ECLI:NL:RBOBR:2013:6982

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
19 december 2013
Zaaknummer
01/839419-08
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • M. Damen
  • A. Renneberg
  • M. Wiertz-Wezenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot het horen van getuige in strafzaak met betrekking tot beëindiging van de strafzaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 18 december 2013, is een bezwaarschrift ingediend door de raadsman van de verdachte tegen de afwijzing van een verzoek om één getuige te horen, zoals bedoeld in artikel 182 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verdachte, geboren in 1963 en thans gedetineerd in de P.I. Limburg-Zuid, had op 11 oktober 2013 dit verzoek ingediend bij de rechter-commissaris, die het verzoek echter afwees. De raadsman heeft hiertegen op 11 november 2013 bezwaar aangetekend, dat op 18 december 2013 in raadkamer is behandeld.

Tijdens de behandeling van het bezwaarschrift heeft de raadsman de standpunten uit het bezwaarschrift gehandhaafd, terwijl de officier van justitie het bezwaar tegengesproken heeft en verwees naar een eerdere schriftelijke reactie van 25 oktober 2013. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar tijdig was ingesteld en dus inhoudelijk kon worden behandeld. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de strafzaak tegen de verdachte op 22 oktober 2010 was geëindigd, wat van belang is voor de beoordeling van het bezwaarschrift.

De rechtbank heeft artikel 255 Sv. als wettelijk kader voor eventuele nadere vervolging en opsporingsonderzoek in deze strafzaak gebruikt. De leden 3 en 4 van artikel 255 Sv. zijn cruciaal voor de beoordeling. Artikel 255 lid 3 Sv. stelt dat een verdachte niet kan worden gedagvaard zonder een nieuw opsporingsonderzoek, terwijl lid 4 vereist dat de rechter-commissaris een machtiging verleent voor een dergelijk onderzoek. Aangezien de verdachte na de beëindiging van de strafzaak op 22 oktober 2010 niet opnieuw als verdachte is gehoord en er geen machtiging was verleend, heeft de rechtbank geoordeeld dat niet voldaan was aan de eisen van artikel 182 Sv. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek van de verdachte terecht was afgewezen en het bezwaar ongegrond moest worden verklaard.

De rechtbank heeft derhalve het bezwaar ongegrond verklaard, en deze beslissing is genomen in raadkamer door de voorzitter, mr. Damen, en de leden mrs. Renneberg en Wiertz-Wezenbeek, in aanwezigheid van de griffier Kneepkens.

Uitspraak

Rechtbank Oost-Brabant Raadkamer
Parketnummer: 01-839 419-08
Beschikking op het bezwaarschrift ex art 182 lid 6 Sv.

[verdachte],

geboren op [1963] te [geboorteplaats],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de P.I. Limburg-Zuid, locatie De Geerhorst.
De raadsman van [verdachte], mr. J. Michels, heeft op 11 oktober 2013 het verzoek gedaan aan de rechter-commissaris om ingevolge art. 182 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv.) één getuige te horen.
De rechter-commissaris heeft dit verzoek afgewezen.
Bij faxbericht van 11 november 2013 heeft de raadsman van [verdachte] tegen deze beslissing een bezwaarschrift ingediend.
Het bezwaarschrift is behandeld in raadkamer van 18 december 2013. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. De raadsman heeft de standpunten zoals verwoord in het bezwaarschrift gehandhaafd.
De officier van justitie heeft het bezwaarschrift tegengesproken, en heeft verwezen naar de eerdere schriftelijke reactie van de officier van justitie d.d. 25 oktober 2013.
Het bezwaar is tijdig ingesteld en kan dus inhoudelijk worden behandeld.
De raadkamer stelt vast dat de rechtbank op 22 oktober 2010 op grond van art. 36 Sv. heeft verklaard dat de strafzaak tegen verdachte is geëindigd.
Als gevolg van deze beslissing geeft artikel 255 Sv. het wettelijke kader voor eventuele nadere vervolging in deze strafzaak en een daar aan gerelateerd nader opsporingsonderzoek . Voor de beoordeling van het bezwaarschrift zijn met name de leden 3 en 4 van art. 255 Sv. van belang.
Art. 255 lid 3 Sv. bepaalt dat een verdachte niet ter terechtzitting van de rechtbank kan worden gedagvaard, dan na een ter zake van nieuwe bezwaren ingesteld opsporingsonderzoek. Art. 255 lid 4 Sv. geeft aan dat een dergelijk opsporingsonderzoek alleen kan plaats hebben nadat de rechter-commissaris daartoe een machtiging heeft verleend aan de officier van justitie die met de opsporing van het strafbare feit is belast.
Zolang geen sprake is van een dergelijke machtiging, is niet voldaan aan de eisen zoals aangegeven in art. 182 Sv.: [verdachte] is na de beëindigd verklaring d.d. 22 oktober 2010 niet (opnieuw) als verdachte gehoord en er is niet voldaan aan de voorwaarde van art. 255 lid 4 Sv..
Dit oordeel leidt ertoe dat het verzoek van [verdachte] terecht is afgewezen en het bezwaar ongegrond moet worden verklaard.
Beslissing:

Verklaart het bezwaar ongegrond.

Aldus gegeven in raadkamer door mr. Damen, voorzitter,
en mrs. Renneberg en Wiertz-Wezenbeek leden, in aanwezigheid van de griffier Kneepkens op 18 december 2013.
de griffier, de voorzitter,