ECLI:NL:RBOBR:2013:6942

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
01/839394-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan gewapende woningoverval met geweld en verboden wapenbezit

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 december 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die medeplichtig was aan een gewapende woningoverval. De verdachte is beschuldigd van medeplichtigheid aan een woningoverval die plaatsvond op 22 februari 2013 in Eindhoven, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer 1], ernstig gewond raakte door geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door het slachtoffer te verzoeken haar uit te laten, de overvallers toegang heeft verleend tot de woning. Dit handelen heeft geleid tot een gewelddadige confrontatie waarbij het slachtoffer met een stroomstootwapen is mishandeld en met een vuurwapen is beschoten. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan medeplichtigheid aan de gewapende overval en verboden wapenbezit, en heeft een gevangenisstraf van 27 maanden opgelegd, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer van in totaal €8.000,00, bestaande uit €5.000,00 immateriële schade en €3.000,00 materiële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/839394-13
Datum uitspraak: 19 december 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1987],
wonende te [woonplaats], [adres 1].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 juni 2013, 11 september 2013 en 5 december 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 mei 2013.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 5 december 2013 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
zij, op of omstreeks 22 februari 2013, te Eindhoven,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in/uit een woning aan de [adres 2]
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft
weggenomen een hoeveelheid geld en/of sieraden, in elk geval enig goed, geheel
of ten dele toebehorende aan[slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of haar mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan haar
mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat zij,
verdachte en/of haar mededader(s):
-meermalen, althans eenmaal, voornoemde [slachtoffer 1] met een stroomstootwapen heeft bewerkt, en/of
-meermalen, althans eenmaal, voornoemde [slachtoffer 1] tegen zijn hoofd en/of lichaam heeft/hebben getrapt en/of geslagen, en/of
-met een vuurwapen een kogel in de buik, althans lichaam, van voornoemde [slachtoffer 1] heeft geschoten, en/of
welk feit heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel bij voornoemde [slachtoffer 1];
artikel 312 lid 1 en/of lid 2 van het wetboek van strafrecht
subsidiair indien vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of veroordeling mocht of zou kunnen leiden
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer andere (tot op heden onbekend gebleven) perso(o)n(en) op of omstreeks 22 februari 2013 te Eindhoven, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in/uit een woning aan de [adres 2] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een hoeveelheid geld en/of sieraden, in elk geval enig goed, geheel
of ten dele toebehorende aan[slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen
dan aan voornoemde perso(o)n(en) en/of verdachte,
-welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1],
-gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer andere (tot op heden onbekend gebleven) perso(o)n(en):
-meermalen, althans eenmaal, voornoemde [slachtoffer 1] met een stroomstootwapen heeft bewerkt, en/of
-meermalen, althans eenmaal, voornoemde [slachtoffer 1] tegen zijn hoofd en/of lichaam heeft/hebben getrapt en/of geslagen, en/of
-met een vuurwapen een kogel in de buik, althans lichaam, van voornoemde [slachtoffer 1] heeft geschoten, en/of
welk feit heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel bij voornoemde [slachtoffer 1];
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, op of omstreeks 22 februari 2013, althans in of omstreeks de periode van 9 december 2012 tot en met 22 februari 2013,
te Eindhoven en/of elders in Nederland,
opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door de daders te tippen over de aanwezigheid van geld in de woning van [slachtoffer 1] en/of het woonadres van voornoemde [slachtoffer 1] aan de daders te verstrekken en/of de daders te informeren over de aanwezigheid van een of meer personen in de woning van [slachtoffer 1] en/of
opzettelijk behulpzaam is geweest door een afspraak te maken met [slachtoffer 1] in zijn woning om zode aanwezigheid van [slachtoffer 1] in diens woning te garanderen en/of [slachtoffer 1] te verzoeken haar uit te laten en/of de voordeur van zijn woning voor haar te openen om zo de aanwezigheid van [slachtoffer 1] bij de voordeur van de woning te garanderen en/of de daders het vuurwapen te verschaffen/verstrekken waarmee[slachtoffer 1] is neergeschoten en/of het vuurwapen waarmee geschoten is te bewaren in de woning aan de [adres 3] te Eindhoven;
artikel 312 lid 1 en/of lid 2 wetboek van strafrecht juncto artikel 48 wetboek van strafrecht
zij op of omstreeks 27 maart 2013, althans in of omstreeks de periode van 9 december 2012 tot en met 27 maart 2013,
te Eindhoven, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een vuurwapen (merk BBM Bruni) van categorie III en/of munitie van categorie III en/of een geluiddemper van de categorie I, voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
artikel 13 en/of 26 en/of 55 WWM.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijsmotivering.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft primair aangevoerd dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken en subsidiair dat hooguit de medeplichtigheid als bedoeld in het onder 1 subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) woont aan de [adres 2] te Eindhoven. [2] Op 22 februari 2013 gaat verdachte bij hem op bezoek. [3] Zij arriveert bij hem omstreeks 2.00 uur ’s nachts. Als [slachtoffer 1] later die nacht verdachte op haar verzoek wil uitlaten, opent verdachte de deur en komen er direct twee in het zwart geklede mannen naar binnen. Hun hoofd is bedekt en ze hebben een sjaal voor hun gezicht. Een van de mannen raakt [slachtoffer 1] met een stroomstootwapen meerdere keren op zijn lichaam en slaat hem met zijn vuisten. De andere man heeft een wapen in zijn hand dat lijkt op een Walther 22 met een geluiddemper. Een van de mannen zegt “money, money, money”. De andere man laadt door, haalt de slede naar achter, richt en haalt de trekker over. [slachtoffer 1] zegt dat hij geraakt is. [4] Een van de mannen vindt in de kelder een rol bankbiljetten ter waarde van een paar duizend euro. Hij pakt het geld. [5] Vervolgens slaat een van de mannen [slachtoffer 1] en wordt [slachtoffer 1] tegen zijn hoofd getrapt. Daarna verlaten de mannen de woning. [6] [slachtoffer 1] ziet dat de mannen in een donkere auto stappen en hoort het geluid van een piepende V-snaar. [7]
Omstreeks 4.30 uur ziet de getuige [getuige 1] in de [adres 4] (de rechtbank leest[adres 4]) te Eindhoven twee mannen in een auto stappen. Hij ziet dat beide mannen donker gekleed zijn en een donkerkleurige muts dragen en hoort dat de mannen “weg, weg, gauw, gauw roepen”. De auto, een donkere Mazda, rijdt weg. Getuige [getuige 2], die
in het gezelschap is van [getuige 1], slaat het nummer van de auto op in zijn GSM. [8] [getuige 2] beschrijft dat hij twee mannen met donkere kleding uit de richting van de[adres 2] ziet komen rennen. Zij stappen in een donker kleurige Mazda, die een hard gierend geluid maakt bij het wegrijden. [9] Aan de politie wordt het nummer van de auto doorgegeven: [kenteken]. [10] De auto staat op naam van [persoon 1]. Zij is de moeder van medeverdachte [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] staat ingeschreven op hetzelfde adres als zijn moeder [11] en maakt (samen met anderen) gebruik van de auto. [12]
Als de politieagenten ter plaatse komen en [slachtoffer 1] met een ambulance naar het ziekenhuis is vertrokken, zien zij in de gang van de woning van [slachtoffer 1] bloed op de vloer liggen. De deur van de voorraadkast in de gang staat open en in de toegang tot de kast ligt een huls op de grond. [13] De huls wordt in beslag genomen. [14]
[slachtoffer 1] heeft meerdere kleine verwondingen aan de borstkas en een schotwond in de linkerzij. De kogel is voelbaar onder de navel. Voorts heeft [slachtoffer 1] aan de linkerzijde van zijn hoofd een hoofdwond. De kogel wordt verwijderd en overgedragen aan de politie. [15]
Op 27 maart 2013 doorzoekt de politie de woning van verdachte, waar behalve verdachte ook medeverdachte [medeverdachte 1] verblijft. In de woning worden een pistool (BBM, kaliber 6,35) met drie scherpe patronen in de houder en een geluiddemper gevonden. Deze voorwerpen worden in beslag genomen. [16] Het pistool (BBM Bruni, omgebouwd naar kaliber 6,35) is een vuurwapen van categorie III van de Wet wapens en munitie, de patronen (voorzien van kaliberaanduiding 6.35) zijn munitie van categorie III en zijn geschikt om te worden verschoten met het hiervoor genoemde pistool, en de geluiddemper is een wapen in de zin van categorie I Wet wapens en munitie. De geluiddemper kan op de loopmonding van genoemd pistool worden geschroefd. [17]
Er vindt een vergelijkend onderzoek plaats met de in de woning van [slachtoffer 1] aangetroffen huls, de kogel die uit het lichaam van [slachtoffer 1] is verwijderd en het in de woning van verdachte gevonden en inbeslaggenomen pistool. Uit dit onderzoek blijkt dat de hypotheses dat de kogel is afgevuurd uit de loop van dat pistool en de huls is verschoten met dat pistool waarschijnlijker zijn dan de hypotheses dat deze kogel is afgevuurd uit een andere loop van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als de loop van dat pistool en de hypothese dat de huls is verschoten met een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber en dezelfde systeemkenmerken als dat pistool. [18] Het pistool en de geluidsdemper zijn bemonsterd op sporen. In de bemonsteringen zijn DNA mengprofielen aangetroffen. Uit de rapportgage van het NFI blijkt dat in vier bemonsteringen van respectievelijk de schroefdraad op het pistool voor bevestiging van een geluiddemper (AAEX9620NL#02), de schroefdraad op de binnenzijde van de geluidsdemper (AAEX9620NL#04), de onderzijde van de patroonhouder die in het pistool zat (AAEX9620NL#06) en de binnenzijde van de kolfplaten van het pistool (AAEX9620NL#10) celmateriaal is aangetroffen, bestaande uit DNA-mengprofielen van minimaal drie (#02 en #04)/vier (#06 en #10) personen, waarbij verdachte een van de mogelijke donoren van de mengprofielen is. [19] Het NFI heeft vervolgens een vergelijkend DNA-onderzoek uitgevoerd.
  • Ten aanzien van de bemonstering van de schroefdraad op het pistool (#2) concludeert het NFI dat de bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek iets waarschijnlijker zijn als de bemonstering celmateriaal van verdachte bevat dan wanneer de bemonstering géén celmateriaal van verdachte bevat.
  • Ten aanzien van de bemonstering van de patroonhouder die in het pistool zat (#6) concludeert het NFI dat de bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek zeer veel waarschijnlijker zijn als de bemonstering celmateriaal van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] (en twee willekeurige onbekende personen) bevat dan wanneer de bemonstering geen celmateriaal van verdachte bevat (maar wel van medeverdachte [medeverdachte 3] en drie willekeurige onbekende personen).
  • Ten aanzien van de bemonstering van de binnenzijde van het pistool (#10) concludeert het NFI dat de bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek waarschijnlijker zijn als de bemonstering celmateriaal van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] (en twee willekeurige onbekende personen) bevat dan wanneer de bemonstering celmateriaal van medeverdachte [medeverdachte 3] en drie willekeurige onbekende personen bevat, en
dat de bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek iets waarschijnlijker zijn als de bemonstering celmateriaal bevat van verdachte en drie willekeurig onbekende personen dan wanneer de bemonstering celmateriaal van vier willekeurige onbekende personen bevat. [20]
Uit het onderzoek verkeersgegevens blijkt dat het telefoonnummer [telefoonnummer] in gebruik bij [medeverdachte 2] op 22 februari 2013 tussen 00.34 uur en 02.30 uur diverse keren contact heeft met het telefoonnummer [telefoonnummer] en dat het telefoonnummer [telefoonnummer] in gebruik bij verdachte op 22 februari 2013 tussen 02.34 uur en 04.31 uur 10 uitgaande SMS berichten heeft naar het telefoonnummer [telefoonnummer]. [21]
Uit politieonderzoek leidt de rechtbank af dat het telefoonnummer [telefoonnummer] in gebruik was bij medeverdachte [medeverdachte 1], de toenmalige vriend van verdachte. Genoemd nummer staat in de contactlijst van [medeverdachte 1] moeder [persoon 2]’ en dat nummer heeft ook meerdere malen contact gehad met het telefoonnummer van[persoon 2] en de nummers van medeverdachte [medeverdachte 3] en verdachte. [22] Verder blijkt uit het onderzoek dat het telefoonnummer [telefoonnummer] veelvuldig aanstraalt op de zendmast[adres 5] te Eindhoven, ook tijdens de nachtelijke uren. Deze zendmast staat in de nabijheid van het adres [adres 3] te Eindhoven, zijnde het woonadres van verdachte , de vriendin van medeverdachte [medeverdachte 1], bij wie [medeverdachte 1] toentertijd verbleef. [23]
Ten aanzien van feit 1.
Verdachte ontkent enige betrokkenheid bij de overval. De officier van justitie is daarentegen van oordeel dat verdachte de overval mede heeft gepleegd.
Het primaire feit: medeplegen.
Verdachte is aanvankelijk gehoord als getuige. Zij verklaarde dat zij die nacht naar [slachtoffer 1] is gegaan. Zij weet niet hoe laat. Zij heeft in de woning van [slachtoffer 1] een film gekeken. Ze heeft ook nog gewhatsapped met een vriendin, maar weet niet meer met wie. Toen zij naar huis wilde deed [slachtoffer 1] de deur voor haar open. Op dat moment werd zij gelijk door twee personen belaagd. Ze werd de voortuin uit geduwd. De voordeur was meteen daarna weer dicht. Ze zag lichtflitsen door het raam van de deur en hoorde [slachtoffer 1] roepen: “niet doen, niet doen”. Daarna bemerkte ze dat er nog twee mannen stonden. Ze pakten haar vast en ze kreeg een soort snoer om haar nek. In haar rug dacht ze een geweer te voelen. Haar twee gsm’s werden afgepakt. Een van de mannen zei dat ze moest gaan rennen en dat heeft ze ook gedaan. Ze heeft thuis haar handtas gehaald en is met de auto naar Rotterdam gereden. De politie durfde ze niet te bellen. Verdachte heeft nadien, gehoord als verdachte, zich op haar zwijgrecht beroepen. Ook ter zitting maakte zij daarvan gebruik.
[slachtoffer 1] verklaart dat verdachte zich in de woning vreemd gedroeg. Ze hield de hele tijd haar jas aan en ze zat “de hele tijd met haar telefoon te whatsappen of zo”. [24] Tevens heeft ze bij herhaling gevraagd of hij haar wilde uitlaten, hetgeen hij desverzocht uiteindelijk ook heeft gedaan. Verder verklaart [slachtoffer 1] dat de mannen die hem overvielen toen hij de deur opende niet een seconde keken of er nog andere mensen in de woning aanwezig waren. [25] Uit het overzicht van de telefonische contacten van verdachte, medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] die betreffende nacht blijkt dat de telefoon van verdachte gedurende de tijd dat zij in de woning van [slachtoffer 1] verblijft diverse keren contact maakt met het telefoonnummer [telefoonnummer], welk nummer in gebruik is bij medeverdachte [medeverdachte 1]. Ook om 4.31 uur is er nog telefonisch contact tussen beide nummers.
De rechtbank komt op basis van het door aangever beschreven gedrag van verdachte in de woning, hetgeen wordt bevestigd door het telefonisch overzicht, tot de conclusie dat er contact bestond tussen verdachte die zich in de woning van [slachtoffer 1] bevond en (een van) de overvallers die zich elders bevond(en). Dit contact had als resultaat dat de overvallers klaar stonden op het moment dat de deur van de woning van [slachtoffer 1] werd geopend en [slachtoffer 1] in de deuropening verscheen en dat zij wisten dat [slachtoffer 1] zich alleen in de woning bevond. De betrokkenheid van verdachte bij de overval die vervolgens plaatsvond, wordt voorts bevestigd door de vondst op 27 maart 2013 in de woning van verdachte van het pistool met munitie en de geluiddemper. Gelet op het vergelijkend huls- en kogelonderzoek acht de rechtbank het aannemelijk dat de huls die in de woning van [slachtoffer 1] is gevonden, is verschoten met dit wapen. Uit het feit dat het wapen zich in de woning van verdachte bevond en uit resultaten van de hierboven genoemde vergelijkende DNA-onderzoeken van het NFI leidt de rechtbank af dat verdachte het wapen ook daadwerkelijk voorhanden heeft gehad.
Het andere - in theorie denkbare - scenario dat de overval op het moment dat verdachte de woning verliet op toeval berustte, acht de rechtbank uiterst onwaarschijnlijk. De rechtbank weegt daarbij mee dat de verklaring die verdachte als getuige heeft afgelegd ongeloofwaardig is. Alleen in die verklaring is sprake van vier overvallers. [slachtoffer 1] heeft er slechts twee gezien. Ook de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] zien slechts twee personen rennen en plaats nemen in de vluchtauto. Voorts is de verklaring van verdachte dat zij alleen maar met een vriendin heeft gewhatsapped (waarvan zij de naam niet weet) in strijd met de vastgestelde telefonische contacten. Op het moment dat verdachte met dit gegeven geconfronteerd werd, beriep zij zich op haar zwijgrecht.
Het is voor de rechtbank niet mogelijk vast te stellen wat het contact tussen de verdachte en de overvallers precies inhield en welke afspraken met de overvallers zijn gemaakt. Niemand heeft daarover verklaard en ook overigens is niets van de inhoud van dat contact gebleken, noch van de inhoud van de afspraken. In de omstandigheden van het geval acht de rechtbank daarom niet bewezen dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking, met als gevolg dat verdachte wordt vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, het medeplegen van de diefstal van geweld.
Het subsidiaire feit: medeplichtigheid.
Voor medeplichtigheid vereist de wet het zogenaamde dubbele opzet: opzet op de medeplichtigheid en het opzet op een gronddelict. In het geval in de nachtelijke uren zonder toestemming een woning wordt binnengedrongen terwijl de bewoner thuis is, bestaat naar het oordeel van de rechtbank de naar ervaringsregels te verwachten aanmerkelijke kans dat de bewoner zich zal verzetten en dat het komt tot een gewelddadige confrontatie. Dit geldt eens te meer - zoals in het onderhavige geval - als de bewoner wakker is en de personen die bij de overval zijn betrokken daarvan op de hoogte zijn. Zoals hiervoor besproken staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de overvallers omstreeks 4.30 uur in de nacht door het handelen van verdachte vrijelijk toegang kregen tot de woning. Verdachte was de overvallers aldus behulpzaam. Mede gelet op het feit dat [slachtoffer 1] wakker en in de woning aanwezig was, heeft verdachte met haar handelen de aanmerkelijke kans aanvaard dat er een gewelddadige confrontatie zou plaatsvinden. Het kan niet anders of het opzet van verdachte was mede gericht op de diefstal met geweld of afpersing van [slachtoffer 1].
Ten aanzien van feit 2.
Verdachte verbleef samen met haar vriend in de woning aan de [adres 3] te Eindhoven. In deze woning is op 27 maart 2013 het vuurwapen met munitie en de geluidsdemper aangetroffen. Uit onderzoek aan dit vuurwapen door het NFI blijkt dat op verschillende plekken op dit vuurwapen een DNA-mengprofiel is aangetroffen waarvan zowel verdachte als de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] donor kunnen zijn.
De rechtbank is van oordeel dat het dan niet anders kan dan dat verdachte wist van het bestaan van dit vuurwapen en dat zij dit vuurwapen ook daadwerkelijk in haar handen moet hebben gehad. Voorts is uit het onderzoek door het NFI naar voren gekomen dat de hypotheses dat de op 22 februari 2013 in de woning van het slachtoffer[slachtoffer 1] aangetroffen huls en de uit het lichaam van[slachtoffer 1] verwijderde kogel zijn verschoten met uit de loop van dit vuurwapen waarschijnlijker zijn dan de hypotheses dat deze zijn verschoten met/uit de loop van een willekeurig ander vuurwapen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid in haar woning van het vuurwapen met inhoud en de geluidsdemper waarop onder meer haar DNA is aangetroffen en welk vuurwapen is gebruikt bij de overval waarbij zij behulpzaam is geweest. Hiermee acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, in ieder geval samen met [medeverdachte 1], dit vuurwapen met munitie en geluidsdemper in de periode van 22 februari 2013 tot en met 27 maart 2013 opzettelijk voorhanden heeft gehad.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat
Ten aanzien van feit 1 subsidiair.
(tot op heden onbekend gebleven) personen op 22 februari 2013 te Eindhoven, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd uit een woning aan de [adres 2] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hebben weggenomen een hoeveelheid geld, toebehorende aan[slachtoffer 1],
-welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1],
-gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te
maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld hierin bestond dat die een of meer (tot op heden onbekend gebleven) personen:
-meermalen voornoemde [slachtoffer 1] met een stroomstootwapen hebben bewerkt, en/of
-meermalen voornoemde [slachtoffer 1] tegen zijn hoofd en/of lichaam heeft/hebben getrapt en geslagen, en/of
-met een vuurwapen een kogel in het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft geschoten,
tot het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, op 22 februari 2013, te Eindhoven,
opzettelijk behulpzaam is geweest door een afspraak te maken met [slachtoffer 1] in zijn woning om zo de aanwezigheid van [slachtoffer 1] in diens woning te garanderen en [slachtoffer 1] te verzoeken haar uit te laten om zo de aanwezigheid van [slachtoffer 1] bij de voordeur van de woning te garanderen;
Ten aanzien van feit 2.
in de periode van 22 februari 2013 tot en met 27 maart 2013 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander,
een vuurwapen (merk BBM Bruni) van categorie III en munitie van categorie III en een geluiddemper van de categorie I, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 een gevangenisstraf van 48 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering gesteld en met aftrek van het voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman is van mening dat verdachte hooguit ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden dient te worden opgelegd, waarbij het onvoorwaardelijke deel niet langer duurt dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan een gewapende overval in een woning in vereniging gepleegd waarbij het slachtoffer in het lichaam is geschoten en is mishandeld en aan het medeplegen van verboden vuurwapenbezit.
Een overval, zeker wanneer daarbij geweld wordt gebruikt en waarbij het slachtoffer in het lichaam wordt geschoten, is voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij/slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Overvallen leiden bovendien tot gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving. Verdachte heeft met die gevoelens geen rekening gehouden toen zij besloot behulpzaam te zijn bij deze overval in een woning. Hoewel niet is gebleken dat verdachte zelf enig geweld jegens het slachtoffer heeft toegepast, treft haar wel het verwijt dat zij deze gewapende woningoverval mede heeft mogelijk gemaakt zonder daarvoor thans enige verantwoordelijkheid te willen dragen.
Daarnaast wil verdachte geen verantwoordelijkheid dragen voor het vuurwapen met patronen en de geluiddemper die in haar woning zijn aangetroffen. Ongecontroleerd bezit van een vuurwapen, zeker indien dit wapen geladen is, verhoogt het risico op een levensbedreigend geweldsdelict. Dat blijkt reeds uit het onderhavige feitenrelaas, nu met dit pistool een gewapende overval heeft plaatsgevonden, waarbij het slachtoffer door een kogel is getroffen. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte de ernst van het door haar aan haar slachtoffer aangedane leed kennelijk niet dan wel onvoldoende inziet. Verdachte kon haar mededaders weerhouden van het plegen van de onderhavige feiten maar dat niet heeft gedaan.
Uit het door de reclassering over de persoon van de verdachte uitgebrachte rapport, blijkt dat na het aan het licht komen van de door verdachte gepleegde strafbare feiten, haar persoonlijke omstandigheden zich zodanig in positieve zin hebben gewijzigd, dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het gedrag van verdachte zich ten goede zal keren. Verdachte heeft zich gehouden aan de door de rechtbank opgelegde schorsingsvoorwaarden en heeft zich bereid verklaard om een cursus sociale vaardigheden te gaan volgen, een ambulante behandeling te ondergaan en (verder) te verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
De rechtbank heeft bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als richtlijn voor de straftoemeting. De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en generale preventie een vrijheidsbeneming van een relatief lange duur op zijn plaats.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden.
De rechtbank zal geen voorwaardelijk strafdeel opleggen. De voor verdachte noodzakelijke behandeling en begeleiding kan gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf beter vorm gegeven worden tijdens de periode van voorwaardelijke invrijheidstelling.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank anders dan de officier van justitie die concludeerde tot medeplegen, komt tot bewezenverklaring van medeplichtigheid aan de gewapende overval. De straf die de rechtbank zal opleggen brengt de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking.
De rechtbank acht overigens geen termen aanwezig om thans de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. Het verzoek daartoe van de officier van justitie zal dan ook worden afgewezen.

De vordering van de benadeelde partij[slachtoffer 1].

Het standpunt van de officier van justitie.
Toewijzing - hoofdelijk - van de civiele vordering tot een bedrag van € 3.000,00 aan materiële en € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige requireert de officier van justitie tot niet-ontvankelijkverklaring.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging is van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering vanwege vrijspraak, dan wel vanwege een te ver verwijderd verband tussen de rol van verdachte ten aanzien van het feit en voorts vanwege een onvoldoende onderbouwing van de schade door de benadeelde.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding € 5.000,00 en materiële schadevergoeding € 3.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor de overig gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Uit het dossier is voldoende aannemelijk geworden dat de daders een geldbedrag van
€ 3.000,00 van de benadeelde hebben afgenomen, terwijl de overige posten ten aanzien van de materiële schade onvoldoende en niet met stukken zijn onderbouwd. Het uitzoeken van en het nader laten onderbouwen van deze materiële schade levert de nodige vertraging op en derhalve een onevenredige belasting van het strafgeding.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Motivering van de hoofdelijkheid.

De rechtbank stelt vast dat verdachte medeplichtig is aan dit strafbare feit dat is gepleegd door (tot op heden onbekend gebleven) anderen. Nu verdachte en haar mededader(s) samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd jegens het slachtoffer, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade. Dat verdachte daarbij niet een rol heeft vervult als medepleger, maar als medeplichtige, acht de rechtbank in dit verband niet relevant.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd, voor zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 48, 57, 310, 312
Wet wapens en munitie art. 13, 26, 55.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Verklaart het ten laste gelegde onder 1 primair niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde onder 1 subsidiair en onder 2 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
medeplichtigheid aan:
diefstal voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning,
terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair, feit 2:
Gevangenisstrafvoor de duur van
27 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 8.000,00 subsidiair 75 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer[slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 8.000,00 (zegge: achtduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 75 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 5.000,00 immateriële schade en EUR 3.000,00 materiële schade.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) haar mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij[slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 8.000,00 (zegge: achtduizend euro), te weten EUR 5.000,00 immateriële schade en EUR 3.000,00 materiële schade.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) haar mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover zij of (een van) zijn mededader (s) heeft/hebben voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Wijst afde vordering van de officier van justitie strekkende tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. M.M.J. Nuijten, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 19 december 2013.
mr. M.M.J. Nuijten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Oost Brabant, afdeling Eindhoven GRE, onderzoek Witstaartgnoe / 22GRE13013, dossiernummer 27032013.1033.20075, BVH nummer: 2013025485, aantal doorgenummerde bladzijden: 401.
2.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten[verbalisant 4] en [verbalisant 5], p. 226 en proces-verbaal van aangifte door[slachtoffer 1], p. 231.
3.Verklaring [verdachte], gehoord als getuige, p. 273.
4.Verklaring [slachtoffer 1], p. 231-232 t/m achtste alinea.
5.Verklaring [slachtoffer 1], p. 247
6.Verklaring [slachtoffer 1], p. 232, alinea dertien t/m 15.
7.Verklaring [slachtoffer 1], p. 244.
8.Verklaring getuige [getuige 1], p. 264- 265
9.Verklaring getuige [getuige 2], opgenomen in een proces-verbaal van bevindingen, p. 266.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 225.
11.Proces-verbaal relaas, p. 18
12.Verklaring [medeverdachte 2], p. 120
13.Proces-verbaal bevindingen, p. 254.
14.Forensisch dossier, blad 3 onder 7 en bijlage 1.
15.Medische informatie betreffende[slachtoffer 1], p. 235.
16.Kennisgeving van inbeslagneming, p. 199 en proces-verbaal van verbalisant[verbalisant 1], p. 207.
17.Forensisch dossier, proces-verbaal van 12 november 2013, bijlage 29 (proces-verbaal onderzoek wapen van 15 juli 2013).
18.Forensisch dossier, bijlage 21, NFI rapport 23 mei 2013.
19.Forensisch dossier, raamproces-verbaal p. 6 in combinatie met bijlage 24, NFI rapport 17 juli 2013, p. 2/7.
20.Forensisch dossier, bijlage 25, NFI rapport 1 november 2013, p. 4/8 t/m 6/8.
21.Proces-verbaal bevindingen onderzoek verkeersgegevens, p. 317 tot en met p. 323.
22.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], proces-verbaalnummer 2013-130620.83193.1341, op ambtsbelofte opgemaakt en afgesloten op 20 juni 2013.
23.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2], proces-verbaalnummer 2013-130625.83193.1011, op ambtsbelofte opgemaakt en afgesloten op 25 juni 2013.
24.Verklaring [slachtoffer 1], p. 246.
25.Verklaring [slachtoffer 1], p. 237 laatste alinea.