ECLI:NL:RBOBR:2013:7065

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2013
Publicatiedatum
20 december 2013
Zaaknummer
AWB-13_3765
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschiktheid voor arbeid als callcenter medewerker na Ziektewet uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. P.J.A. van de Laar, had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, waarin werd medegedeeld dat zij met ingang van 27 mei 2013 niet langer in aanmerking kwam voor een uitkering op grond van de Ziektewet. Verweerder, vertegenwoordigd door G.M.M. Diebels, had het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen van verweerder op zorgvuldige wijze de toestand van eiseres hebben beoordeeld. De rapportages van de verzekeringsartsen gaven aan dat eiseres geschikt was voor haar arbeid als callcenter medewerker voor 32 tot 36 uur per week. Eiseres had in beroep gegevens overgelegd inzake haar psychiatrische behandeling, maar de rechtbank oordeelde dat deze gegevens geen aanleiding gaven om de conclusies van de verzekeringsartsen te betwijfelen. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid niet afhankelijk is van een mogelijke diagnose, maar van de feitelijke toestand op de datum in geding.

De rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat het onderzoek van de verzekeringsartsen onzorgvuldig was uitgevoerd of dat zij op onjuiste gegevens waren uitgegaan. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/3765

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 december 2013 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. P.J.A. van de Laar),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: G.M.M. Diebels).

Procesverloop

Bij besluit van 22 mei 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij met ingang van 27 mei 2013 niet langer in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 1 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2013, waar eiseres en haar gemachtigde zijn verschenen en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nader te reageren op de schriftelijke informatie die eiseres de rechtbank op 21 en 23 oktober heeft doen toekomen. Verweerder heeft de rechtbank op 6 november 2013 een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 november 2013 toegezonden. De rechtbank heeft deze rapportage met de begeleidende brief aan eiseres doorgezonden. Eiseres heeft bij brief van 18 november 2013 (met bijlagen) gereageerd. De rechtbank heeft de brief van eiseres aan verweerder doorgezonden.
Partijen hebben de rechtbank bij brieven van 21 november 2013 en 22 november 2013 toestemming gegeven voor het achterwege laten van een nadere zitting. De rechtbank heeft het onderzoek op 12 december 2013 gesloten.

Overwegingen

1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich onder verwijzing naar de rapportages
van zijn verzekeringsartsen van 22 mei 2013, 27 juni 2013 en 5 november 2013 terecht op
het standpunt heeft gesteld dat eiseres met ingang van 27 mei 2013 geschikt is voor haar
arbeid als callcenter medewerker voor 32 tot 36 uur per week. Dat het onderzoek van de verzekeringsartsen onzorgvuldig is of dat van onjuiste gegevens is uitgegaan, zoals eiseres heeft betoogd, is de rechtbank niet gebleken. De verzekeringsartsen hebben eiseres psychisch onderzocht en hebben geen aanwijzingen gevonden voor psychopathologie en/of ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 juni 2013 blijkt dat de deze ermee bekend was dat eiseres al langere tijd psychische klachten heeft en dat eiseres op 12 juni 2013 een eerste consult bij de polikliniek psychiatrie heeft gehad. De in beroep overgelegde informatie van de huisarts over de periode 26 november 2009 tot 26 juni 2013, waarin melding wordt gemaakt van psychische klachten en doorverwijzingen naar de psychiatrie, werpt gelet op het vorenstaande geen ander licht op de zaak. De rechtbank merkt hierbij nog op dat de verzekeringsartsen bij hun onderzoek al beschikten over informatie van de huisarts over de periode 10 december 2012 tot en met 5 maart 2013.
2.
De door eiseres bij brieven van 21 en 23 oktober 2013 overgelegde gegevens inzake de psychiatrische behandeling van eiseres (patiëntendossier en verklaring psychiater drs. W.E. van Bree gedateerd 22 oktober 2013) en de gegevens overgelegd bij brief van 18 november 2013 (advies bedrijfsarts M.A.C. Jongmans van 11 november 2013, afsprakenkaart psychiater en visitekaartje psycholoog T. Mensink) geven de rechtbank geen aanleiding de conclusies van verweerders verzekeringsartsen voor onjuist te houden. Psychiater Van Bree heeft in zijn brief van 22 oktober 2013 verklaard dat bij eiseres sprake is van een persoonlijkheidsproblematiek en dat er ook aanwijzingen bestaan voor een ADHD-stoornis, waarover het aanvullend traject meer duidelijkheid zal brengen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 5 november 2013 in reactie hierop terecht opgemerkt dat niet een mogelijke of nog niet uitgesloten diagnose bepalend is voor de mate van arbeidsongeschiktheid, maar dat het gaat om een beoordeling van de toestand van eiseres op de datum in geding. Zoals de rechtbank al heeft overwogen, is die toestand op zorgvuldige wijze in kaart gebracht. De verzekeringsartsen hebben de psychische klachten van eiseres gezien en meegewogen en daaraan op inzichtelijke wijze conclusies verbonden wat betreft haar belastbaarheid op de datum in geding. Anders dan de gemachtigde van eiseres lijkt te stellen in zijn brief van 18 november 2013 is er voor verweerders verzekeringsartsen gelet op de reeds voor handen zijnde informatie en hun eigen onderzoek en expertise geen verplichting om nadere informatie bij de behandelend psychiater of psycholoog op te vragen.
3.
Het advies van bedrijfsarts Jongmans kan aan de conclusies van verweerders verzekeringsartsen over de belastbaarheid van eiseres niet afdoen, omdat dit advies ziet op verzuim van eiseres met ingang van 14 oktober 2013 en geen betrekking heeft op de datum in geding.
4.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.L.M. Snijders, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.M. Manie, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken
op 24 december 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.