ECLI:NL:RBOBR:2013:7055

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2013
Publicatiedatum
20 december 2013
Zaaknummer
AWB-12_596
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde boete in het kader van de Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het College voor zorgverzekeringen (CVZ) over de oplegging van een boete in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Eiser, die in de Verenigde Staten woonde, ontving op 9 mei 2011 een aanmaning om binnen drie maanden een zorgverzekering af te sluiten. Aangezien hij op 9 augustus 2011 nog geen verzekering had afgesloten, legde het CVZ op 1 september 2011 een boete op van € 343,74. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het CVZ verklaarde dit bezwaar ongegrond.

Tijdens de zitting op 9 oktober 2013 heeft eiser betoogd dat hij tot en met augustus 2011 in de VS woonachtig was en dat de aanmaningsbrief niet relevant was voor zijn situatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat het CVZ ten onrechte heeft aangenomen dat eiser verplicht verzekerd was voor de Algemene wet bijzondere ziektekosten (Awbz) en dat hij dus ook verplicht was een zorgverzekering af te sluiten. De rechtbank oordeelde dat het CVZ onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de verzekeringsplicht van eiser in de periode vóór 12 september 2011.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het CVZ opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, waarbij het CVZ rekening moet houden met de bevindingen van de rechtbank. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt, maar het CVZ moet wel het door eiser betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
Zaaknummer: SHE 12/596

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 december 2013 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: [gemachtigde]
en
College voor zorgverzekeringen (CVZ), verweerder
gemachtigde: mr. M. Mulder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd van € 343,74.
Bij besluit van 27 januari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2013. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De zitting is geschorst teneinde eiser in de gelegenheid te stellen de aanvraag voor het onderzoek naar de verzekeringsplicht ingevolge de AWBZ in het geding te brengen.
Eiser heeft bij schrijven van 19 oktober twee stukken in het geding gebracht. Verweerder heeft hierop bij schrijven van 8 november 2013 gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens na verkregen instemming van partijen het onderzoek gesloten.

Overwegingen

  • Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt vóór 1 januari 2013.
  • De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
- Bij brief van 9 mei 2011 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij binnen drie maanden een zorgverzekering moet afsluiten. In deze brief is aangekondigd dat verweerder een boete op zal leggen indien eiser zich binnen drie maanden niet heeft verzekerd. Omdat eiser op 9 augustus 2011 nog geen zorgverzekering had afgesloten heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd ter hoogte van € 343,74. Bij besluit van 20 september 2011 heeft de Sociale Verzekeringsbank (SVB) aan eiser medegedeeld dat is vastgesteld dat hij vanaf 12 september 2011 niet verzekerd is voor de Algemene wet bijzondere ziektekosten (Awbz).
- Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser ten tijde van de aanmaningsbrief van 9 mei 2011 en ten tijde van de boete van 1 september 2011 wel verzekerd was voor de Awbz. Verweerder verwijst hiertoe naar het besluit van de SVB waarin is bepaald dat eiser pas vanaf 12 september 2011 niet verzekerd is voor de Awbz. Eiser heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt. Omdat eiser tot 12 september 2011 verplicht verzekerd was voor de Awbz, was hij volgens verweerder ook verplicht tot 12 september 2011 in het bezit te zijn van een zorgverzekering in de zin van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Omdat eiser niet binnen drie maanden na de aanmaning van 9 mei 2011 een zorgverzekering had afgesloten, stelt verweerder terecht een boete te hebben opgelegd.
- Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. In zijn beroepschrift heeft hij aangegeven dat hij tot en met augustus 2011 woonachtig was in de USA. Hij stelt dat de inschrijving in de gemeente Castricum alleen voor correspondentie was. Eiser achtte de aanmaningsbrief niet relevant voor zijn situatie, reden waarom hij deze terzijde heeft gelegd. Eiser vraagt de rechtbank het bestreden besluit te verwerpen en duidelijk een lijn te trekken op de datum van 17 augustus 2011. Hij is van mening dat hij in de periode voor 17 augustus 2011 niet verplicht was een zorgverzekering te hebben. Ten slotte geeft eiser aan dat hij binnen 90 dagen na 17 augustus 2011 een zorgverzekering heeft afgesloten.
- De rechtbank overweegt als volgt.
  • De Zvw is door inwerkingtreding van de Wet opsporing en verzekering onverzekerden zorgverzekering per 15 maart 2011 aangepast. De wijziging houdt in dat wanneer na controle door het CVZ blijkt dat een verplicht verzekerde geen zorgverzekering heeft afgesloten, verweerder hem schriftelijk aan maant om binnen drie maanden na verzending van de aanmaning een zorgverzekering af te sluiten. Blijkt na afloop van die termijn dat de betrokkene niet aan zijn verplichting om een zorgverzekering af te sluiten heeft voldaan, dan legt verweerder hem ingevolge artikel 9b van de Zvw een bestuurlijke boete op.
  • Een bestuurlijke boete als hier aan de orde is uit zijn aard een belastend besluit. Het is aan verweerder om, alvorens tot oplegging van een boete over te gaan, te onderzoeken en aannemelijk te maken dat de overtreding waarop de boete is gesteld daadwerkelijk door de geadresseerde van het besluit is begaan.
  • De rechtbank kan verweerder niet volgen in diens standpunt dat verweerder in dezen mocht afgaan op de conclusie van de SVB, neergelegd in het besluit van de SVB van 20 september 2011, dat eiser vanaf 12 september 2011 niet van rechtswege verzekerd was ingevolge de AWBZ, waaruit verweerder afleidt dat eiser dus in de periode vóór 12 september 2011 wèl AWBZ-verzekerd was. Uit het besluit van de SVB blijkt namelijk niet welke periode de SVB in zijn onderzoek heeft betrokken. Ook uit de aanvraag onderzoek verzekering AWBZ die door eiser in het geding is gebracht kan niet worden afgeleid dat dit onderzoek van de SVB zich ook heeft gericht op de periode waarin eiser, zoals hij in zijn bezwaarschrift heeft gesteld, werkzaam was in de Verenigde Staten en daar ook woonde met zijn gezin. De gegevens die eiser op het formulier heeft vermeld bevestigen eisers stelling dat hij het onderzoek heeft aangevraagd na zijn terugkeer in Nederland in verband met een nieuw dienstverband van hemzelf in Engeland terwijl zijn gezin in Nederland zou blijven wonen.
  • Verweerder heeft dan ook ten onrechte op basis van het besluit van de SVB geconcludeerd dat eiser op 9 mei 2011 respectievelijk 9 augustus 2011 dan wel ten tijde van het besluit van 1 september 2011 van rechtswege verzekerd was ingevolge de AWBZ, uit dien hoofde verplicht was een ziektekostenverzekering af te sluiten en nalatig was gebleven aan deze verplichting te voldoen. Het bestreden besluit is daarmee ondeugdelijk gemotiveerd en moet worden vernietigd.
  • De rechtbank is niet in staat om in dezen zelf in de zaak te voorzien. Daarvoor is nodig dat komt vast te staan hoe het zit met eisers verzekeringsplicht in de periode vóór 12 september 2011. Het is aan verweerder om hiernaar onderzoek te (laten) doen, de uitkomsten daarvan aan eiser voor te leggen en met in achtneming van eisers mogelijke opmerkingen een nieuwe beslissing te nemen op eisers bezwaar.
  • Het beroep is gegrond. Niet is gebleken dat eiser in verband met deze procedure kosten heeft moeten maken. Voor een proceskostenveroordeling bestaat dan ook geen grond. Wel dient verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • Vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op met in achtneming van wat hiervoor is overwogen een nieuw besluit te nemen op eisers bezwaar.
  • Bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 42,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.M. Effting-Zeguers, rechter, in aanwezigheid van drs. M.T. Petersen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
24 december 2013
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.