In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 december 2013 een tussenbeschikking gegeven in een verzoek tot wijziging van voorlopige voorzieningen. De man verzocht om wijziging van de beschikking van 21 augustus 2013, die voorlopige voorzieningen betrof met betrekking tot het gebruik van de echtelijke woning en partneralimentatie. De vrouw verweerde zich tegen dit verzoek en bracht een zelfstandig verzoek in. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 11 december 2013, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. De man stelde dat hij niet op de juiste wijze was opgeroepen voor de eerdere zitting, wat volgens hem leidde tot een onjuiste behandeling van zijn zaak. De vrouw betwistte dit en stelde dat de man wel correct was opgeroepen. De rechtbank oordeelde dat, aangezien er hoger beroep was ingesteld tegen de eerdere beschikking, zij haar beslissing over het verzoek tot wijziging van de voorlopige voorzieningen moest aanhouden totdat het gerechtshof een uitspraak had gedaan. Dit is in lijn met artikel 824 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat tegen een beschikking voorlopige voorzieningen geen hoger beroep openstaat, maar dat wijziging wel mogelijk is onder strikte voorwaarden. De rechtbank benadrukte dat het verzoek tot wijziging niet als een verkapt hoger beroep mag worden gebruikt. De rechtbank heeft daarom besloten om de verdere beslissing aan te houden in afwachting van de eindbeslissing van het gerechtshof.