ECLI:NL:RBOBR:2013:6796

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2013
Publicatiedatum
6 december 2013
Zaaknummer
2499424/417 13-661
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst door Stichting Jeugdbelangen Liempde afgewezen

In deze zaak heeft de Stichting Jeugdbelangen Liempde een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de beheerder van het Pius X-complex, [verweerder]. De kantonrechter heeft op 12 december 2013 uitspraak gedaan. De Stichting heeft aangevoerd dat er sprake was van gewichtige redenen voor ontbinding, waaronder een vertrouwensbreuk en een schending van het beginsel van hoor en wederhoor. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Stichting niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake was van een onherstelbare vertrouwensbreuk. De Stichting had [verweerder] niet in de gelegenheid gesteld om te reageren op de beschuldigingen die door een vrijwilligster waren geuit. Dit werd gezien als een schending van goed werkgeverschap. Bovendien was de kantonrechter van mening dat de Stichting niet aannemelijk had gemaakt dat [verweerder] zich schuldig had gemaakt aan roddelen of dat hij zijn functie niet naar behoren vervulde. De kantonrechter heeft het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen en de Stichting veroordeeld in de proceskosten van het geding, die tot dat moment waren begroot op € 800,00. De uitspraak benadrukt het belang van goed werkgeverschap en het beginsel van hoor en wederhoor in arbeidsrelaties.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Sector kanton, locatie 's-Hertogenbosch
Zaaknummer : 2499424/417
EJ verz. : 13-661
Uitspraak : 12 december 2013
in de zaak van:
De Stichting STICHTING JEUGDBELANGEN LIEMPDE,
gevestigd te Liempde,
verzoekster,
gemachtigde: mr. N. Stommels,
t e g e n :
[verweerder],
wonende te[woonplaats],
verweerder,
gemachtigde: mr. M. Kokx,
Partijen worden hierna genoemd “de Stichting” en “[verweerder]”.

1.Het verloop van het geding

1.1.
Het verloop van procedure blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de mondelinge behandeling die op 28 november 2013 heeft plaatsgevonden, ten behoeve waarvan de Stichting en [verweerder] producties hebben toegezonden.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter de datum van de uitspraak van de beschikking bepaald op 12 december 2013.

2.De feiten

Tussen partijen staan de volgende feiten vast.
2.1.
De Stichting houdt zich volgens haar doelomschrijving bezig met de exploitatie van gemeenschaps-, dorpshuizen, wijkcentra, jeugdgebouwen en dergelijke. De Stichting huurt en beheert het Pius X-complex in Liempde. Dit betreft een accommodatie voor sport en ontspanning en bestaat uit twee vergaderzalen, vier kleedkamers, een grote sporthal, een gymzaal, een kantine, een sooszaal en een hobbyzolder. Alle ruimtes worden per uur verhuurd. Bij het complex hoort ook nog een beheerderswoning. Eigenaar en verhuurder van het complex is de gemeente Boxtel. Het dagelijkse beheer van het complex bestaat uit (1) het schoonhouden van de gehele accommodatie, (2) de controle en het onderhoud en reparaties van installatie, apparatuur en inventaris en (3) klein onderhoud aan het gebouw zelf. Het bestuur van de Stichting bestaat uit vrijwilligers.
2.2.
Het dagelijkse beheer van het Pius X-complex werd in loondienstverband tot medio 2012 gedaan door een echtpaar. Met het dagelijkse beheer was 56 uur in de week gemoeid. Wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van een van de twee heeft de Stichting een sollicatieprocedure gevoerd. Dit heeft geresulteerd in de aanname van [verweerder].
2.3.
[verweerder], nu 47 jaar oud, is op 1 augustus 2012 in dienst bij de Stichting getreden als beheerder Pius X-complex voor 28 uur per week tegen een salaris van
€ 1.523,66 bruto per maand exclusief 8 % vakantietoeslag op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar.
2.4.
Op 30 juli 3013 is [verweerder] door het bestuur uitgenodigd voor een gesprek aangaande de voortzetting van zijn dienstverband. Bij dat gesprek heeft het bestuur aan [verweerder] toegezegd dat hij een vaste aanstelling krijgt onder de voorwaarde dat hij en zijn echtgenote in de beheerderswoning gaan wonen. [verweerder] en zijn echtgenote hebben gezegd dat beiden graag te willen maar dat dit financieel wel acceptabel moet zijn. Als het voor hen niet financieel haalbaar is, zal [verweerder] de vaste aanstelling niet accepteren. Vervolgens is door het bestuur op 9 augustus 2013 een voorstel gedaan omtrent de arbeidsvoorwaarden. Dit voorstel is door [verweerder] niet geaccepteerd. Op 16 augustus 2013 heeft een vervolggesprek plaatsgevonden. Daarbij heeft het bestuur haar voorstel met enkele aanvullingen gehandhaafd. Ook dit voorstel is door [verweerder] niet aanvaard. Op 4 september 2013 zijn door [naam voorzitter], voorzitter van de Stichting, met [verweerder] de uitgangspunten voor de vaste aanstelling besproken, alsook de intentie van het bestuur dat de echtgenote van [verweerder] de opvolger van de assistent-beheerder kon worden als die met pensioen gaat. [verweerder] heeft in dat gesprek te kennen gegeven de voorgestelde arbeidsvoorwaarden te aanvaarden.
2.5.
Bij brief van 4 september 2013 heeft [naam voorzitter] aan [verweerder] bericht dat het bestuur besloten heeft hem een vaste aanstelling te verlenen onder de arbeidsvoorwaarden zoals die bij het gesprek van 4 september overeengekomen zijn. In deze brief staat vervolgens:
“(…) Het bestuur heeft daarnaast nog enkele aandachtspunten: (…) Bij opmerkingen van bestuursleden/gebruikers: niet onmiddellijk in de aanval! Die primaire reactie wekt soms irritatie op. Eerst luisteren, dan tot 10 tellen en even nadenken alvorens te reageren. Bij onvrede: niet aan iedereen die het maar wil horen uitgebreid vertellen wat je niet bevalt. [naam contactpersoon] is contactpersoon. Bespreek je ongenoegen eerst met hem en probeer het op te lossen. Lukt dat niet, dan kan [naam contactpersoon] met het bestuur overleggen over een oplossing. Overigens moet duidelijk zijn dat niet iedere wens van de beheerder ingewilligd kan worden (…) Wij hebben inmiddels alles diverse keren samen besproken. Het bovenstaande is echt ons finale aanbod. Het is ons inziens alleszins redelijk (…). Meer dan dit aanbod kan de stichting jullie niet bieden.”
2.6.
In een door [naam bestuurslid], bestuurslid van de Stichting, opgemaakt gespreksverslag van 10 september 2013 staat het navolgende:
“Gisteren belde [naam vrijwilligster]([naam vrijwilligster], vaste vrijwilligster beheer, opmerking kantonrechter
) mij omdat ze erg bezorgd is over het beheer in Pius X. [verweerder] ([verweerder], opmerking kantonrechter
) heeft enkele uitlatingen gedaan naar haar toe die [naam vrijwilligster] zeer verontrustten en waarvan ze vond dat ze het bestuur daarvan op de hoogte moest stellen. Een afspraak gemaakt voor 7 uur ’s avonds. De punten die [naam vrijwilligster] mij aanreikt:
- [verweerder] zegt: “als ik mijn vaste aanstelling heb dan ga ik doe wat ik wil, het bestuur kan dan de boom in.” Dit heeft hij een week eerder tegen[naam assistent beheerder] ([naam assistent beheerder], assistent-beheerder in dienst van de Stichting, opmerking kantonrechter
) gezegd. Zij vond het te moeilijk dat aan het bestuur te melden.
“Bestuur zijn allemaal sukkels, die hebben nergens verstand van.” “De penningmeester van de badminton is een zeikwijf. Ze heeft altijd iets te zaniken.”
  • [naam assistent beheerder] is degene die poetst. [verweerder] poetst niet.
  • [naam assistent beheerder] is bang voor de toekomst samen met [verweerder].
  • [naam assistent beheerder] heeft de wind van voren gehad van [verweerder]. [naam] was daar ook getuige van .
  • [verweerder] zoekt lichamelijk contact met vrouwen.
[naam vrijwilligster] vindt regelmatig werkoverleg t.a.v. het werk in Pius X gewenst en nodig. Ze is erg bezorgd dat het beheer zo niet goed zal gaan: “[verweerder] breekt heel de tent af.”
Dit verslag is door [naam bestuurslid] en [naam vrijwilligster] ondertekend.
2.7.
Het bestuur heeft naar aanleiding van deze melding besloten dat zij de arbeidsverhouding met [verweerder] niet langer wenst te continueren. Dit heeft zij hem bij brief van 14 september 2013 te kennen gegeven. Daarin is samengevat dat er onvoldoende vertrouwen in een goede toekomstige samenwerking bestaat. Het bestuur gunde [verweerder] een termijn van vier maanden voor het zoeken van een andere baan, zodat de arbeidsovereenkomst uiterlijk per 31 januari 2014 zou eindigen.
2.8.
[naam assistent beheerder] heeft op 22 november 2013 een door bestuurs- en commissielid [naam bestuurs- en commissielid] opgemaakte schriftelijke verklaring ondertekend waarin staat:
1. [verweerder] heeft al afgelopen winter meerdere keren, ook naar gebruikers toe, gezegd “Ik ben hier de baas, niet het bestuur.” Ik heb tegen hem gezegd dat hij niet de baas is maar het altijd nog zo is dat het stichtingsbestuur boven ons staat. Tegen gebruikers die mij hierover ook aanspraken heb ik gezegd dat ieder verhaal 2 kanten kent, en dat ik daar niet op in kan gaan; dat het niet mijn pakkie aan is.De melding van [naam vrijwilligster] dat [verweerder] “als hij zijn vaste aanstelling krijgt, hij gaat doen wat hij wil en het bestuur dan de boom in kan”, of woorden van gelijke strekking, is door hem meerdere keren al half augustus gedaan.
2. Ik wist niet goed wat ik hiermee, als assistent-beheerder, moest doen. Wel heb ik er met [naam vrijwilligster] over gesproken.
3. [verweerder] heeft wel degelijk, zoals [naam vrijwilligster] meldt, gezegd dat het bestuur sukkels zijn en nergens verstand van hebben. Ook de uitlating over de penningmeester van de badminton is correct.
4. [verweerder] was er vaak niet of niet te vinden het gebouw, of zat op het kantoortje. Nog eens zat hij daar gitaar te spelen.
5. [verweerder] poetste niet. Dat was de taak van mij en [naam vrijwilligster]. Als bijvoorbeeld zaterdagavond de kindersoos was geweest verwacht[t]e hij dat ik voor het opruimen en schoonmaken vanuit [woonplaats] zou komen om dat te doen. ’s Maandags was hij kwaad dat de schoonmaak nog niet gedaan was. Ik heb hem gezegd dat poetsen ook zijn taak is, net zo goed als van mij en [naam vrijwilligster]. Sinds een week of 4 poetst [verweerder] wel.
6. Ik heb niet zelf gezien dat [verweerder] contact met vrouwen zocht.”

3.Het verzoek en het verweer

2.1.
De Stichting heeft de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden op grond van gewichtige redenen, gelegen in een verandering in de omstandigheden, zonder toekenning van een vergoeding.
2.2.
De Stichting steunt haar verzoek, tegen de achtergrond van de hiervoor vermelde feiten, op het navolgende. Zij is het noodzakelijk vertrouwen in [verweerder] door zijn eigen toedoen kwijt. [verweerder] is te ver gegaan, hetgeen hij ook erkend heeft. Hij heeft het bestuur lang aan het lijntje gehouden om het onderste uit de kan proberen te halen, hij neemt het bestuur niet serieus en is ook helemaal niet van plan werkgeversgezag te accepteren. Het vertrouwen van de Stichting in [verweerder] is definitief geknakt en onherstelbaar beschadigd door[verweerder] respectloze houding en gedrag. Een werkgever behoeft niet te tolereren dat zij door haar werknemer belachelijk wordt gemaakt. Dit alles ook nog eens naast klachten over de kwaliteit van zijn beheertaken. Bedacht dient te worden, dat [verweerder] een in het oog springende positie in een kleine gemeenschap inneemt, waarbij het van belang is dat hij deze met gevoel van verhoudingen uitvoert en zich verre houdt van het uiten van misnoegen, kwalificerende opmerkingen en roddels. Ondanks waarschuwingen zich correct(er) te gedragen, heeft hij het vuurtje verder opgestookt.
2.3.
[verweerder] is primair van mening dat het verzoek tot ontbinding afgewezen dient te worden. Subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat ontbinding alleen kan onder toekenning van een redelijke vergoeding (in casu: C=3) aan hem ten laste van De Stichting.
Hij voert daartoe het navolgende aan. Het verlies van vertrouwen kan niet gestoeld worden op de wijze waarop [verweerder] de onderhandelingen gevoerd heeft. Nog daargelaten dat geenszins sprake was van het onderste uit de kan te willen halen - [verweerder] wenste immers slechts zekerheid te krijgen over zijn financiële situatie teneinde in zijn levensonderhoud te voorzien, geldt dat de onderhandelingen uiteindelijk op 4 september 2013 hebben geresulteerd in een arbeidsovereenkomst. Niet valt in te zien waarom de Stichting op 4 september nog een aanbod zou willen doen/herhalen aan iemand in wie zij het vertrouwen zou zijn verloren. [verweerder] herkent zich in het geheel niet in hetgeen door mevrouw [naam vrijwilligster] is gesteld en ervaart alle aantijgingen, in het bijzonder de laatste aangaande zijn omgang met vrouwen, als bijzonder kwetsend. [verweerder] en [naam vrijwilligster] stonden alles behalve op goede voet wegens de kritiek die [verweerder] op haar had, zodat het [verweerder] in die zin dan ook niet verbaast dat mevrouw [naam vrijwilligster] zich negatief over [verweerder] uitlaat. Het betreurt hem echter ten zeerste dat het bestuur klakkeloos op deze (de auditu-)verklaring afgaat en hier, zonder [verweerder] ook maar in staat te stellen hierop te reageren, verregaande consequenties aan verbindt. Van disfunctioneren van [verweerder] is geen sprake. Integendeel, hij heeft gedurende de periode dat hij voor de Stichting heeft gewerkt zeer goede connecties opgebouwd en mooie resultaten geboekt. Dit blijkt de verklaringen van een aantal gebruikers die [verweerder] in het geding heeft gebracht. [verweerder] heeft nimmer geroddeld over het bestuur en herkent zich dan ook geenszins in de aantijgingen van het bestuur.

3.De beoordeling

3.1.
Hoewel partijen verschillen van mening over de vraag hoe de huidige arbeidsovereenkomst gekwalificeerd moet worden en of de arbeidsvoorwaarden van de eerste arbeidsovereenkomst nog van toepassing zijn dan wel de arbeidsvoorwaarden gelden zoals die zijn vastgelegd in het besluit van het bestuur van 4 september 2013, is tussen partijen niet in geschil dat er op dit moment nog sprake is van een arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:610 BW. De Stichting is dus ontvankelijk in haar verzoek.
3.2.
[verweerder] heeft zich vanaf 7 november 2013 ziekgemeld. Het is echter niet gebleken dat het verzoek in verband staat met de ziekte van [verweerder]. Evenmin is gesteld of gebleken is dat het verzoek verband houdt met een van de overige opzegverboden van artikel 7:647, 648, 670 en 670a BW of met enig ander verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst.
3.3.
Onderzocht dient te worden of er sprake is van verandering van omstandigheden, welke van dien aard zijn, dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen en zo ja, of er aanleiding is tot toekenning van een vergoeding.
3.4.
Hiertoe heeft de Stichting allereerst aangevoerd dat de melding die het bestuur van vrijwilligster [naam vrijwilligster] heeft ontvangen, zoals aangehaald in r.o. 2.6., de oorzaak vormde van een onherstelbare vertrouwensbreuk, en dat van het bestuur niet langer gevergd kan worden dat zij het dienstverband met [verweerder] handhaaft.
3.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter brengt goed werkgeverschap met zich dat in een situatie als de onderhavige, waarin de Stichting als werkgever een melding over haar werknemer ontvangt met een dergelijke inhoud, op zijn minst de werknemer in de gelegenheid stelt zich daarover uit te laten, alvorens te beslissen of de in die melding weergegeven houding en gedrag zodanig zijn dat onherstelbaar afbreuk gedaan wordt aan het voor de arbeidsrelatie noodzakelijke vertrouwen. Het beginsel van hoor en wederhoor brengt dat mee. De Stichting heeft dat echter nagelaten en in plaats daarvan direct besloten het dienstverband met [verweerder] niet langer te continueren. Bovendien is gesteld noch gebleken dat de Stichting enig onderzoek gedaan heeft om zich van de juistheid van de melding te vergewissen. Van de Stichting mocht in ieder geval verwacht worden, dat zij navraag zou doen bij mevrouw [naam assistent beheerder] -de belangrijkste bron waarop de melding berustte- alvorens tot haar besluit te komen. Ook dit heeft zij nagelaten. Vastgesteld wordt dat de Stichting aldus handelend niet voldaan heeft aan de maatstaf van goed werkgeverschap. Dit leidt tot de conclusie dat de melding noch op zichzelf beschouwd, noch in samenhang met de overige aangevoerde omstandigheden een gerechtvaardigde grond is voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
3.6.
Voorts heeft de Stichting aangevoerd dat zij het vertrouwen in [verweerder] verloren heeft gezien de wijze waarop hij de onderhandelingen heeft gevoerd, waarbij hij steeds het onderste uit de kan heeft willen halen. Dit standpunt valt echter niet te rijmen met de omstandigheid dat de Stichting na het voeren van de onderhandelingen aan [verweerder] een definitief aanbod tot een dienstverband voor onbepaalde tijd gedaan heeft. Niet valt in te zien waarom op grond van de gestelde wijze van onderhandelen de aldus totstandgekomen arbeidsovereenkomst ontbonden zou moeten worden.
3.7.
Onvoldoende aannemelijk is geworden dat [verweerder] heeft geroddeld over het bestuur, zijn positie niet met gevoel voor verhoudingen uitvoert en zich schuldig heeft gemaakt aan het uiten van misgenoegen, kwalificerende opmerkingen en roddels. Voorzover dat door de Stichting als (zelfstandige) grond is aangevoerd, kan dit daarom evenmin het ontbindingsverzoek dragen.
3.8.
Ten slotte heeft de Stichting ter zitting ter sprake gebracht dat aan het ontbindingsverzoek niet een tekortschieten in de uitoefening van [verweerder] taak als beheerder ten grondslag ligt, zodat hetgeen partijen daarover nog naar voren hebben gebracht, buiten beschouwing zal worden gelaten.
3.9.
Dit alles leidt tot slotsom, dat hetgeen de Stichting heeft aangevoerd onvoldoende is om het ontbindingsverzoek te dragen. De Stichting is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat er sprake is van verandering van omstandigheden, welke van dien aard zijn, dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Daarentegen heeft [verweerder] gemotiveerd aangegeven dat hij voldoende mogelijkheden ziet tot een vruchtbare voortzetting van het dienstverband en heeft daarbij te kennen gegeven dat hij bereid is tot het volgen van een mediationtraject. Onder deze omstandigheden acht de kantonrechter een succesvolle terugkeer van [verweerder] naar zijn werkgever niet uitgesloten. Het ontbindingsverzoek zal dan ook worden afgewezen.
3.10.
De Stichting zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de proceskosten van dit geding, tot op heden begroot op € 800,00 als salaris gemachtigde.

4.De beslissing

De kantonrechter:
wijst het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af,
veroordeelt de Stichting in de proceskosten van dit geding, tot op heden begroot op € 800,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. E. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2013.