III. Door de verdachte in het onderzoek Raptus gebruikte telefoonnummers.
De verdachten in het onderzoek Raptus maakten gebruik van diverse telefoonnummers. In onderstaand overzicht heeft de rechtbank de in casu relevante telefoonnummers weergegeven met daarbij een onderbouwing van de als gebruiker van het betreffende nummer aan te duiden verdachte. In ondersteunende zin wordt daarbij een eventuele stemherkenning door de tolken - in de betreffende tapgesprekken aangeduid met de letters SH - in aanmerking genomen. Waar in de bewijsmiddelen wordt verwezen naar tapgesprekken of telefoonnummers/ taplijnen, heeft dit overzicht als uitgangspunt te gelden.
[medeverdachte 8]maakte gebruik van het mobiele telefoonnummer
[telefoonnummer] (taplijn 11-G). Ter onderbouwing geldt het volgende:
- [medeverdachte 8] verklaarde deelnemer te zijn aan de telefoongesprekken gevoerd middels genoemd nummer op 17 maart 2004 te 19.54 uur en 27 maart 2004 te 22.07 uur (map VD01 p. 889-890 en tapgesprekken p. 897-898);
- getuige [getuige 4] is geconfronteerd met de inhoud van een tapgesprek gevoerd middels genoemd nummer op 24 maart 2004 te 16.31. [getuige 4] verklaarde aan dit gesprek deel te hebben genomen en dat hij dit telefoongesprek voerde met [naam 1], waarbij hij [medeverdachte 8] aanwijst als de persoon die hij met [naam 1] bedoelt (map GET, verhoor [getuige 4] p. 3 met als bijlage bij dit verhoor het betreffende tapgesprek, in combinatie met p. 4 en fotomap 1 Raptus UMS034/242).
[medeverdachte 8]maakte ook gebruik van het mobiele toestel voorzien van het
IMEI nummer [IMEI-nummer] (taplijn 13-I). Ter onderbouwing geldt het volgende:
- [medeverdachte 8] verklaarde deelnemer te zijn aan het tapgesprek op 25 april 2004 te 12.31 uur, gevoerd middels het mobiele telefoontoestel voorzien van dit IMEI nummer (map V1 p. 887).
- getuige [getuige 4] is geconfronteerd met de inhoud van een door hem gevoerd telefoongesprek op 9 april 2004 te 15.31 uur met het toestel met genoemd IMEI nummer. [getuige 4] verklaarde aan dit gesprek deel te hebben genomen en dat hij dit telefoongesprek voerde met [naam 1], waarbij hij [medeverdachte 8] aanwijst als de persoon die hij met [naam 1] bedoelt (map GET, verhoor [getuige 4] p. 2-3 met als bijlagen bij dit verhoor de betreffende tapgesprekken, in combinatie met p. 4 en fotomap 1 Raptus UMS034/242).
[medeverdachte 8]maakte verder gebruik van het mobiele telefoonnummer
[telefoonnummer] (taplijn 20-G),hetgeen volgt uit het gegeven dat [medeverdachte 8]
,na te zijn geconfronteerd met de inhoud van een tapgesprek gevoerd middels genoemd telefoonnummer op 10-06-2004 te 16.44 uur, verklaarde deel te hebben genomen aan dit gesprek (map VD01, p. 861 en tapgesprek p. 866).
[medeverdachte 8]maakte voorts gebruik van het mobiele telefoonnummer
[telefoonnummer] (taplijn 26-G en 36-G). Ter onderbouwing geldt het volgende:
- [medeverdachte 8] verklaarde na te zijn geconfronteerd met de inhoud van tapgesprekken gevoerd middels genoemd telefoonnummer op 01 juli 2004 te 03.15 uur en op 27 september 2004 te 06.48 uur, deel te hebben genomen aan deze gesprekken (map VD01, p. 852 en 862 en tapgesprek p. 856 en 867);
- tijdens de doorzoeking op 21 juni 2005 op het verblijfadres van verdachte [medeverdachte 8] te Schijndel werd de desbetreffende simkaart van dit nummer aangetroffen (TLCM map p. 74).
[medeverdachte 8]maakte ook gebruik van het mobiele telefoonnummer
[telefoonnummer] (taplijn 27-G en 35-G). Ter onderbouwing geldt het volgende:
- [medeverdachte 8] verklaarde na te zijn geconfronteerd met de inhoud van tapgesprekken gevoerd middels genoemd nummer op 13 juli 2004 te 11.17 uur en op 21 september 2004 te 14.55 uur deel te hebben genomen aan deze gesprekken (map VD01, p. 852-854 en tapgesprek p. 857-858).
[medeverdachte 8]maakte ten slotte ook gebruik van het Thaise nummer
[telefoonnummer] (geen taplijn), hetgeen volgt uit een uitgaand tapgesprek met dit nummer op taplijn 46-G op 24 december 2004 te 12.12, waarin [medeverdachte 1] (taplijn 46-G) belt met de gebruiker van bedoeld nummer en hem aanspreekt met [alias 4] (ZD 1, tapgesprek p. 4092).
[medeverdachte 1]maakte (samen met [medeverdachte 10]) gebruik van het mobiele telefoonnummer
[telefoonnummer] (01-G en 24-G).Ter onderbouwing geldt het volgende:
- [medeverdachte 10] verklaarde bedoeld nummer te gebruiken en samen te wonen met haar vriend [alias 5], waarbij zij [medeverdachte 1] aanwijst als de persoon met wie zij [alias 5] bedoelt (map VD03, p. 1584, 1567-1568 in combinatie met p. 1576-1577 en fotoboek 2 Raptus);
- in een inkomend tapgesprek op genoemd nummer op 14-06-2004 te 22.28 uur wordt gevraagd naar [alias 5], die vervolgens aan de lijn komt (ZD 3 p. 5492).
[medeverdachte 1]maakte tevens gebruik van het mobiele telefoonnummer
[telefoonnummer] (taplijn 04-G, incidenteel in gebruik bij [medeverdachte 9], zie hierna bij [medeverdachte 9]). Ter onderbouwing geldt het volgende:
- [medeverdachte 9] , geconfronteerd met de inhoud van een tapgesprek gevoerd middels genoemd telefoonnummer op 25 februari 2004 te 17.44 uur, verklaarde dat hij aan dit gesprek deelnam en dit telefoongesprek voerde met [medeverdachte 1], ook wel [alias 5] of [alias 6] genaamd, waarbij hij [medeverdachte 1] aanwijst als de persoon die hij met [medeverdachte 1] bedoelt (map VD07 p. 2087 en tapgesprek p. 2091, in combinatie met p. 2144-2445 en fotoboek 4 Raptus, UMS034/245);
- [medeverdachte 11] , geconfronteerd met de inhoud van een tapgesprek gevoerd middels genoemd telefoonnummer op 24 december 2003 te 14.46 uur, verklaarde deel te hebben genomen aan dit telefoongesprek en dit gesprek te hebben gevoerd met [alias 5], waarbij hij [medeverdachte 1] aanwijst als de persoon die hij met [alias 5] bedoelt (map VD010, p. 2235 en tapgesprek p. 2242, in combinatie met p. 2284 en fotoboek 4 Raptus, UMS034/245).
Ook maakte
[medeverdachte 1]gebruik van het mobiele telefoonnummer
[telefoonnummer] (taplijn 14-G en 32-G). Ter onderbouwing geldt het volgende:
- tijdens de doorzoeking op 21 juni 2005 op het verblijfadres van [medeverdachte 1] te Rotterdam werd de desbetreffende simkaart van dit nummer aangetroffen (TCLM map p. 75);
- [medeverdachte 12], geconfronteerd met de inhoud van een tapgesprek gevoerd middels genoemd telefoonnummer op 3 september 2004 te 16.27 uur verklaarde deel te hebben genomen aan dit gesprek en dit gesprek gevoerd te hebben met [alias 5], waarbij hij [medeverdachte 1] aanwijst als de persoon die hij met [alias 5] bedoelt (map VD06 p. 1920 en tapgesprek p. 1924 en fotoboek 3 Raptus)
Tevens maakte
[medeverdachte 1]gebruik van het mobiele telefoonnummer
[telefoonnummer] (taplijn 17-G). Ter onderbouwing geldt het volgende:
- in een inkomend telefoongesprek op 14 juni 2004 te 22.28 uur met een nummer dat volgens [medeverdachte 10] bij haar in gebruik is ([telefoonnummer], taplijn 24-G) wordt gevraagd naar [alias 5], die vervolgens aan de telefoon komt en zijn telefoonnummer geeft, te weten [telefoonnummer] (map VD03 p. 1584 en ZD 3 p. 5492);
- [medeverdachte 10] verklaarde samen te wonen met haar vriend [alias 5], waarbij zij [medeverdachte 1] aanwijst als de persoon met wie zij [alias 5] bedoelt (map V03, p. 1567-1568 in combinatie met p. 1576-1577 en fotoboek 2 Raptus);
- dactyloscopische vergelijking in Singapore leverde op de identiteit van [naam persoon], geboren te [geboorteplaats 2] op [1972]. Als gebruiker van dit mobiele nummer heeft [medeverdachte 1] voornoemd op 04 juli 2004 te 21.47 uur contact met [medeverdachte 10] en geeft hij aan vandaag jarig te zijn (TCLM map p. 68).
Ook maakte
[medeverdachte 1]gebruik van het mobiele telefoonnummer
[telefoonnummer] (taplijn 28-G, 33-G, 37-G en 52-G). Ter onderbouwing geldt het volgende:
- de desbetreffende simkaart van dit nummer werd op 21 juni 2005 tijdens de doorzoeking op het verblijfadres van [medeverdachte 1] aangetroffen (TCLM map p. 75);
- op 17 september 2004 te 16.51 uur wordt met dit mobiele nummer een ticket geboekt, waarbij op de vraag naar de achternaam van de beller, de achternaam [medeverdachte 1] en de voornaam [medeverdachte 1] wordt doorgegeven (TCLM-map p. 69)
Ook maakte
[medeverdachte 1]gebruik van het mobiele telefoonnummer
[telefoonnummer] (taplijn 56-G).Ter onderbouwing geldt het volgende:
- [medeverdachte 10], geconfronteerd met de inhoud van een tapgesprek gevoerd middels genoemd telefoonnummer op 2 februari 2005 te 21.44 en 22.07 uur, verklaarde deel te hebben genomen aan deze telefoongespreken en deze gesprekken te hebben gevoerd met [alias 5], waarbij zij verklaart dat hij haar vriend is en [medeverdachte 1] aanwijst als de persoon met wie zij [alias 5] bedoelt (map VD03 p. 1585, 1567-1568 en tapgesprekken p. 1591-1592, in combinatie met p. 1576-1577 en fotoboek 2 Raptus);
- [medeverdachte 9], geconfronteerd met de inhoud van een tapgesprek gevoerd middels genoemd telefoonnummer op 25 februari 2005 te 16.34 uur, verklaarde deel te hebben genomen aan dit telefoongesprek en dit gesprek te hebben gevoerd met [alias 5], ook wel genoemd [medeverdachte 1] of [alias 6], waarbij hij [medeverdachte 1] aanwijst als de persoon die hij met deze namen aanduidt (map VD07 p. 2074 en tapgesprek p. 2078, in combinatie met p. 2144-2145 en fotoboek 4 Raptus UMS034/245);
- [medeverdachte 11], geconfronteerd met de inhoud van een tapgesprek gevoerd middels genoemd telefoonnummer op 14 januari 2005 te 23.52 uur, verklaarde deel te hebben genomen aan dit telefoongesprek en dit gesprek te hebben gevoerd met [alias 5], waarbij hij [medeverdachte 1] aanwees als de persoon die hij met [alias 5] bedoelt (map VD10 p. 2336 en tapgesprek p. 2246, in combinatie met p. 2284 en fotoboek 4 Raptus UMS034/245).
Ook maakte
[medeverdachte 1]gebruik van het mobiele telefoonnummer
[telefoonnummer] (taplijn 47-G en 62-G), hetgeen volgt uit het gegeven dat de desbetreffende simkaart op 21 juni 2005 tijdens de doorzoeking op het verblijfadres van [medeverdachte 1] werd aangetroffen (TCLM map, p. 75) .
[medeverdachte 1]maakte verder gebruik van het mobiele telefoonnummer
[telefoonnummer] (geen taplijn), hetgeen volgt uit de tapgesprekken op p. 5396 en p. 5399 van zaaksdossier 3, in onderlinge samenhang beschouwd, waarin [medeverdachte 9] (incidenteel gebruiker taplijn 04-G) op 25 januari 2004 te 14.46 uur door de gebruiker van het nummer [telefoonnummer] wordt opgedragen een bepaald telefoonnummer aan [alias 8] (dit betreft [medeverdachte 13] volgens eerder genoemd namenoverzicht) door te geven, waarop [medeverdachte 9] ([telefoonnummer], taplijn 07-G) in een telefoongesprek diezelfde dag te 14.53 met [medeverdachte 13] (taplijn 06-G) het betreffende nummer doorgeeft met de mededeling dat dit nummer van [alias 6] afkomstig is; daarbij wijst [medeverdachte 9] [medeverdachte 1] aan als de persoon die hij met [alias 6] bedoelt (ZD 3, p. 5396 en 5399 in combinatie met map VD07, p. 2144-2145 en fotoboek 4 Raptus UMS034/245).
[medeverdachte 10]maakte gebruik van de mobiele telefoonnummers
[telefoonnummer] (taplijn 24-G) en [telefoonnummer] (taplijn 25-G), hetgeen zij zelf heeft verklaard (map VD03 p. 1584).
[medeverdachte 13]maakte gebruik van het mobiele telefoonnummer
[telefoonnummer] (taplijn 06-G). Ter onderbouwing geldt het volgende:
- [medeverdachte 12], geconfronteerd met de inhoud van een tapgesprek gevoerd middels genoemd telefoonnummer op 09 maart 2004 te 12.31 uur, verklaarde dat hij aan dit gesprek deelnam en dat hij dit telefoongesprek voerde met [alias 8], waarbij hij [medeverdachte 13] aanwijst als de persoon die hij met [alias 8] bedoelt (map VD06, p. 1919 en tapgesprek p. 1922, in combinatie met p. 1920 en fotoboek 3 Raptus);
- [medeverdachte 9], geconfronteerd met de inhoud van een tapgesprek gevoerd middels genoemd telefoonnummer op 06 februari 2004 te 10.57 uur, verklaarde dat hij aan dit gesprek deelnam en dit telefoongesprek voerde met [alias 8], waarbij hij [medeverdachte 13] aanwijst als de persoon die hij met [alias 8] bedoelt (map VD07, p. 2107 en tapgesprek p. 2127, in combinatie met p. 2144-2145 en fotoboek 4 Raptus UMS034/245 ).
[medeverdachte 13]maakt ook gebruik van het mobiele telefoonnummer
[telefoonnummer] (taplijn 29-G),hetgeen volgt uit het gegeven dat [medeverdachte 12], geconfronteerd met de inhoud van een tapgesprek met genoemd telefoonnummer op 20 augustus 2004 te 00.27 uur, verklaarde dat hij aan dit gesprek deelnam en dit telefoongesprek voerde met [alias 8], waarbij hij [medeverdachte 13] aanwijst als de persoon die hij met [alias 8] bedoelt (map VD06, p. 1920 en tapgesprek p. 1923, in combinatie met fotoboek 3 Raptus)
[medeverdachte 13]maakte tevens gebruik van het mobiele telefoonnummer
[telefoonnummer] (taplijn 63-G).Ter onderbouwing geldt het volgende:
- [medeverdachte 9] , geconfronteerd met de inhoud van tapgesprekken gevoerd middels genoemd telefoonnummer op 28 februari 2005 te 10.30 uur en op 5 maart 2005 te 16.34 uur,
verklaarde dat hij aan deze gesprekken deelnam en deze gesprekken voerde met [alias 8], waarbij hij [medeverdachte 13] aanwijst als de persoon die hij met [alias 8] bedoelt (map VD07, p. 2074 en 2157 en tapgesprekken p. 2079 en 2160, in combinatie met p. 2144-2145 en fotomap 4 Raptus UMS034/245);
- tijdens de doorzoeking op 21 juni 2005 werd op het verblijfadres van [medeverdachte 13] te Rotterdam het mobiele toestel met de betreffende simkaart aangetroffen (TCLM map p. 76).
[medeverdachte 13]maakte voorts gebruik van het mobiele telefoonnummer
[telefoonnummer] (taplijn 64-G). Ter onderbouwing geldt het volgende:
- getuige [getuige 5], geconfronteerd met de inhoud van tapgesprekken gevoerd middels genoemd telefoonnummer op 18 mei 2005 te 15.05 uur en op 20 mei 2005 te 16.49 en 16.32 uur, verklaarde dat hij aan deze gesprekken deelnam en deze telefoongesprekken voerde met meneer [alias 20], waarbij hij aangaf dat meneer [alias 20] dezelfde persoon is als [alias 8] (map GET, p. 3-5 en de als bijlagen bij dit verhoor gevoegde tapgesprekken);
- blijkens eerder genoemd namenoverzicht [alias 8] de bijnaam is van [medeverdachte 13];
- tijdens de doorzoeking op 21 juni 2005 werd op het verblijfadres van [medeverdachte 13] te Rotterdam het mobiele toestel aangetroffen waarin eerder de simkaart met dit nummer ingezeten heeft (TLCM map p. 76)
[medeverdachte 12]maakte gebruik van het mobiele telefoonnummer
[telefoonnummer] (taplijn 18-G).Ter onderbouwing geldt het volgende:
- [medeverdachte 12], geconfronteerd met de inhoud van een uitgaand telefoongesprek op taplijn 14-G met de gebruiker van het nummer [telefoonnummer] op 11 mei 2004 te 14.00 uur, herkent de mannenstem als zijn eigen stem (map VD06, p. 1927-1928 en tapgesprek p. 1930);
- [medeverdachte 12] verklaarde ook deel te hebben genomen aan diverse uitgaande telefoongesprekken op taplijn 29-G, 32-G en 19-G telkens gevoerd met nummer
[telefoonnummer] (map VD06, p. 1920 en tapgesprekken p. 1923-1925);
- [medeverdachte 9], geconfronteerd met de inhoud van een tapgesprek gevoerd middels genoemd telefoonnummer op 17 juni 2004 te 14.21 uur, verklaarde dat hij aan dit gesprek deelnam en dit telefoongesprek voerde met [alias 9], waarbij hij [medeverdachte 12] aanwijst als de persoon die hij met [alias 9] bedoelt (map VD07, p. 2165 en tapgesprek p. 2179, in combinatie met p. 2144 en 2146 en fotoboek 4 Raptus UMS034/245);
- tijdens de doorzoeking op 21 juni 2005 werd op het verblijfadres van [medeverdachte 12] te Rotterdam het mobiele toestel aangetroffen waarin eerder de simkaart van het nummer [telefoonnummer] ingezeten heeft (TCLM map p. 77);
[medeverdachte 12]maakt tevens gebruik van het telefoonnummer
[telefoonnummer] (taplijn 43-G), hetgeen volgt uit de bij de doorzoeking op 21 juni 2005 op zijn verblijfplaats aangetroffen simkaart van dit nummer, dat zich bevond in een toestel van taplijn 18-G, eveneens bij hem in gebruik (TCLM map, p. 77)
[medeverdachte 12]maakt verder gebruik van het mobiele telefoonnummer
[telefoonnummer] (taplijn 69-G).Ter onderbouwing geldt het navolgende:
- [medeverdachte 12] noemt in zijn verklaring als zijn eigen telefoonnummer een nummer dat slechts wat betreft het laatste cijfer verschilt met genoemd nummer (map V6, p. 1913);
- in een inkomend tapgesprek op 21 september 2004 te 18.43 uur op taplijn 34-G zegt de beller met het telefoonnummer [telefoonnummer] dat hij [alias 9] is (map VD06, p. 1969);
- uit eerder genoemd namenoverzicht volgt dat [alias 9] de bijnaam van [medeverdachte 12] betreft.
[medeverdachte 12]maakte ook gebruik van het mobiele telefoonnummer
[telefoonnummer] (taplijn 70-G).Ter onderbouwing geldt het volgende:
- tijdens de doorzoeking op 21 juni 2005 werd op het verblijfadres van [medeverdachte 12] te Rotterdam het mobiele toestel van deze taplijn aangetroffen (TCLM map p. 77);
- de tapgesprekken op p. 5327 tot en met p. 5330 uit zaaksdossier 3, in onderlinge samenhang beschouwd, in die zin dat [medeverdachte 1] (taplijn 56-G) op 28 februari 2005 te 16.01 [medeverdachte 13] ([telefoonnummer], taplijn 63-G) opdraagt tegen [alias 9] te zeggen dat hij het nummer moet intoetsen, waarna [medeverdachte 13] (taplijn 63-G) een minuut later aan de gebruiker van nummer [telefoonnummer] doorgeeft van plaats tot plaats contact met iemand op te nemen en [medeverdachte 1] (taplijn 56-G) weer een minuut later [medeverdachte 13]
([telefoonnummer], taplijn 63-G) opdraagt tegen [alias 9] te zeggen dat hij de chipkaart erin doet en moet testen, waarna [medeverdachte 13] (63-G) weer een minuut later aan de gebruiker van het nummer [telefoonnummer] doorgeeft dat hij het nummer moet invoeren en moet testen (ZD 3, p. 5327-5330);
- uit eerder genoemd namenoverzicht volgt dat [alias 9] de bijnaam is van [medeverdachte 12].
[medeverdachte 12]maakt voorts gebruik van het mobiele telefoonnummer
[telefoonnummer] (geen taplijn),hetgeen volgt uit de in onderlinge samenhang gelezen tapgesprekken op p. 5330 en 5331 van zaaksdossier 3, waarbij [medeverdachte 13] (taplijn 63-G) op 28 februari 2005 te 16.04 uur belt met [medeverdachte 12] (nummer [telefoonnummer], taplijn 70-G) en hem opdraagt het nummer in te voeren en te testen, waarna op diezelfde dag te 16.10 uur aan de gebruiker van het nummer [telefoonnummer] wordt gevraagd of hij al getest en doorgegeven heeft (ZD 3, p. 5330-5331).
[medeverdachte 12]maakt ook gebruik van het mobiele telefoonnummer
[telefoonnummer] (geen taplijn).Ter onderbouwing geldt het volgende:
- [medeverdachte 12], geconfronteerd met de inhoud van een uitgaand tapgesprek op 30 maart 2004 te 15.03 uur op taplijn 04-G met de gebruiker van het nummer [telefoonnummer], herkent zijn eigen stem als de mannenstem (map VD06, p. 1928 en tapgesprek
- de tapgesprekken op p. 5370 en 5371 uit zaaksdossier 3, in onderlinge samenhang beschouwd, in die zin dat [medeverdachte 1] (taplijn 04-G) op 12 januari 2004 te 12.55 uur belt met de gebruiker van nummer [telefoonnummer] en hem opdraagt langs [alias 21] te gaan om iets te brengen naar de tempel ten behoeve van [alias 8], waarop de gebruiker van bedoeld nummer aangeeft op te zullen staan, waarna [medeverdachte 1] (taplijn 04-G) een minuut later belt met [medeverdachte 13] ([telefoonnummer], taplijn 06-G) met de mededeling dat [alias 9] opstaat en het gaat ophalen om vervolgens naar de tempel te brengen (ZD 3, p. 5370 en 5371);
- uit eerder genoemd namenoverzicht volgt dat [alias 9] de bijnaam is van [medeverdachte 12].
[medeverdachte 9]maakte incidenteel gebruik van het mobiele telefoonnummer
[telefoonnummer] (taplijn 04-G van [medeverdachte 1]). Ter onderbouwing geldt het volgende
:
- [medeverdachte 9] verklaarde, na te zijn geconfronteerd met een tapgesprek op 17 januari 2004 te 22.05 uur gevoerd op taplijn 04-G met de gebruiker van het nummer [telefoonnummer] (taplijn 07-G van [medeverdachte 9], zie hierna), dat [medeverdachte 1] tegen hem zei dat hij ([medeverdachte 1]) over twee dagen weg zou gaan en [medeverdachte 9] dan zijn GSM moest opnemen; [medeverdachte 9] verklaarde vervolgens ook de GSM van [medeverdachte 1] te hebben gekregen, waarbij hij [medeverdachte 1] aanwijst als de persoon die hij met [medeverdachte 1] bedoelt (map VD07, p. 2103-2104 en tapgesprek p. 2109, in combinatie met p. 2144-2145 en fotoboek 4 Raptus UMS034/245);
- [medeverdachte 9] verklaarde na geconfronteerd te zijn met de inhoud van een tapgesprek gevoerd met taplijn 04-G op 19 januari 2004 te 12.51 uur zijn eigen stem te herkennen en op dat moment de telefoon van [medeverdachte 1] ([medeverdachte 1]) op te nemen; ook in daarop volgende tapgesprekken met deze taplijn op 20 januari 2004 te 13.35 uur, 21 januari 2004 te 21.40 uur, 24 januari 2004 te 13.19 uur, 25 januari 2004 te 14.46 uur, 14.53 uur en 15.06 uur en op 3 februari 2004 te 13.38 uur herkent verdachte zijn eigen stem (map VD07, p. 2104-2107 en tapgesprekken p. 2112-2117 en 2119-2126);
- in de taps met taplijn 04-G op 27 januari 2004 te 11.58 uur en op 31 januari 2004 te 15.18 en 15.24 uur wordt over [alias 6]/[alias 5] gesproken in de derde persoon (ZD 3, p. 5410-5412 5415-5416, 5417)
[medeverdachte 9]maakte gebruik van het mobiele telefoonnummer
[telefoonnummer] (taplijn 07-G), hetgeen volgt uit het feit dat hij, geconfronteerd met de inhoud van tapgesprekken met dit nummer op 6 februari 2004 te 00.21 uur en 11 februari 2004 te 23.56 uur en met de inhoud van een inkomend tapgesprek op taplijn 04-G met dit nummer op 24 december 2003 te 12.25 uur, verklaarde aan die gesprekken te hebben deelgenomen (map VD07, p. 2041 en tapgesprekken p. 2043-2045).
[medeverdachte 9]maakte ook gebruik van het mobiele telefoonnummer
[telefoonnummer] (71-G).Ter onderbouwing geldt het volgende:
- [medeverdachte 9] verklaarde deelnemer te zijn geweest aan de gesprekken op taplijn 60-G en 56-G gevoerd met dit nummer op 22 januari 2005 te 12.34 uur en op 15 januari 2005 te 17.59 uur (map VD07, p. 2048 en tapgesprekken p. 2055-2056);
- tijdens de doorzoeking op 21 juni 2005 op het verblijfadres van [medeverdachte 9] werd de desbetreffende simkaart met het nummer [telefoonnummer] en het daarbij behorende mobiele toestel aangetroffen (TCLM. map p. 77).
[medeverdachte 11]maakte
incidenteelgebruik van het mobiele nummer
[telefoonnummer] (06-G, taplijn [medeverdachte 13]), hetgeen volgt uit het feit dat [medeverdachte 11] zelf verklaarde, na te zijn geconfronteerd met de inhoud van een telefoongesprek op 9 maart 2004 te 12.56 uur met dit nummer, deelnemer te zijn aan dit gesprek dat hij met [alias 14] voerde, waarbij hij [medeverdachte 15] aanwijst als de persoon die hij met [alias 14] bedoelt (map VD10, 2259 en tapgesprek p. 2263, in combinatie met p. 2284 en fotoboek 4 Raptus UMS034/245).
[medeverdachte 11]maakte gebruik van het mobiele telefoonnummer
[telefoonnummer] (taplijn 19-G). Ter onderbouwing geldt het volgende:
- [medeverdachte 11] heeft verklaard deelnemer te zijn aan de gesprekken gevoerd middels dit nummer op 04 juni 2004, 01 juli 2004 en 20 mei 2004 (map V010 p. 2233-2234 en tapgesprekken p. 2238-2240);
- [medeverdachte 12], geconfronteerd met de inhoud van een tapgesprek gevoerd middels dit nummer op 05-09-2004 te 03.12 uur, verklaarde dat hij aan dit gesprek deelnam en dit telefoongesprek voerde met [alias 12], waarbij hij [medeverdachte 11] aanwijst als de persoon die hij met [alias 12] bedoelt (map VD06 p. 1920 en tapgesprek p. 1925, in combinatie met fotoboek 3 Raptus).
- tijdens de doorzoeking op 21 juni 2005 werd op het verblijfadres van [medeverdachte 11] te Rotterdam het mobiele toestel met de daarbij behorende simkaart met het nummer
[telefoonnummer] aangetroffen (TLCM map p. 76)
[medeverdachte 11]maakte ook gebruik van het mobiele telefoonnummer
[telefoonnummer] (geen taplijn), hetgeen volgt uit het feit dat hij zelf verklaarde, na te zijn geconfronteerd met de inhoud van een telefoongesprek op taplijn 06-G met dit nummer op 9 maart 2004 te 12.07 uur, deelnemer te zijn aan dit gesprek (map VD10, p. 2259 en tapgesprek p. 2262)
[medeverdachte 15]maakte gebruik van het mobiele telefoonnummer
[telefoonnummer] (taplijn 77-G),hetgeen volgt uit de verklaring van [medeverdachte 15] waarin hij zijn eigen stem herkent in inkomende tapgesprekken op taplijn 71-G met de gebruiker van het telefoonnummer
[telefoonnummer] op 10 juni 2005 te 02.32 en 31 mei 2005 te 23.44 uur (map VD12, p. 2365 met daarbij de telefoongesprekken op p. 2367-2368).
[medeverdachte 16]maakte gebruik van het telefoonnummer
[telefoonnummer] (taplijn 76-G).Ter onderbouwing geldt het navolgende:
- [medeverdachte 16] verklaarde zelf twee telefoons te hebben waarvan één met genoemd nummer (VD14, p. 2442);
- tijdens de doorzoeking op 21 juni 2005 werd de simkaart van dit nummer op de verblijfplaats van [medeverdachte 16] aangetroffen (TCLM map, p. 75).
[verdachte]maakte gebruik van het mobiele telefoonnummer
[telefoonnummer] (taplijn 02-G Fair). Ter onderbouwing geldt het volgende:
- de gebruiker van het mobiele nummer [telefoonnummer] informeert op 15 oktober 2004 te 15.57 telefonisch naar de huur van een kamer. De verhuurder vraagt of hij te maken heeft met [verdachte], hetgeen beller bevestigt (TCLM map p. 72)”;
- in een inkomend telefoongesprek op 25 oktober 2004 te 0.56 uur op taplijn 02-G Fair zegt de beller “Hallo, ik wil [alias 16] spreken”, waarop de gebelde zegt “ok, een momentje”. Een ander persoon komt aan de telefoon en zegt “hallo?, waarop de beller vraagt “spreek ik met [alias 16]?”. De gebelde vraagt dan “met wie spreek ik?” en zij beginnen een gesprek waarin beller op een gegeven moment zegt “ik wil in ieder geval zeggen…[alias 16], ik ben bang dat jij hier meer aandacht aan moet besteden. Iemand, ook uit Fujian, is weer bij ons geweest om beschermingsgeld te halen. De gebelde vervolgt het gesprek door te vragen “Ook iemand uit Fujian?”. De rechtbank gaat ervan uit dat het verdachte [verdachte] is die aan de telefoon komt (ZD04, p. 5906);
- in een inkomend telefoongesprek op 29 oktober 2004 te 11.58 uur op taplijn 02-G Fair zegt beller “hallo met [alias 16]?”, waarop de gebelde zegt “ja” (ZD04, p. 5908);
- in een inkomend telefoongesprek op 28 oktober 2004 te 16.18 uur op taplijn 02-G Fair zegt beller “hallo met [alias 16]?”, waarop de gebelde zegt “ja” (ZD04, p. 5910);
- in een inkomend telefoongesprek op 9 september 2004 om 21.01 uur op taplijn 32-G (in gebruik bij [medeverdachte 1]) waarin wordt gebeld met telefoonnummer [telefoonnummer] noemt [alias 16] zichzelf bij naam (ZD04, p. 5928)
- met [alias 16] wordt [verdachte] bedoeld, zoals blijkt uit voormeld namenoverzicht
[medeverdachte 17]maakte gebruik van het telefoonnummer
[telefoonnummer] (01-G Fair). Ter onderbouwing geldt het volgende:
- [medeverdachte 17] verklaarde, na te zijn geconfronteerd met de inhoud van een uitgaand telefoongesprek op deze taplijn op 24 oktober 2004 te 17.36 dat [alias 18] deelnemer is aan dit gesprek, waarbij hij [medeverdachte 17] aanwijst als de persoon die hij bedoelt met [alias 18] (map VD18, p. 2941 en tapgesprek p. 2948, in combinatie met p. 2934-2935 en fotoboek 5 Raptus UMS034/246);
- in een uitgaand telefoongesprek op taplijn 14-G ([medeverdachte 1]) met dit nummer op
26 juli 2004 te 15.29 uur wordt gebelde aangesproken met de naam [alias 18] (ZD 5, tapgesprek p. 6155).
[medeverdachte 17]maakte gebruik van het mobiele telefoonnummer
[telefoonnummer] (taplijn 12-G Fair). Ter onderbouwing geldt het volgende:
- in een uitgaand telefoongesprek op deze taplijn op 28 maart 2005 te 15.32 uur zegt beller dat hij [alias 18] is, hetgeen blijkens eerder genoemd namenoverzicht de bijnaam van [medeverdachte 17] betreft (ZD 4, tapgesprek p. 5931);
- tijdens de doorzoeking op 21 juni 2005 is het mobiele toestel, waarin eerder de simkaart van dit nummer heeft gezeten, aangetroffen op de verblijfplaats van [medeverdachte 17] (TCLM map, p. 78).
Feit 3.
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende.
Op 29 december 2004 werden in het kader van het onderzoek Farum in Rotterdam aanhoudingen verricht ter zake afpersingen van Chinese personen. Een van die personen betrof verdachte [verdachte]. Op 7 februari 2005 werd naar aanleiding van informatie dat er een vuurwapen in perceel [adres 1] te Rotterdam, de verblijfplaats van [verdachte], aanwezig zou zijn een onderzoek ingesteld (proces-verbaal zaaksdossier 6, opgemaakt en getekend op 6 februari 2006, niet voorzien van paginanummer, voorafgaand aan p. 6872, hoofdstuk II.7). In de woonkamer van dat perceel werd tussen de zitting en de rugleuning van de sofa een vuurwapen merk Browning 9 mm aangetroffen (proces-verbaal van bevindingen, p. 6990). Op 8 februari 2005 is het pistool met in de patroonhouder twee kogelpatronen van het merk Fiocchi, kaliber 9 mm en zes kogelpatronen van het merk Sellier & Bellot, kaliber 9 mm overgedragen aan de Nationale Recherche unit Zwolle (proces-verbaal overdracht aangetroffen vuurwapen in perceel [adres 1] Rotterdam, p. 6986).
In een getapt telefoongesprek tussen derden op 2 februari 2005, de aanleiding voor genoemde doorzoeking op 7 februari 2005, wordt onder meer gezegd: ‘Fuck, een ijzer bij [alias 22] thuis gelaten, in de sofa. Ik ben vandaag daar geweest om te verhuizen. De huisbaas houdt mij in de gaten tijdens de verhuizing. Ik weet nu niet hoe ik het naar buiten kan brengen’. (tapgesprek, ZD06, p. 6880-6882)
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de plaats waar het vuurwapen is aangetroffen, namelijk verstopt tussen de zitting en de rugleuning van een sofa op de verblijfplaats van [verdachte], en gelet op het telefoongesprek inzake de verhuizing, ruim een maand na de aanhouding van [verdachte], waarbij een vuurwapen (‘ijzer’) is achtergebleven, [verdachte] wist van de aanwezigheid van dit wapen.
Het vuurwapen en de kogelpatronen zijn onderzocht. Het in beslag genomen vuurwapen is een pistool 9 mm waarvan het merk ontbreekt. Op de slede staat Browning System Utah en het is gelijk aan een FN Herstal model HP-35. Het pistool is geschikt om projectielen door een loop af te schieten. De werking van dit wapen berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Derhalve is dit pistool een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op art. 2 lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
In de patroonhouder die bij het vuurwapen is aangetroffen bevonden zich in totaal 8 kogelpatronen:
- 2 patronen waren van het merk Fiocchi, kaliber 9 mm voorzien van bodemstempel G.F.L. 9 mm Luger;
- 6 patronen waren van het merk Sellier & Bellot, kaliber 9 mm en voorzien van bodemstempel S&B 9 mm Luger.
De kogelpatronen betreffen munitie in de zin van art. 1 onder 4, gelet op art. 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie (proces-verbaal Wet Wapens en Munitie d.d. 26 juli 2006, opgenomen als bijlage 4 bij het aanvullend relaas van onderzoek met betrekking tot dossier UMS034 (Raptus) d.d. 26 juli 2006, proces-verbaalnummer UMS 034/512, map Aanvullend Dossier 01.
Ingevolge artikel 140 Sr wordt deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaar of een geldboete van de vijfde categorie. Ten aanzien van oprichters of leidinggevenden binnen de organisatie kan de gevangenisstraf met 1/3 worden verhoogd.
Volgens bestendige jurisprudentie moet onder het bestanddeel ‘organisatie’ in artikel 140 Sr worden verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Van deelneming aan een organisatie als hier bedoeld kan evenwel slechts dan sprake zijn indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in die artikelen bedoelde oogmerk.
Voldoende voor deelneming in de zin van artikel 140 Sr is dat verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
Voor bewijs van dit oogmerk zal onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Toegespitst op onderhavige casus
Boekhouding
Uit de aangetroffen administratie op de [adres 3] te Rotterdam, de verblijfplaats van onder meer [medeverdachte 1] en [medeverdachte 16], volgt dat sprake was van een boekhouding, waarin de betalingen in de periode januari 2004 tot en met mei 2005 aan (in ieder geval) de navolgende verdachten precies werden bijgehouden:
- [medeverdachte 1] (onder andere [medeverdachte 16], zie bijvoorbeeld ZD 1, p. 3966, 3974, 3981, 4032, 4034 en telefoonkosten, zie bijvoorbeeld p. 3954, 3956, 3957, 4022)
- [medeverdachte 11] (onder andere [medeverdachte 16] en diversen, zie bijvoorbeeld ZD 1, p. 3963, 3967, 3977, 4025, 4033)
- [medeverdachte 9] (onder andere [medeverdachte 16], zie bijvoorbeeld ZD 1, p. 3964, 3966, 3969, 4024, 4032 en water en elektra, zie bijvoorbeeld p. 3954, 3955, 3956, 4024, 4032)
- [medeverdachte 15] (onder andere [medeverdachte 16] en huur, zie bijvoorbeeld ZD 1, p. 3963, 3964, 3967 en een vliegticket, p. 4022)
- [medeverdachte 12] (vliegticket, ZD 1, p. 4022)
- [medeverdachte 16] (onder andere disco ZD 1, p. 4022, 4039 en [medeverdachte 16] p. 4024)
(ZD 1, 2004: p. 3944, 3954-3984; ZD 1, 2005: p. 4022-4042).
Uit de verwerking van de aangetroffen kasboeken over de periode september 2004 – april 2005 blijkt voorts dat [medeverdachte 1] telkens kastekorten aanzuiverde met stortingen. Deze stortingen beliepen over genoemde periode € 219.000,- (ZD 1, p. 3906, 3968, 3973, 3979, 3980, 4023, 4027, 4031, 4034 en p. 36 van het onder p. 3874 van ZD 1 geplaatste rapport van A. Brink d.d. 21 januari 2006)
Onderlinge verbondenheid leden van de organisatie
Uit de hierna te noemen bewijsmiddelen komt verder naar voren dat de leden van de criminele organisatie ook in sociaal opzicht met elkaar verbonden zijn en zichzelf als groep beschouwen. Dit blijkt onder meer uit de gebeurtenissen volgend op het overlijden van een (oud-)lid van de organisatie, [persoon 2] (bijgenaamd [alias 23]) eind december 2003.
Uit telefoongesprekken op 30 en 31 december 2003 en 24 maart 2004 (map VD01, p. 953-955, ZD 1. p. 3417 en map VD01, p. 956) leidt de rechtbank af dat [alias 23] op 30 december 2003 is overleden en dat hij door [medeverdachte 8] en [medeverdachte 1] als hun broeder wordt gezien. [medeverdachte 8] vraagt aan [medeverdachte 1] om aan de vrouw van [alias 23] door te geven dat de broeders niet naar de begrafenis zullen komen en op een later moment afscheid zullen nemen, dit in verband met het risico dat de politie opnamen maakt van de aanwezigen tijdens de begrafenis. Uit het telefoongesprek op 24 maart 2004 blijkt dat op vrijdag rond 9-10 uur een herdenkingsbijeenkomst zal worden gehouden ter nagedachtenis van [alias 23] in de “Thaise tempel”. Uit een observatiejournaal (map Getuigen, bijlage bij verhoor getuige 15, [getuige 6]) blijkt dat op 26 maart 2004 tussen 09.22 en 13.00 uur is waargenomen dat diverse verdachten binnen het Raptus onderzoek een chinees gebedshuis zijn binnengegaan aan de [adres 10]. Op grond van de bevindingen in dit journaal en de foto’s uit fotoboek 1 Raptus stelt de rechtbank vast dat in ieder geval [medeverdachte 1], [medeverdachte 10], [medeverdachte 13], [medeverdachte 12], [medeverdachte 11] en [medeverdachte 16] aldaar aanwezig zijn geweest.Uit de verklaring van [medeverdachte 8] van 28 juli 2005 (map VD01, p. 1020) en het hiervoor aangehaalde telefoongesprek van 24 maart 2004 leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 8] ook op deze bijeenkomst aanwezig is geweest.
Afpersing en mishandeling
Uit na te noemen bewijsmiddelen inzake afpersing/mishandeling kan worden afgeleid dat [medeverdachte 1], [medeverdachte 13], [medeverdachte 12], [medeverdachte 11], [verdachte] en [medeverdachte 17] zich in wisselende samenstelling bezig hielden met afpersing dan wel mishandeling van derden, waarbij sprake was van onderlinge contacten en een duidelijke rolverdeling, in die zin dat:
- [medeverdachte 1] als manager/opdrachtgever,
- [medeverdachte 13], [medeverdachte 12], [medeverdachte 11], [verdachte] en [medeverdachte 17] als uitvoerders optraden.
De rechtbank wijst in dit verband op de navolgende incidenten.
Incident [bedrijf 1]
Uit de telefoongesprekken d.d. 9 september 2004, in onderlinge samenhang beschouwd met
de aangifte van [slachtoffer 3], de verklaring van getuige [getuige 7] en de observatie van
9 september 2004, blijkt het volgende:
- [getuige 7] vraagt [medeverdachte 1] hulp in verband met de problemen die de manager van [bedrijf 1] heeft met [alias 24], een man uit Fuhzhou, door het ontslag van de vriendin van [alias 24];
- [alias 24] zou hebben gezegd dat hij behoort tot de groep van [medeverdachte 1]
- [medeverdachte 1] schakelt daarop [medeverdachte 12] in om [alias 24] te ‘aaien’;
- [medeverdachte 13] laat [medeverdachte 1] weten dat [alias 24] is gearriveerd en dat ze in de kamer van de boot zijn, waarna [medeverdachte 1] hem vertelt hoe hij [alias 24] moet aanpakken;
- [medeverdachte 13] laat [medeverdachte 1] weten net bezig te zijn [alias 24] te ‘aaien’ en [medeverdachte 12] krijgt van [medeverdachte 1] de instructie om door te geven dat zij [alias 24] iets doen, niet omdat zij de Taiwanees helpen, maar omdat hij het bedrijf heeft geschaad;
- vervolgens blijkt dat niet [alias 24] heeft gezegd dat hij tot de groep van [medeverdachte 1] behoort, maar dat de manager dat van iemand anders heeft gehoord; [medeverdachte 13] geeft aan dat [alias 24] inmiddels een blauw oog en een bloedneus heeft en krijgt van [medeverdachte 1] de opdracht de manager een klap te geven en [alias 24] niets meer te doen; ook [medeverdachte 12] krijgt van [medeverdachte 1] de opdracht [alias 24] niet meer te slaan; vervolgens laat [medeverdachte 13] aan [medeverdachte 1] weten dat het al gedaan is en dat ze nu weggaan.
Uit de observatie volgt dat ook [medeverdachte 11] hierbij aanwezig was. Dit gegeven, in combinatie
met het feit dat in een van de tapgesprekken op 9 september 2004 wordt aangegeven dat
‘[alias 25]’ slachtoffer [alias 24] een schop heeft gegeven en de manager een klap moet geven
(ZD 4, tapgesprek p. 5925), welke bijnaam slechts één letter verschilt met de bijnaam van
[medeverdachte 11] (‘[alias 13]’) leidt de rechtbank tot het oordeel dat ook [medeverdachte 11] bij de mishandeling
is betrokken.
(aangifte ZD 4, p. 5991-5992 en 5995-5996, verklaring getuige [getuige 7], ZD 4, p. 5973-5974 en
map GET, tapgesprek d.d. 6 september 2004 te 23.08 uur als bijlage bij verhoor getuige [getuige 7],
observatie ZD 4, p. 5867-5874, m.n. p. 5871-5872, en tapgesprekken ZD 4, p. 5912-5927)
Uit de telefoongesprekken d.d. 28 maart 2005 kan worden afgeleid dat:
- ‘ [alias 26]’ moet worden geïnformeerd over het feit dat de boot een rechtszaak tegen hem heeft, omdat hij bij de boot ‘een vinger’ heeft opgehaald;
- met ‘[alias 26]’, [medeverdachte 1] wordt bedoeld, nu vervolgens [medeverdachte 1] wordt geïnformeerd, waarbij wordt aangegeven dat het om die keer gaat dat [medeverdachte 1] naar de boot ging om iets te halen van/bij [alias 24].
[medeverdachte 9] heeft verklaard dat [bedrijf 1] te Rotterdam een boot betreft waarin onder andere een restaurant en hotel is gevestigd (VD07, p. 2075).
De rechtbank leidt uit bovenstaande bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd af, dat [medeverdachte 1] door chef-kok [getuige 7] van restaurant [bedrijf 1] is ingeschakeld om de problemen met [alias 24], die € 10.000,- eiste, op te lossen, waarna [medeverdachte 1] eerst opdracht heeft gegeven aan [medeverdachte 13], [medeverdachte 12] en [medeverdachte 11] om [alias 24] te mishandelen omdat die een lesje moest worden geleerd vanwege het feit dat hij ten onrechte had verteld dat hij tot de groep van [medeverdachte 1] behoorde. Nadat bleek dat dit alles op een misverstand berustte besloot [medeverdachte 1] van de – door [alias 24] geschapen - gelegenheid gebruik te maken door zelf het bedrag van € 10.000,- bij de boot op te halen en wel door middel van afpersing op de in de aangifte van [slachtoffer 3] vermelde wijze.
Incident kapsalon Eindhoven
Uit telefoongesprekken over de periode van 27 september 2004 tot en met 4 oktober 2004, in onderlinge samenhang beschouwd, kan worden afgeleid dat:
- [verdachte] aan [medeverdachte 1] bericht dat de zoon van de bazin van een kapsalon in Eindhoven iemand een lesje wilde leren, waarop [verdachte] naar de kapsalon is gegaan om uitleg te krijgen van deze zoon; dat de bazin het probleem voor haar zoon wilde oplossen door een geldzakje te geven, waarop zij een bedrag van € 5.000,- aanbood waarmee [verdachte] evenwel niet akkoord ging; dat uiteindelijk een bedrag van € 6200,- is afgesproken, maar dat op het moment dat de bazin van de kapsalon wilde betalen, een zekere [alias 27] zich ermee ging bemoeien en zei dat de bazin geen cent moest betalen; dat [verdachte] met deze [alias 27] wilde afspreken, maar dat deze alleen maar met iemand ‘met een gezicht’ wilde spreken, waarop [verdachte] hem zei dat hij hem namens zijn baas uitnodigde en op de vraag wie zijn baas dan was, [medeverdachte 1] noemde;
- [medeverdachte 1] aangeeft dat [alias 27] kan doodvallen en dat [verdachte] nog een keer naar de kapsalon moet gaan en moet zeggen dat als hij het vandaag niet krijgt, zij zich dan moet bedenken wat er gebeurt, dat het niet uitmaakt of [alias 27] of wie dan ook in het spel is, dat zij gewoon moet doen wat zij heeft toegezegd; dat [verdachte] daarop aangeeft het te zullen regelen en [medeverdachte 1] op de hoogte te houden;
- [medeverdachte 1] vervolgens bij [medeverdachte 8] verslag uitbrengt van hetgeen bij de kapsalon in Eindhoven is gebeurd, waarop [medeverdachte 8], [medeverdachte 1] instrueert hoe hij hiermee om dient te gaan, en wel dat hij niet moet gaan botsen, maar oplossen;
- [medeverdachte 17] vervolgens [medeverdachte 1] belt om door te geven dat [alias 27] niet wil dat de zaak escaleert en naar de politie zal stappen wanneer ze verder gaan. [medeverdachte 17] vraagt hoe de zaak moet worden afgewikkeld. [medeverdachte 1] antwoordt dat hij [medeverdachte 17] zal bellen wanneer hij [alias 24] ziet, dat hij naar boven gaat;
- [medeverdachte 1] een regeling heeft getroffen van € 2.800,- met de bazin van de kapsalon. Een vriend van [verdachte], die naar de kapsalon is gegaan om het geld te halen, heeft bij de bazin van de kapsalon geïnformeerd naar de rest van het geld. [medeverdachte 1] doet vervolgens navraag bij [verdachte] en geeft daarbij aan dat de vriend van [verdachte] op die manier zijn ([medeverdachte 1]’) reputatie beschadigt. [verdachte] op zijn beurt informeert bij zijn vriend en geeft aan dat [medeverdachte 1] boos op hem ([verdachte]) is omdat hij (zijn vriend) geprobeerd heeft meer te incasseren dan afgesproken was;
- [medeverdachte 8] bij [medeverdachte 1] informeert of hij het incident bij de kapsalon heeft geregeld. [medeverdachte 8] draagt [medeverdachte 1] op met beide partijen te gaan eten en duidelijk te maken dat er geen argwaan tussen beide partijen moet bestaan, dat ze een goede samenwerking nastreven en dat ze elkaar gewoon nodig hebben.
Incident kapsalon [bedrijf 2] te Rotterdam
Uit telefoongesprekken in de periode van 25 tot en met 28 oktober 2004 kan worden afgeleid
dat:
- de bazin van kapsalon [bedrijf 2] te Rotterdam aan [verdachte] vraagt waarom iemand beschermingsgeld bij haar kwam vragen op zaterdag. [verdachte] zegt dat zij deze persoon geen cent moet geven en dat zij deze persoon [verdachte] moet laten bellen;
- kapsalon [bedrijf 2] [verdachte] laat weten dat hij de eerste van de maand geen beschermingsgeld moet komen innen, omdat de kapsalon aangifte heeft gedaan tegen de andere persoon die ook bij de kapsalon is geweest en de politie is gevraagd te komen;
- [medeverdachte 12] aan [verdachte] bericht dat een vriend(in) met een zaak hem heeft medegedeeld dat hij/zij een brief heeft gekregen van de politie, dat dit betekent dat er zeker aangifte is gedaan en dat zij voorlopig een poosje moeten stoppen, oppassen en voorzichtig zijn.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de afpersingen/mishandeling en de daarbij gehanteerde rolverdeling en onderlinge contacten, in samenhang bezien met de aangetroffen boekhouding en onderlinge verbondenheid, sprake was van een organisatie in de zin van artikel 140 Sr, dat [verdachte] aan die organisatie heeft deelgenomen en dat bij hem wetenschap bestond van het oogmerk van de organisatie, te weten het plegen van misdrijven, waaronder afpersingen en/of mishandeling
Wet Wapens en Munitie
Uit na te noemen bewijsmiddelen inzake de Wet wapens en munitie kan worden afgeleid dat op 21 juni 2005 in de woning van [medeverdachte 8], [medeverdachte 13], [medeverdachte 9], [medeverdachte 11], [medeverdachte 15] en [verdachte] vuurwapens en/of munitie zijn aangetroffen, waarbij wat [medeverdachte 9] betreft sprake was van een enorme hoeveelheid vuurwapens.
(KVI/beslaglijsten map IBN: [medeverdachte 8], p. 1-4; [medeverdachte 13], p. 521; [medeverdachte 9] p. 937-940; [medeverdachte 11], p. 1069-1071; [medeverdachte 15], p. 1072; [verdachte] ZD 6, p. 6984-6986 en processen-verbaal Wet wapens munitie ZD 6: [medeverdachte 8] p. 6932-6934; [medeverdachte 13], p. 6938-6941; [medeverdachte 9], p. 6955-6982; [medeverdachte 11], p. 6942-6947; [medeverdachte 15], p. 6948-6954; [verdachte] map AANV DOS 01, bijlage 4 bij het aanvullend relaas van onderzoek d.d. 26 juli 2006, UMS034/512)
Dit gegeven, in combinatie met het feit dat in telefoongesprekken tussen of over de diverse verdachten ook gesproken wordt over wapens (zie in dit verband het telefoongesprek op 13 april 2004 te 17.24 uur tussen [medeverdachte 8] en [medeverdachte 1] inzake het bewust meenemen van de “katapult” op p. 3299-3301 van ZD 1 en het telefoongesprek op 2 februari 2005 te 20.42 uur inzake een “ijzer” in de sofa van [verdachte] op p. 6987-6989 van ZD 6) en vuurwapens, die ook daadwerkelijk worden ingezet (zie de aangifte van [slachtoffer 3]van restaurant [bedrijf 1], p. 5996 van ZD 4), leidt de rechtbank tot het oordeel dat, in samenhang bezien met de aangetroffen boekhouding, sprake was van een organisatie in de zin van artikel 140 Sr, dat [verdachte] aan die organisatie heeft deelgenomen en dat bij hem wetenschap bestond van het oogmerk van de organisatie, te weten het plegen van misdrijven, waaronder misdrijven op grond van de Wet wapens en munitie.
Rol [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8]
Uit het hiervoor overwogene volgt tevens dat [medeverdachte 1] als manager een leidinggevende functie had: hij stuurde de overige leden van de organisatie aan en deze legden verantwoording aan hem af.
Uit na te noemen telefoongesprekken volgt dat [medeverdachte 1] op zijn beurt verantwoording diende af te leggen aan [medeverdachte 8], die als leider van de organisatie optrad en volledig op de hoogte was dan wel zich op de hoogte liet stellen van hetgeen zich binnen de organisatie afspeelde en instructies gaf aan [medeverdachte 1]. De rechtbank wijst in dit verband op het volgende:
- in een telefoongesprek op 31 december 2003 te 15.53 uur vraagt [medeverdachte 8] aan [medeverdachte 1] alle broeders het beste te wensen en, wat betreft de begrafenis van [alias 23], aan de vrouw van [alias 23] mede te delen dat dit gevoelig ligt met het oog op video-opnames gevolgd door arrestaties door de politie; de broeders zullen op een later tijdstip langskomen (ZD 1, p. 3417);
- in een telefoongesprek op 18 maart 2004 te 15.28 uur inzake problemen met [persoon 1], een leverancier van grondstoffen voor de MDMA-pillen van de organisatie, instrueert [medeverdachte 8] [medeverdachte 1] hoe een en ander dient te worden aangepakt: er moet niet te confronterend worden opgetreden en het probleem moet binnenskamers worden gehouden (ZD 1, p. 3274-3283);
- in telefoongesprekken op 12 april 2004 te 21.54 uur en 13 april 2004 te 17.24 uur informeert [medeverdachte 8] bij [medeverdachte 1] naar het schietincident in Kerkrade: [medeverdachte 8] wil de gang van zaken weten en maant [medeverdachte 1] voorzichtig te zijn (ZD 1, p. 3296-3301)
- in telefoongesprekken op 28 september 2004 te 15.33 uur en 15.55 uur inzake het incident met betrekking tot de kapsalon in Eindhoven instrueert [medeverdachte 8] [medeverdachte 1] hoe hij met de ontstane situatie dient om te gaan: [medeverdachte 1] moet gaan informeren, hij moet zijn eigen mensen gebruiken, hij moet gaan sussen en bemiddelen (ZD 4, p. 5883-5887); later, in een telefoongesprek op 4 oktober 2004 te 17.31 uur informeert [medeverdachte 8] bij [medeverdachte 1] of hij het incident al heeft geregeld en ook dan wordt [medeverdachte 1] geïnstrueerd hoe op te treden: hij moet beide partijen uitnodigen om op kosten van het bedrijf te gaan eten (ZD 4, p. 5901-5903)
De bewezenverklaring, feiten 3 en 4.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven vermelde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
3.
op 29 december 2004 in de gemeente Rotterdam (perceel [adres 1])
een wapen, te weten
-een pistool, merk onbekend, model HP Browning, van het kaliber 9 mm van
categorie III
en munitie te weten
-2 kogelpatronen, merk Fiocchi van het kaliber 9 mm van
categorie III
en
- 6 kogelpatronen, merk Sellier & Belliot van het kaliber 9 mm van categorie III
voorhanden heeft gehad.
4.
in Nederland, in de periode 11 april 2004 tot en met 29 december 2004,
tezamen en in vereniging met anderen heeft deelgenomen aan een organisatie, die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, te weten
-het telkens plegen van afpersing;
-het telkens handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
DE UITSPRAAK
• Schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd (in ieder geval nader te appointeren op een zitting van mrs. W. Schoorlemmer, W.W. Weerkamp en M. Senden);
• gelast de officier van justitie het dossier aan te vullen gelijk hiervoor overwogen;
• stelt de stukken met dat doel in handen van de officier van justitie;
• beveelt de oproeping van de verdachte en een tolk Mandarijn tegen het tijdstip van de nadere terechtzitting met kennisgeving van dat tijdstip aan de raadsman van verdachte;
• houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W. Schoorlemmer, voorzitter,
mr. W.M. Weerkamp en mr. M. Senden, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. de Bruijn-van der Sluijs en G.G. Dirks, griffiers,
en is uitgesproken op 22 november 2013.