Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
19 december 2013
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 19 december 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 6 mei 2013 te Eindhoven. De verdachte, bestuurder van een vuilniswagen, heeft een fietsster aangereden door rechts af te slaan zonder haar voorrang te verlenen. De fietsster overleed als gevolg van de aanrijding. De officier van justitie had de verdachte primair aangeklaagd op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, dat betrekking heeft op schuld bij verkeersongevallen, en subsidiair op artikel 5 van dezelfde wet, dat gaat over het veroorzaken van gevaar of hinder voor het verkeer.
Tijdens de zitting op 10 december 2013 is de tenlastelegging gewijzigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de trottoirspiegel aan de rechterzijde van de vuilniswagen niet correct was afgesteld, wat de zichtbaarheid van de fietsster beïnvloedde. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er geen causaal verband kon worden vastgesteld tussen de verkeerde afstelling van de spiegel en het ongeval. De verdachte heeft verklaard dat hij de fietsster niet heeft gezien en dat hij voorzichtig handelde. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de gevolgen van de aanrijding ernstig waren, de verdachte niet verwijtbaar had gehandeld volgens de criteria van artikel 6 van de Wegenverkeerswet.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van zowel de primair als de subsidiair ten laste gelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij schuld had aan het verkeersongeval. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijk causaal verband tussen het gedrag van de verdachte en het ongeval, en dat de omstandigheden van het geval bepalend zijn voor de beoordeling van schuld.