ECLI:NL:RBOBR:2013:6939

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
01/839711-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op winkel met herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 20 december 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte een gewapende overval heeft gepleegd op een winkel in Reusel. De overval vond plaats op 12 juni 2013, waarbij de verdachte en zijn medeverdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gebruikten om de slachtoffers te bedreigen en geld af te persen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van afpersing, wat wettig en overtuigend bewezen is verklaard. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de impact op de slachtoffers, en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijf jaar geëist, maar de rechtbank legde een lichtere straf op van drie jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank oordeelde dat de vordering aan alle wettelijke eisen voldeed en dat er geen redenen waren om de herroeping niet toe te wijzen. De verdachte moet nu 420 dagen vrijheidsstraf ondergaan als gevolg van de herroeping.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/839711-13
V.I. zaaknummer: 99/000075-49
Datum uitspraak: 20 december 2013
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1990],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 december 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 november 2013.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 juni 2013 te Reusel, gemeente Reusel-de Mierden,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag, in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan firma "[naam winkel]", in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] (geboren[2005]) en/of [slachtoffer 4], gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om
bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
hij op of omstreeks 12 juni 2013 te Reusel, gemeente Reusel-de Mierden,
tezamen en in vereniging met ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk
om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of
bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een
geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan firma
"[naam winkel]", in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
en/of diens mededader(s)
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]
[slachtoffer 4] dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend
voorwerp, heeft voorgehouden en/of dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen
gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]
heeft gericht en/of
- daarbij die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4]
(dwingend) heeft toegevoegd de woorden "dit is een overval, allemaal naar
achteren" en/of "ik moet geld hebben" en/of "blijf in het magazijn en bel
geen politie", althans woorden van gelijke aard en/of strekking.
artikel 47 Wetboek van Strafrecht
artikel 317 Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.

De zaak met v.i. zaaknummer 99/000075-49 is aangebracht bij vordering van 7 november 2013. Deze vordering heeft betrekking op de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling voor een periode van 430 dagen van de gevangenisstraf van 42 maanden, opgelegd bij vonnis van de rechtbank Maastricht van 3 augustus 2010, alsmede van de gevangenisstraf van 4 weken, opgelegd bij arrest van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch van 12 november 2010. De veroordeelde is op 4 juli 2012 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder een aantal bijzondere voorwaarden.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijsoverweging.

Op 12 juni 2013 heeft verdachte samen met zijn toenmalige vriendin, medeverdachte [medeverdachte] (verder te noemen [medeverdachte]), een gewapende overval gepleegd bij de werkgever van [medeverdachte], zijnde de [naam winkel] in Reusel, waarbij zij geld hebben afgeperst. Beide verdachten bekennen betrokkenheid bij dit feit. [medeverdachte] verklaart bij de politie op 9 september 2013 voornoemde overval samen met verdachte te hebben bedacht en voorbereid. Zij hadden geld nodig voor een vakantie. [medeverdachte] heeft aan verdachte doorgegeven welk tijdstip het beste zou zijn voor een overval, wie er op de dag van de overval aanwezig zou zijn, waar de camera’s in de winkel hingen en waar de kluis met geld lag. Ook heeft [medeverdachte] vijf dagen lang de dagomzet van haar werkgever aan verdachte doorgespeeld. Tevens hebben verdachte en [medeverdachte] besproken hoe verdachte de overval zou gaan plegen. Verdachte heeft vervolgens de overval feitelijk gepleegd, waarbij hij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gehanteerd. [medeverdachte] was op de dag van de overval ook zelf in de winkel aanwezig. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het medeplegen van verdachte aan de afpersing wettig en overtuigend bewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is er tussen verdachte en [medeverdachte] een bewuste, nauwe en intensieve samenwerking geweest. Zij hebben samen de overval bedacht, voorbereid en besproken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 12 juni 2013 te Reusel, gemeente Reusel-de Mierden, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een
geldbedrag, toebehorende aan firma "[naam winkel]", welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of diens mededader
- die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft voorgehouden en dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] heeft gericht en
- daarbij die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] (dwingend) heeft toegevoegd de woorden "dit is een overval, allemaal naar achteren" en "ik moet geld hebben" en "blijf in het magazijn en bel geen politie”
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist ten aanzien van het medeplegen van afpersing een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar, met aftrek van het voorarrest. Voorts eist de officier van justitie de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 430 dagen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met medeverdachte [medeverdachte] schuldig gemaakt aan een gewapende overval bij de werkgever van [medeverdachte], de [naam winkel] in Reusel, waarbij zij geld hebben afgeperst. Verdachte heeft enkel en alleen aan zijn eigen persoonlijk gewin gedacht en heeft geen oog gehad voor de gevolgen voor de slachtoffers. Een delict als het onderhavige is voor de slachtoffers daarvan een bijzonder traumatische ervaring waar zij nog lang last van kunnen hebben. Eén en ander klemt te meer nu één van de slachtoffers nog maar acht jaar oud was. Een gewapende overval op een winkel leidt bovendien tot gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij bij het plegen van voornoemde overval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gebruikt. Daarbij komt dat verdachte reeds eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en het onderhavige feit heeft gepleegd terwijl hij voorwaardelijk in vrijheid was gesteld.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het gegeven dat blijkens het psychologisch onderzoek betreffende verdachte d.d. 31 oktober 2013, opgemaakt door drs. M.H.C.C. Nieuwhof en drs. B.Y. van Toorn, verdachte ten tijde van het delict volledig toerekeningsvatbaar was.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf verder aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar.
De rechtbank zal aldus een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Motivering van de beslissing tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling 99/000075-49.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Het verweer van de raadsvrouwe dienaangaande, inhoudende dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard wegens het niet onverwijld indienen van de vordering en de onduidelijkheid over de hoeveelheid dagen, verwerpt de rechtbank. In dit verband wordt het volgende overwogen.
Verdachte is medio juli 2013 op basis van een zogenaamde DNA-match als (mede)dader van deze overval in beeld gekomen, waarna hij op 28 augustus 2013 is aangehouden en op 29 augustus 2013 een bekennende verklaring heeft afgelegd.
Uit de tussenbeslissing van de rechtbank Limburg d.d. 16 oktober 2013 aangaande de door het Openbaar Ministerie aldaar ingediende vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling wegens overtreding van de bijzondere voorwaarde blijkt dat de officier van justitie ter terechtzitting van 9 september 2013 mondeling een grond aan de vordering heeft toegevoegd, namelijk overtreding van de algemene voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd een strafbaar feit heeft gepleegd. Naar het oordeel van de rechtbank was derhalve voor verdachte op 9 september 2013 duidelijk dat de officier van justitie de voorwaardelijke invrijheidsstelling tevens vanwege overtreding van de algemene voorwaarde wilde herroepen.
Nu de rechtbank Limburg zich bij voornoemde tussenbeslissing onbevoegd heeft verklaard voor zover de vordering ziet op overtreding van de algemene voorwaarde, ter zake waarvan de rechtbank Oost-Brabant wel bevoegd is, en de officier van justitie op 7 november 2013 onderhavige vordering wegens overtreding van de algemene voorwaarde bij de rechtbank Oost-Brabant heeft ingediend, acht de rechtbank de vordering in het licht van het vorenoverwogene onverwijld ingediend in de zin van artikel 15d lid 4 Sr.
De rechtbank zal daarbij uitgaan van 420 dagen (1/3 x 42 maanden x 30 dagen, artikel 15 lid 2 Sr) ter zake van welk aantal geen onduidelijkheid bestaat.
De rechtbank overweegt verder dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, te weten de in onderhavige zaak met parketnummer 01/839711-13 bewezen verklaarde overval op 12 juni 2013 te Reusel. De rechtbank ziet in hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen en in de persoon van de veroordeelde geen aanleiding om niet tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling over te gaan, of het aantal dagen te matigen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 15, 15a, 15c, 15e, 15g, 15i, 15j, 27, 47, 317.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

medeplegen van afpersing

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
- Gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht
De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling met v.i-zaaknummer 99/000075-49.
  • Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling toe.
  • Gelast dat de vrijheidsstraf die als gevolg van de toepassing van de regeling voorwaardelijke invrijheidsstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan, te weten voor de duur van 420 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M.J. Raeijmaekers, voorzitter,
mr. M. Senden en mr. S. van Lokven, leden,
in tegenwoordigheid van mr. B.J. van Vugt-Jansen, griffier,
en is uitgesproken op 20 december 2013.
mr. S. van Lokven is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.