ECLI:NL:RBOBR:2013:6941

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
01/820986-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door niet verlenen van voorrang

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 19 december 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 6 mei 2013 te Eindhoven. De verdachte, bestuurder van een vuilniswagen, heeft een fietsster aangereden door rechts af te slaan zonder haar voorrang te verlenen. De fietsster overleed als gevolg van de aanrijding. De officier van justitie had de verdachte primair aangeklaagd op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, dat betrekking heeft op schuld bij verkeersongevallen, en subsidiair op artikel 5 van dezelfde wet, dat gaat over het veroorzaken van gevaar of hinder voor het verkeer.

Tijdens de zitting op 10 december 2013 is de tenlastelegging gewijzigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de trottoirspiegel aan de rechterzijde van de vuilniswagen niet correct was afgesteld, wat de zichtbaarheid van de fietsster beïnvloedde. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er geen causaal verband kon worden vastgesteld tussen de verkeerde afstelling van de spiegel en het ongeval. De verdachte heeft verklaard dat hij de fietsster niet heeft gezien en dat hij voorzichtig handelde. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de gevolgen van de aanrijding ernstig waren, de verdachte niet verwijtbaar had gehandeld volgens de criteria van artikel 6 van de Wegenverkeerswet.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van zowel de primair als de subsidiair ten laste gelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij schuld had aan het verkeersongeval. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijk causaal verband tussen het gedrag van de verdachte en het ongeval, en dat de omstandigheden van het geval bepalend zijn voor de beoordeling van schuld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/820986-13
Datum uitspraak:
19 december 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1969],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 december 2013.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 november 2013.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 10 december 2013 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 06 mei 2013 te Eindhoven als verkeersdeelnemer, namelijk
als bestuurder van een motorrijtuig (vuilniswagen), daarmede rijdende over de
weg, de Bleekweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te
wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer,
althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met genoemd motorrijtuig
- heeft gereden, terwijl de (trottoir)spiegel(s) niet correct en/of niet conform de
daarvoor geldende (wettelijke) vereisten was/waren afgesteld en/of niet het voor die
spiegel(s) vereiste gezichtsveld had/hadden (waardoor verdachte hetgeen zich aan de
rechterzijde van zijn voertuig afspeelde onvoldoende kon overzien) en/of
- (vervolgens) ter hoogte van de kruising van de Bleekweg met de Vestdijk
naar rechts (naar de Vestdijk) is afgeslagen, althans doende is geweest naar rechts af te slaan op een moment dat zich rechts naast het door hem, verdachte, bestuurde
motorrijtuig, een fietser bevond en/of
- die fietser geen voorrang heeft verleend en/of niet voor heeft laten gaan,
waardoor, althans mede waardoor, een botsing en/of aan- en/of overrijding is ontstaan
tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die fietser en/of haar fiets,
waardoor die fietser (genaamd [slachtoffer]) werd gedood;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 mei 2013 te Eindhoven als bestuurder van een voertuig
(vrachtauto), daarmee rijdende op de weg, de Bleekweg, als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte, aldaar
- heeft gereden, terwijl de (trottoir)spiegel(s) niet correct en/of niet conform de
daarvoor geldende (wettelijke) vereisten was/waren afgesteld en/of niet het voor die
spiegel(s) vereiste gezichtsveld had/hadden (waardoor verdachte hetgeen zich aan de
rechterzijde van zijn voertuig afspeelde onvoldoende kon overzien) en/of
- (vervolgens) ter hoogte van de kruising van de Bleekweg met de Vestdijk
naar rechts (naar de Vestdijk) is afgeslagen, althans doende is geweest naar rechts af te slaan op een moment dat zich rechts naast het door hem, verdachte, bestuurde
motorrijtuig, een fietser bevond en/of
- die fietser geen voorrang heeft verleend en/of niet voor heeft laten gaan,
waardoor, althans mede waardoor, een botsing en/of aan- en/of overrijding is ontstaan
tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die fietser en/of haar fiets,
en/of genoemde fietser is overleden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
De in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten zijn door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door die verbetering niet in zijn verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gehandeld.
De officier van justitie eist een taakstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden, met een proeftijd van 2 jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman acht het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, omdat geen sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en verzoekt vrijspraak.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Bij bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit vindt de raadsman de eis van de officier van justitie niet passend. De raadsman stelt een taakstraf van 40 tot 60 uur voor.

Vrijspraak.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gelet op het bepaalde in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 dient de rechtbank vast te stellen of de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Enerzijds komt dit neer op de vaststelling van het gedrag van de verdachte en de beoordeling of en, zo ja, in welke mate hij verwijtbaar heeft gehandeld. Anderzijds dient een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval.
De rechtbank stelt vast dat uit onderzoek verricht door verbalisanten die werkzaam zijn bij de forensische opsporing van de politie Oost-Brabant, is gebleken dat de trottoirspiegel aan de rechterzijde van de vuilniswagen waarin verdachte reed, niet conform de Regeling Voertuigen was afgesteld. Hierdoor was de dode hoek rechts naast de vuilniswagen groter dan bij een juiste afstelling het geval zou zijn geweest.
De vraag is of de verkeerd afgestelde trottoirspiegel er de oorzaak van was dat verdachte de fietsster niet heeft gezien. Daarbij is van belang hoe de vuilniswagen en de fietsster ten opzichte van elkaar gepositioneerd stonden. De tekening met betrekking tot de zichtvelden is een reconstructie en slechts een benadering van de werkelijke situatie kort voor het plaatsvinden van het ongeval.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de exacte posities van de vuilniswagen en de fietsster thans niet meer vast te stellen. Op basis van het uitgevoerde forensische onderzoek en de waarnemingen door getuigen kan de exacte positionering van de vuilniswagen en de fietsster niet worden gereconstrueerd. Verder heeft verdachte ter zitting verklaard dat de vuilniswagen meer naar links stond dan op de tekening met betrekking tot de zichtvelden is aangegeven. Zulks in verband met de te nemen bocht naar rechts. Dit komt de rechtbank niet onaannemelijk voor. Gelet hierop kan thans niet worden vastgesteld dat verdachte de fietsster, mevrouw [slachtoffer], had gezien als de trottoirspiegel wel conform de Regeling Voertuigen was afgesteld. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen causaal verband kan worden vastgesteld tussen de verkeerde stand van de trottoirspiegel en het verkeersongeval.
Verdachte heeft voorts ter zitting verklaard dat hij als eerste bij de stopstreep stond en dat er zich op dat moment naast hem nog geen ander verkeer bevond. Het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. Verder heeft verdachte naar eigen zeggen alvorens op te rijden goed in de spiegels en door de ramen gekeken. Het betrof een druk kruispunt en hij handelde voorzichtig. Hij heeft daarbij de fietsster niet gezien.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de door verdachte gemaakte verkeersovertreding, te weten het naar rechts afslaan en daarbij geen voorrang verlenen aan de recht doorgaande fietsster, in deze omstandigheden geen schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 oplevert, hoe ernstig de gevolgen daarvan ook zijn geweest. Dit betekent dat verdachte van het primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken.
Met betrekking tot de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 overweegt de rechtbank als volgt. Om te komen tot bewezenverklaring van – kort gezegd – het veroorzaken van gevaar of hinder voor het overige verkeer moet worden vastgesteld dat sprake is van de overtreding van een verkeersregel en dat het daardoor veroorzaakte gevaar concreet en voorzienbaar was voor verdachte.
Zoals hiervoor is overwogen, was sprake van een door verdachte begane verkeersovertreding. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat het voor verdachte voorzienbaar was dat dit een concreet gevaar zou opleveren. Immers, de rechtbank heeft geoordeeld dat de fietsster mevrouw [slachtoffer] niet te zien was voor verdachte en dat hem ten aanzien daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. Ter zitting heeft verdachte nog verklaard dat de trottoirspiegel zodanig was afgesteld dat de bestuurder van de vuilniswagen het grootst mogelijke zicht had. De raadsman heeft in dit kader aangevoerd dat de door verdachte bedienbare trottoirspiegel in de uiterste stand stond en dat de trottoirspiegel alleen met behulp van gereedschap nog in een andere stand kon worden gezet. Dit was alleen te doen op het bedrijf. De individuele chauffeur was daar niet toe in staat. Ter zitting is niet gebleken dat dit anders is. Van schuld, vereist voor bewezenverklaring van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 is geen sprake, zodat de rechtbank verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde zal vrijspreken.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Vos, voorzitter,
mr. P.A. Buijs en mr. C.J. Sangers-de Jong, leden,
in tegenwoordigheid van L.M.E. de Roo, griffier,
en is uitgesproken op 19 december 2013.