ECLI:NL:RBOBR:2013:7298

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2013
Publicatiedatum
22 januari 2014
Zaaknummer
885256 / 13-3427
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid woningverhuurder voor asbestverontreiniging en gevolgschade

In deze zaak vorderden eisers, huurders van een woning, een verklaring voor recht dat de woningstichting aansprakelijk is voor de schade die zij hebben geleden door asbestverontreiniging in de woning. De huurders stelden dat de woningstichting bij aanvang van de huur op de hoogte had moeten zijn van de asbestverontreiniging, aangezien deze was ontstaan door het verwijderen van Novilon-vloerbedekking door de vorige huurder. De woningstichting betwistte deze aansprakelijkheid en stelde dat zij niet op de hoogte was van de asbestverontreiniging en dat zij niet verplicht was om onderzoek te doen naar de aanwezigheid van asbest.

De kantonrechter oordeelde dat de asbestverontreiniging een gebrek was dat al bestond bij aanvang van de huur. De woningstichting had, gezien de omstandigheden, moeten beseffen dat er een kans op asbestverontreiniging was en had onderzoek moeten laten uitvoeren. De rechter concludeerde dat de woningstichting aansprakelijk was voor de gevolgschade die voortvloeide uit de asbestverontreiniging.

De vorderingen van de huurders werden gedeeltelijk toegewezen. De kantonrechter kende hen een schadevergoeding toe voor materiële schade, waaronder kosten voor internet en televisie, en een vergoeding voor immateriële schade. De woningstichting werd veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 5.682,=, vermeerderd met wettelijke rente, en werd ook in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Oost-Brabant
Zaaknummer : 885256
Rolnummer : 13/3427
Uitspraak : 12 december 2013

DE KANTONRECHTER IN EINDHOVEN

in de zaak van:

[eiser 1],en[eiseres 2],beiden wonend in [woonplaats],

eisers,
gemachtigde: mr R.C. van der Weele,
t e g e n :

de stichting Woningstichting Laarbeek,gevestigd en kantoorhoudend in Lieshout,

gedaagde,
gemachtigde: mr H.J. ter Meulen.

Procedure

Het verloop van het geding blijkt uit de stukken die zich in het dossier bevinden, te weten
– de dagvaarding
-het antwoord
– de repliek met eiswijziging
- een akte tot overlegging nadere producties
- de dupliek
- een akte na dupliek
- een antwoordakte
Vordering en verweer
1.1. Eisers, [huurders], vorderen na wijziging van hun eis ten laste van gedaagde, de woningstichting,
- een verklaring voor recht dat de woningstichting aansprakelijk is voor de schade met inbegrip van gezondheidsschade, die zij geleden hebben en zullen lijden ten gevolge van de asbestverontreiniging in de woning [adres] in [woonplaats]
- een veroordeling, op straffe van een dwangsom van € 500,= per dag - om een inventarislijst en foto’s over te leggen van alle zaken die de woningstichting heeft laten meenemen en opslaan en die zaken te laten taxeren door een door de kantonrechter te benoemen deskundige (en het rapport binnen veertien dagen na vonnis beschikbaar te doen stellen) en een bedrag van bedrag van € 5.000,= te betalen voor niet geïnventariseerde en/of gefotografeerde zaken en zaken die vernietigd zijn, een en ander exclusief gordijnen en vloerbedekking
- een veroordeling tot betaling van de taxatiewaarde van bepaalde zaken
- een veroordeling tot reiniging van een aantal zaken op straffe van een dwangsom van € 1.000,= en tot vergoeding van de schade aan de teruggegeven zaken
- een veroordeling tot betaling van € 5.777,= ( of een bedrag dat bij repliek onder 8 genoemd wordt) of een door de rechter vast te stellen bedrag plus rente wegens schade aan zaken die verontreinigd waren en nieuw aangeschaft zijn
- een veroordeling tot vergoeding van de dubbele kosten van internet en televisie ad € 75,=
- een veroordeling opgeslagen zaken in opslag te houden totdat schadeloosstelling is betaald, dit op straffe van een dwangsom van € 30.000,=
- een veroordeling tot vergoeding van immateriële schade ad
€ 2.500,= per persoon
een en ander bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en met een veroordeling in de proceskosten, waaronder de nakosten.
1.2. Zij voeren daartoe aan, samengevat en voor zover van belang,
- dat zij per 30 september 2011 de woning de woning aan de [adres] in [woonplaats] van de woningstichting zijn gaan huren
- dat uit onderzoek door een deskundige is gebleken, dat die woning met asbest besmet was
- dat die besmetting is ontstaan doordat de vorige huurder Novilon-vloerbedekking verwijderd had
- dat de besmetting aan het licht kwam toen de lijmresten die daarvan achtergebleven waren alsnog verwijderd moesten worden
- dat de woningstichting hen naar aanleiding van het onderzoek de toegang tot de woning ontzegd heeft, zaken heeft afgevoerd en de woning heeft laten reinigen; zij, [huurders], zijn elders ondergebracht en mochten pas op 22 december 2011 terugkeren
- dat zij al bij de eerste inspectie maar ook later tegen die lijmresten bezwaar gemaakt hebben
- dat zij gezondheidsschade hebben geleden doordat zij dertien dagen in die woning gewerkt hebben voordat hen de toegang werd ontzegd vanwege die besmetting
- dat zij voorts schade hebben geleden doordat zij zaken die in beslag genomen zijn vanwege die besmetting niet of beschadigd teruggekregen hebben dan wel nieuw moesten aanschaffen
- dat zij mentale schade geleden hebben
- dat zij de woningstichting voor die schades aansprakelijk achten omdat haar bij het aangaan van de huurovereenkomst bekend was dat er asbesthoudende vloerbedekking in de woning zat.
2. De woningstichting stelt daar het volgende tegenover, voor zover van belang:
- dat haar de asbestbesmetting niet bekend was toen de huur werd aangegaan
- dat zij niet wist dat er asbesthoudende vloerbedekking in de woning had gezeten
- dat de asbestbesmetting is ontstaan doordat die vloerbedekking is verwijderd
- dat zij niet wist en niet kon weten dat de woning door die verwijdering asbestbesmet is geraakt
- dat de besmetting het huurgenot schaadde en zij dus gehouden was die ongedaan te maken
- dat die besmetting haar echter niet was toe te rekenen zodat zij niet voor gevolgschade aansprakelijk is
- dat de wet haar niet tot onderzoek verplicht
- dat naar redelijkheid en billijkheid het enkele feit dat zij een professioneel verhuurster is nog niet meebrengt dat zij de woning op asbestbesmetting had moeten onderzoeken alvorens die te verhuren
- dat zo’n onderzoeksplicht er wel zou zijn als er een concrete aanleiding is het uit te voeren; zo’n aanleiding was er niet, want zij kon niet weten dat de beperkte foam- en lijmresten van de vloerbedekking die de vorige huurder verwijderd had, asbestverdacht waren
- dat zij niet kon weten dat de vloerbedekking van de vorige huurster asbesthoudend was; die had de vorige huurster al eigenhandig en zonder overleg met de woningstichting verwijderd toen de woningstichting haar eerste inspectie bij de vorige huurster uitvoerde
- dat er tot voor enkele jaren niet veel informatie over asbesthoudend materiaal bekend was
- dat het beroep van [huurders] op het asbesthandboek van (woningverhuurkoepel) Aedes niet opgaat: ten eerste heeft de woningstichting een eigen verantwoordelijkheid en ten tweede is dat handboek van december 2011, dus van na de datum van aangaan van de huurovereenkomst; ten derde is de weergave van de regels in dat rapport dubieus
- dat [huurders], als de woningstichting aansprakelijk zou zijn, geen vergoeding kunnen vorderen van zaken die zij niet eens terug willen en van zaken die zij inmiddels teruggekregen hebben
- dat [huurders] niet meer kunnen vorderen dan de vervangingswaarde zoals die door [taxateur] getaxeerd is (productie 2 bij antwoord)
- dat het opgeslagen houden van zaken overbodig is
- dat zij ten aanzien van de vloerbedekking en de gordijnen slechts bereid is, [huurders] haar overnamekosten ad
€ 3.000,= te vergoeden
- dat [huurders] de gestelde gezondheidsschade niet onderbouwd hebben
- dat [huurders] niet vier weken maar twaalf dagen aan de asbestbesmetting zijn blootgesteld
- dat de vorderingen van [huurders] overigens afgewezen moeten worden.
Beoordeling
3.
Vaststaat, dat de asbestbesmetting in kwestie een gebrek van de gehuurde woning was dat zich al voordeed toen de huur werd aangegaan.
4.
Wil de woningstichting aansprakelijk zijn voor de gevolgschade die uit dat gebrek is voortgekomen, dan moet komen vaststaan, dat zij dat gebrek toen kende of kon kennen.
5.
Aan de stukken worden onder andere de volgende gegevens ontleend:
6.1.
In het Handboek Asbest van Aedes van december 2011 (productie 7 bij dagvaarding) staat:
(Inleiding tweede bladzijde): ‘ Het Asbestverwijderingsbesluit 2005 is op 1 maart 2006 in werking getreden. Het (..) is bedoeld om emissies van asbestvezels te voorkomen bij: (..) – het verwijderen van asbest of asbesthoudende producten uit een bouwwerk of object’.
6.2.
Wat er verder zij van de gebondenheid van de woningstichting aan Aedes en haar richtlijnen en de datering daarvan: het gevaar van asbestemissie bij verwijdering van asbesthoudende producten heeft in
2005erkenning van de wetgever gekregen.
7.1.
In het infoblad van de woningstichting van april 2010 (productie 6 bij dagvaarding) staat op bladzijde 1: ‘Als een woning vrij komt door een verhuizing kijken wij ook kritisch naar de vloerbedekking. Sommige oude soorten vinylzeil en vinyltegels zijn mogelijk asbesthoudend ’.
7.2.
Die passage wordt gevolgd door: ‘Twijfelt u, vraag dan of onze opzichter even kijkt’.
7.3.
Uit deze passages blijkt,
- dat het gevaar van asbesthoudendheid van
oudevloerbedekking bij de woningstichting bekend is
- dat de woningstichting zich tegenover de huurders afficheert als waakzaam terzake asbest.
8.1.
Het is een feit van algemene bekendheid, dat huurders die uit een woning vertrekken zaken verwijderen, ook ongevraagd en onopgemerkt; dus ook vloerbedekking.
8.2.
De vertrekkende huurder heeft de woning vanaf 1971 in huur gehad.
8.3.
De kans dat de vertrekkende huurder oude vloerbedekking had liggen was aanmerkelijk.
9.1.
Uit de onder 6, 7 en 8 genoemde omstandigheden trekt de kantonrechter de conclusie, dat de woningstichting toen de woning vrij kwam bedacht had moeten zijn op de kans van asbestbesmetting.
9.2.
Aangezien de woningstichting met een onderzoek had kunnen laten vaststellen of zich die asbestbesmetting daadwerkelijk voordeed, kan zij niet volhouden dat zij bij aanvang van de huur (30 september 2011) die asbestbesmetting niet kon kennen.
9.3. De woningstichting is daarom aansprakelijk voor na te melden gevolgschade van de asbestbesmetting.
10.1.
Voor de waarde van de niet terug gegeven zaken kan het rapport [taxateur] worden aangehouden (productie 2 bij antwoord). [huurders] hebben geen argumenten aangedragen waarom die taxatie niet betrouwbaar zou zijn.
10.2.
De gordijnen en de vloerbedekking komen in die taxatie niet voor.
10.3.
De met ‘p.m.’ aangeduide posten betreffen zaken die aan [huurders] zijn teruggegeven. Wegens schade aan twee daarvan zal de kantonrechter € 100,= toeschatten.
10.4.
Van gordijnen en de vloerbedekking die [huurders] hebben moeten aanschaffen komt hun niet de nieuwwaarde toe, maar slechts de overnamewaarde; het is immers díe waarde die verloren is gegaan.
10.5.
In productie 7 bij antwoord worden de zaken opgesomd die onder de overname vielen en naar redelijkheid en billijkheid kan de waarde van vloerbedekking en gordijnen in verband met de andere daar genoemde zaken (die niet verloren zijn gegaan) op € 1.000,= gesteld worden.
10.6.
Aannemelijk is, dat [huurders] dubbele kosten van internet- en telefoonaansluiting hebben gehad (€ 75,=).
10.7.
Wat de materiële schade betreft zullen dus toegewezen worden bedragen van € 3.757,=, € 100,= , € 1.000,= en € 75,=. (Samen dus € 4.932,=).
11.1.
De gezondheidsschade is deels niet vast te stellen omdat eventuele termijneffecten nu nog niet gebleken zijn en dus niet te benoemen en becijferen zijn; in zoverre zijn [huurders] niet ontvankelijk in hun vordering.
11.2.
Voor zover wel benoemde effecten gesteld worden, zijn de stellingen onvoldoende met stukken onderbouwd (verergering longemfyseem, angst, suïcide). Het bewijsaanbod wordt gepasseerd omdat onvoldoende gesteld is.
12.
Wel is aannemelijk dat [huurders] meer gevoelens van onlust hebben ondervonden dan zij – omdat het gewone leven dat nu eenmaal meebrengt - dienen te accepteren doordat zij twee en een halve maand niet in hun nieuwe woning hebben gewoond; de kantonrechter stelt dit op € 750,=.
13.
Uit de gegeven overwegingen vloeit voort dat de vorderingen als volgt kunnen worden toegewezen en voor het overige worden afgewezen.
14.
Als grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt
de woningstichting in de proceskosten van [huurders] veroordeeld, waaronder ook de nakosten.

BESLISSING

r

Veroordeelt de stichting Woningstichting Laarbeek tot betaling aan [huurders] (als zij aan de een betaald heeft is zij ook jegens de ander gekweten) van de somma van
€ 5.682,= vermeerderd met de wettelijke rente daarover voor zover en voor zolang dit bedrag vanaf 7 maart 2013 onbetaald blijft;
Veroordeelt de stichting voornoemd in de proceskosten van [huurders], in totaal gesteld op € 901,71, waarvan € 76,71 wegens dagvaardingskosten, € 75,= wegens vastrecht en
€ 750,= wegens gemachtigdensalaris, alsmede in de nakosten van € 75,= als bijdrage in de kosten van gemachtigdensalaris en – voor zover de woningstichting niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis voldoet - de kosten van betekening;
Verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr P.M. Knaapen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 december 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.