor haar ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Aanvankelijk heeft de vrouw zich op het standpunt gesteld dat de waarde van de woning € 185.000,00 bedraagt. Bij het faxbericht van haar advocaat van 21 oktober 2013 is een waardescan per 26 juli 2013 in het geding gebracht, waaruit een waarde blijkt van € 193.415,00. De vrouw stemt in ieder geval niet in met de door de man gestelde waarde van € 175.000,00 omdat deze is gebaseerd op een taxatie die is verricht door een bevriende makelaar. .
2.11.11.De man stemt in met toedeling van de echtelijke woning aan hem. Volgens de man bedraagt de waarde van de woning € 175.000,00, hetgeen blijkt uit de overgelegde aanvullende taxatie van 23 februari 2013. De man is op dit moment echter niet in staat het aan haar toekomende deel van de overwaarde aan de vrouw te betalen. Gezien de financiële situatie van de onderneming wil de bank geen extra financiering verstrekken. In zijn verweerschrift heeft de man dan ook primair verzocht te bepalen dat hij het aan de vrouw toekomende bedrag in termijnen mag voldoen, onder nader door de bank te stellen voorwaarden (3:185 lid 3 BW). Subsidiair verzoekt de man te bepalen dat de woning onverdeeld blijft voor een periode van ten minste drie jaren (3:178 lid 3 BW) nu de belangen van partijen hiermee meer zijn gediend dan met verkoop. Meer subsidiair dient de echtelijke woning te worden verkocht. De woning dient echter als onderpand voor de onderneming van de man, zodat de bank niet zal instemmen met verkoop. Mocht daarvan toch sprake zijn, dan zal de bank alle leningen en kredieten opeisen, met als gevolg dat de onderneming in staat van faillissement komt te verkeren. Daarnaast hebben partijen per juli 2006 een recht van hypotheek verleend aan de bank van € 100.000,00 ten behoeve van de onderneming. Op 20 april 2012 is het rekening-courant krediet verhoogd naar € 260.000,00. De man heeft daarvoor borg gesteld voor € 160.000,00 en de onderneming een pandrecht verleend voor hetzelfde bedrag. Hiervan resteert nog € 180.000,00 kredietruimte. Een faillissement van de onderneming betekent dat de man zijn inkomen en dus ook draagkracht om alimentatie te betalen verliest. Daarnaast zullen beide partijen jarenlang met forse schulden belast blijven.
Ter zitting heeft de man verwezen naar de brief van Rabobank van 30 juli 2013 waaruit blijkt dat er geen mogelijkheden zijn tot uitbreiding van het krediet noch in aanpassingen op het gebied van aansprakelijkheid. Dit geldt voor zowel zakelijk als privé. De man verzoekt daarom thans primair de echtelijke woning voor een periode van drie jaar onverdeeld te laten, zoals bepaald is in artikel 3:178 lid 3 BW.
2.11.12.De rechtbank overweegt dat uit artikel 3:178 lid 3 BW volgt dat op verlangen van een deelgenoot een vordering (of verzoek) tot verdeling kan worden uitgesloten als er sprake is van een situatie waarin de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen van die deelgenoot aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door verdeling worden gediend. Artikel 3:178 lid 3 BW is een van de uitzonderingen op de hoofdregel van artikel 3:178 lid 1 BW, inhoudende dat ieder van de deelgenoten te allen tijde verdeling van een gemeen-schappelijk goed kan verzoeken. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van de man op dit artikellid dient te worden toegewezen en wel op grond van het navolgende.
2.11.13.Naast de hypothecaire geldlening van partijen in privé van € 121.000,00 is er ook sprake van een zakelijke hypothecaire geldlening van € 100.000,00 waarvoor de vrouw eveneens hoofdelijk aansprakelijk is. In het jaar 2012 is er sprake geweest van verlies.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat de echtelijke woning voorlopig onverdeeld dient te blijven omdat hij op dit moment niet in staat is de vrouw te betalen heeft de man de jaarstukken 2012 van de onderneming overgelegd, alsmede een deskundigenrapport van
[deskundige] van 29 juli 2013 en voormelde brief van Rabobank van 30 juli 2013. Uit deze laatste brief blijkt dat de bank niet wil meewerken aan wijzigingen van de aansprakelijk-heden en/of de kredietfaciliteiten, zowel zakelijk als in privé. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat hij voorlopig niet in staat is om tot een afbetalingsregeling met de vrouw te komen. De man is zelfs niet in staat een voorstel daartoe te doen, gezien de inhoud van de overgelegde financiële gegevens en het ontbreken van medewerking van de bank. Mede gelet op de huidige situatie op de woningmarkt en de verbondenheid met de onderneming is de rechtbank van oordeel dat het belang van de man bij het voorlopig onverdeeld laten van de echtelijke woning, de hypothecaire geldlening en de spaarrekening aanmerkelijk groter is dan de belangen van de vrouw bij onmiddellijke verdeling. De rechtbank zal de verdeling van deze vermogens-bestanddelen dan ook uitsluiten voor de door de man verzochte periode van drie jaren.
2.11.14.De rechtbank gaat er daarbij van uit dat de man, zolang de onverdeeldheid voortduurt, alle zakelijke en gebruikslasten met betrekking tot de woning voor zijn rekening zal blijven nemen.
ad d.
aandelen [naam vennootschap]B.V.
2.11.15.Partijen zijn het er over eens dat de aandelen aan de man dienen te worden toegedeeld.
2.11.16.Partijen verschillen wel van mening over de datum waarop de waarde van de aandelen dient te worden bepaald. De man is van mening dat uit dient te worden gegaan van 31 december 2012, aangezien de cijfers per deze datum bekend zijn. Daartegenover stelt de vrouw dat ook uitgegaan kan worden van 31 december 2011, aangezien deze datum net zo ver van de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding is gelegen als de door de man voorgestelde datum. Op 31 december 2011 bedroeg het groepsvermogen € 87.450,00. In het jaar 2012 is een verlies geleden van € 26.879,00, zodat het groepsvermogen op 31 december 2012 € 60.571,00 bedroeg.
2.11.17.De rechtbank overweegt dat de man, behalve de door zijn accountant opgestelde stukken, tevens een deskundigenrapport van [deskundige] in het geding heeft gebracht, waarin de waarde van de aandelen is bepaald. De deskundige is daarbij uitgegaan van de waarde per 31 december 2012. De deskundige heeft behalve de waarde van de aandelen tevens beoordeeld of de onderneming in staat is om het aandeel van de vrouw in het in eigen beheer opgebouwde pensioen af te storten en de gevolgen hiervan voor de onderneming onderzocht. De rechtbank acht het, gezien de inhoud van de overgelegde stukken, de wederzijdse belangen van partijen alsmede alle omstandigheden van dit geval, redelijk en billijk om
31 december 2012 als peildatum te hanteren zodat geen extra kosten hoeven te worden gemaakt om tussentijdse jaarstukken op te laten stellen.
2.11.18.De man stelt zich op het standpunt dat de waarde van de aandelen per 31 december 2012 -/- € 26.753,00 bedraagt. Uit het deskundigenrapport van [deskundige] blijkt een waarde van -/- € 13.703,00. Dit wordt (kort gezegd) veroorzaakt door de herwaardering van de pensioenen, waardoor de fiscale verplichting van € 34.606,00 wordt verhoogd tot € 74.274,00. Deze waarde overschrijdt het eigen vermogen van de onderneming (inclusief de algemene reserve) met € 13.703,00. De man is van mening dat ook de goodwill, welke op de balans per 31 december 2012 is opgenomen voor een bedrag van € 13.050,00, hierop nog in mindering dient te strekken, zodat de totale waarde -/- € 26.753,00 bedraagt.
2.11.19.De vrouw is van mening dat de waarde van de aandelen door een onafhankelijk deskundige dient te worden vastgesteld. De man kan hiermee uitsluitend instemmen indien de kosten daarvan volledig door de vrouw worden gedragen. Naar zijn mening heeft de man alle stukken welke nodig zijn voor een beoordeling van zijn standpunt in het geding gebracht, alsmede het rapport van een deskundige. Daartegenover heeft de vrouw haar standpunt tot op heden onvoldoende onderbouwd.
2.11.20.De rechtbank overweegt als volgt. De onderneming van de man betreft een zogenaamde beheersmaatschappij, waarin onder meer het pensioen in eigen beheer alsmede de deelneming in de werkmaatschappij [werkmaatschappij] B.V. zijn ondergebracht. Ten aanzien van de werkmaatschappij geldt dat het resultaat zowel in 2011 als in 2012 negatief is geweest. Het netto resultaat na belastingen bedroeg -/- € 151.092,00 respectievelijk -/- € 27.767,00. De werkmaatschappij is werkzaam in de bouwbranche en meer specifiek in die van de installatiebedrijven. Het is algemeen bekend dat deze branche sterk is getroffen door de economische crisis. Het groepsvermogen heeft de in r.o. 2.11.16 weergegeven negatieve ontwikkeling doorgemaakt. Als productie 17 heeft de man een brief van Rabobank van 30 juli 2013 overgelegd, waaruit blijkt dat bij de beoordeling van de door de man verzochte privé financiering tevens het bedrijf is geanalyseerd. De exploitatie was in 2012 wederom verliesgevend en voor 2013 valt geen forse verbetering te verwachten. Volgens Rabobank is de liquiditeitspositie nog gespannen en wordt het borgen van de continuïteit van het bedrijf als eerste prioriteit gezien. Bij deze brief zijn de sectorprognoses 2014 overgelegd, waaruit blijkt dat de situatie in de bouw zorgelijk blijft. In dit jaar is sprake van een sterke daling van de bouwproductie, waarvan de installatietechniek afhankelijk is. Ook in 2014 wordt een krimp verwacht omdat er vooralsnog geen substantieel vertrouwensherstel is bij zowel consumenten als bedrijven. Eerst vanaf 2015 kan de bouwproductie naar verwachting weer aantrekken, waarbij een terugkeer naar de productieniveaus van vóór de financiële crisis voorlopig niet realistisch lijkt.
De door de man ingeschakelde deskundige [deskundige] heeft de waarde van de onderneming per 31 december 2012 op -/- € 13.703,00 bepaald, waarbij voorop is gesteld dat de deelneming niet nog verder daalt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw de inhoud van deze stukken onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank acht benoeming van een deskundige daarom niet nodig en de waarde van de aandelen naar redelijkheid en billijkheid vaststellen, waarbij wordt uitgegaan van de overgelegde gegevens. Gezien de inhoud hiervan is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de aandelen op de peildatum 31 december 2012 nihil is, zodat deze voor een waarde van € 0,00 aan de man zullen worden toebedeeld.
2.11.21.Tussen partijen staat vast dat de caravan inmiddels verkocht is voor € 2.250,00. Hetgeen van dit bedrag na aftrek van diverse kosten resteerde, is tussen partijen bij helfte verdeeld.
2.11.22.Ter zitting heeft de man verklaard dat er een scheur is ontstaan in het front van de caravan. De schadepost bedroeg € 2.500,00. De schade is door de verzekeraar aangemerkt als een eigen gebrek en is om die reden niet vergoed. De man heeft de caravan naar de dealer gebracht, die tegen betaling van een vergoeding zou bemiddelen bij verkoop. De man heeft de keuze gemaakt de schade niet te laten herstellen, waardoor de aanvankelijk beoogde verkoopopbrengst van € 4.250,00 niet kon worden gerealiseerd. De caravan is uiteindelijk inclusief schade door een opkoper gekocht. Als productie 27 heeft de man een overzicht van de gang van zaken overgelegd, alsmede de financiële afrekening.
2.11.23.De vrouw vindt de door de man geschetste gang van zaken vreemd. Zij is niet benaderd met de vraag of zij kon instemmen met het geboden bedrag. De man heeft de caravan dus zonder overleg verkocht.
2.11.24.Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man voldoende aannemelijk gemaakt dat de caravan een beschadiging had. Eveneens is voldoende aannemelijk gemaakt dat gedurende enige periode getracht is de caravan via bemiddeling door de dealer te verkopen en dat geen hogere verkoopopbrengst kon worden verkregen. Nu uit het door de man in het geding gebrachte overzicht blijkt dat het restant van de verkoopopbrengst reeds bij helfte tussen partijen is verdeeld, hoeft de rechtbank hierover geen beslissing meer te nemen.
ad f.
auto’s
ad g.
spaargeld
2.11.25.Deze vermogensbestanddelen zijn reeds in onderling overleg tussen partijen verdeeld, zodat de rechtbank hierover geen beslissing meer hoeft te nemen.
ad h.
inboedel
2.11.26.Partijen hebben het grootste deel van de inboedel in onderling overleg verdeeld, zodat de rechtbank hierover geen beslissing meer hoeft te nemen. Ter zitting is gebleken dat partijen de inboedelzaken die zich op zolder bevinden nog dienen te verdelen. Daarnaast wenst de vrouw afgifte van een door haar gemaakt schilderij. De man heeft ter zitting erkend dat dit schilderij zich nog in de echtelijke woning bevindt.
2.11.27.De rechtbank overweegt dat partijen de inboedelzaken op de begane grond en de verdieping reeds in onderling overleg hebben verdeeld, zodat de rechtbank daarover geen beslissing meer hoeft te nemen. De rechtbank zal het door haar gemaakte schilderij aan de vrouw toedelen. Ten slotte gaat de rechtbank ervan uit dat partijen de inboedelzaken op zolder in goed onderling overleg zullen verdelen.
ad i.
teruggave IB 2011 en 2012
2.11.28.De vrouw verzoekt te bepalen dat de man de helft van de teruggave aan haar dient te voldoen.
2.11.29.Ter zitting is gebleken dat de teruggave 2011 reeds is verdeeld, in die zin dat de man op 30 september 2012 het aan haar toekomende deel aan de vrouw heeft overgemaakt.
De rechtbank hoeft hierover derhalve geen beslissing meer te nemen.
2.11.30.Ten aanzien van de aangifte IB 2012 geldt dat deze inmiddels door de man is ingediend. Hieruit blijkt dat de man ook over dit jaar een teruggave zal ontvangen in verband met de aftrekbaarheid van de rente die betaald is ter zake de hypothecaire geldlening. Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat deze teruggave voor wat betreft de periode tot en met april 2012 zal worden verdeeld, aangezien partijen in mei 2012 uit elkaar zijn gegaan.
De rechtbank zal daarom beslissen dat 1/3 van de door de man te ontvangen teruggave IB 2012 dient te worden verdeeld, in die zin dat de man de helft hiervan aan de vrouw dient te voldoen.
ad j.
rekening-courant schuld
2.11.31.In de jaarstukken van de onderneming is een rekening-courant schuld van de man opgenomen. De man stelt dat deze schuld dient te worden aangemerkt als een privé schuld van hem aan de onderneming. De man verwijst naar de als productie 22 overgelegde brief van zijn accountant van 19 juli 2013, waaruit blijkt dat de stand van de rekening-courant per 31 december 2012 € 5.736,00 bedroeg. De man verzoekt -na vermeerdering van eis- te bepalen dat de vrouw de helft van dit bedrag aan hem dient te vergoeden. Hierna zal de man de aflossing van de schuld voor zijn rekening nemen.
2.11.32.De vrouw betwist het standpunt van de man. Primair stelt de vrouw dat deze schuld is betrokken in het bepalen van de waarde van de onderneming, zodat de man niet afzonderlijk betaling daarvan kan verzoeken. Uitgaande van zijn standpunt dat de waarde van de onderneming negatief is, wekt het bevreemding dat de vrouw ook nog eens een bedrag ter zake de rekening-courant aan hem dient te voldoen. Subsidiair stelt de vrouw dat, voor zover de schuld in 2012 is opgelopen van € 3.791,00 naar het door de man thans genoemde bedrag, de toename in ieder geval uitsluitend voor zijn rekening dient te komen aangezien partijen in dat jaar feitelijk uit elkaar zijn gegaan.
2.11.33.De rechtbank volgt het standpunt van de vrouw dat de rekening-courant schuld reeds is betrokken in de waardebepaling van de aandelen in de onderneming (zie hiervoor onder d.). Nu ter zake de waarde daarvan is geoordeeld dat deze nihil is, acht de rechtbank het redelijk en billijk te bepalen dat de rekening-courant schuld zonder nadere verdeling geheel voor rekening van de man komt.
ad k.
vordering ter zake premie arbeidsongeschiktheidsverzekering
2.11.34.De vrouw stelt dat zij een vordering heeft op de man ter zake de premie die betaald is voor het jaar 2012. Dit bedrag is betaald van het gezamenlijke spaargeld voor de verdeling daarvan. Partijen zijn in mei 2012 uit elkaar gegaan en voeren vanaf die datum dus geen gemeenschappelijke huishouding meer. De man dient daarom de helft van de premie aan de vrouw te voldoen, althans in ieder geval de helft van hetgeen betrekking heeft op de periode na indiening van het verzoek tot echtscheiding op 9 juli 2012.
2.11.35.De man betwist het standpunt van de vrouw. Volgens hem betreft de premie kosten van de huishouding zoals bedoeld in artikel 1:84 BW. Het is onduidelijk op welke grond de vrouw recht zou hebben op vergoeding. Ook vanaf de datum dat de voorlopige voorziening-en van kracht zijn, te weten 12 oktober 2012, draagt de vrouw, indirect, nog bij aan deze kosten. Overigens heeft de vrouw ook belang bij de betaling van de premie nu deze verzekering een eventueel inkomensverlies van de man zal opvangen, zodat de alimentatie en (woon-)lasten kunnen blijven worden betaald.
2.11.36.De rechtbank overweegt dat de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft te gelden als huishoudelijke kosten nu een arbeidsongeschiktheidsverzekering een algemene verzekering betreft voor zelfstandig ondernemers die wordt afgesloten om ten behoeve van het gezin een inkomen te garanderen wanneer sprake is van arbeidsongeschiktheid.
Echter, van een gemeenschappelijke huishouding is geen sprake meer sinds mei 2012, zodat niet valt in te zien waarom de vrouw vanaf die datum daarin dient bij te dragen. De rechtbank zal daarom bepalen dat de man de helft van de premie die betrekking heeft op de periode vanaf mei tot en met december 2012 aan de vrouw dient te voldoen. Dit is dus de helft van 8/12 deel van de jaarpremie 2012 van € 11.060,86, zodat de man € 3.686,95 aan de vrouw dient te betalen.
ad l.
afstorting pensioenrechten2.11.37. Tussen partijen is niet in geschil dat het in eigen beheer opgebouwde pensioen dient te worden verevend.
2.11.38.De vrouw verzoekt de man als directeur-grootaandeelhouder van [naam vennootschap]B.V. te veroordelen om het kapitaal dat nodig is voor het aan de vrouw toekomende deel van de pensioenaanspraak af te storten bij een door de vrouw aan te wijzen, in Nederland gevestigde, levensverzekeringsmaatschappij of op een door de vrouw aan te wijzen bankspaarrekening.
2.11.39.Ter onderbouwing van haar verzoek stelt de vrouw dat de op de balans van [naam vennootschap]B.V. opgenomen pensioenvoorziening per datum inschrijving echtscheidings-beschikking dient te worden verevend. Van de vrouw kan niet gevergd worden dat zij afhankelijk blijft van het beleid van de man ten aanzien van de onderneming en aldus het risico moet blijven dragen dat het opgebouwde pensioen te zijner tijd niet meer kan worden betaald. De vrouw verwijst onder meer naar twee arresten van de Hoge Raad van 9 februari 2007 (LJN: AZ2658) en 20 maart 2009 (LJN: BG9458), als ook uitspraken van de rechtbank Zutphen van 25 februari 2009 (LJN: BI0348) en de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 20 mei 2009 (LJN: BI4252).
2.11.40.Als productie 10 bij zijn verweerschrift tegen het aanvullend verzoek van de vrouw heeft de man de pensioenbrief overgelegd. De pensioenvoorziening op de balans bedraagt € 34.606,00 per 31 december 2012. Voorts heeft de man als productie 20 bij de brief van
18 oktober 2013 een rapport van [deskundige] overgelegd. Daaruit blijkt dat de vrouw bij conversie een aanspraak van € 3.004,00 op ouderdomspensioen verkrijgt. In totaal is er een koopsom nodig van € 59.000,00 (commerciële koopsom bij een verzekeraar). Dit is van invloed op de waarde van de onderneming, waarbij voor de waardering van de totale pensioenverplichting een koopsom van € 108.882,00 wordt gehanteerd. Gezien het eigen vermogen op de balans en de herwaardering van de pensioenen, zoals hiervoor weergegeven in r.o. 2.11.18, is de waarde van onderneming door [deskundige] bepaald op -/- € 13.703,00. Volgens deze deskundige is de onderneming niet in staat om ineens de koopsom voor de verevende aanspraken af te storten. Dit zou het einde van de onderneming betekenen.
Het is zelfs de vraag of er op de datum waarop het pensioen dient in te gaan voldoende middelen zijn. De man verwijst voorts naar een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 4 juni 2013 (LJN: CA2416) waarin is overwogen het niet redelijk en billijk is dat de afstorting van de pensioenaanspraak van de vrouw mede tot gevolg heeft dat de pensioenaanspraak van de man volledig in rook op gaat. De postsolidariteit die ex-echtgenoten jegens elkaar in acht dienen te nemen, verzet zich daartegen.
2.11.41.De rechtbank is van oordeel dat, nu de waarde van de aandelen per 31 december 2012 in de verdeling is betrokken, deze datum in afwijking van de in artikel 3 lid 1 van de Wet Verevening Pensioenrechten bij scheiding genoemde datum van echtscheiding ook als peildatum voor het bepalen van de waarde van de pensioenrechten dient te worden gehanteerd. Gezien de inhoud van de door de man overgelegde stukken van zijn accountant, Rabobank en de deskundige [deskundige] is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de vrouw ter zake de afstorting van het pensioen dient te worden afgewezen omdat de financiële situatie van de man en/of [naam vennootschap]B.V. dat op dit moment niet toelaat. Het is voldoende aannemelijk geworden dat een verplichting tot afstorting van de pensioenrechten van de vrouw op dit moment naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een faillissement van de man en/of [naam vennootschap]B.V.
2.11.42.De afwijzing van het verzoek van de vrouw neemt niet weg dat de verplichting tot verevening blijft bestaan. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen te zijner tijd in onderling overleg tot benoeming van een onafhankelijk deskundige kunnen komen, zodat de waarde van het aan de vrouw toekomende deel van de pensioenrechten door deze deskundige kan worden vastgesteld.