“V:=vraag verbalisanten
O:= opmerking
A:= antwoord verdachte
(…)
O: Inmiddels heeft er dna onderzoek plaats gevonden bij het Nederlands Forensisch Instituut en zowel het bloed op jouw jas als op die moker blijkt afkomstig te zijn van[slachtoffer].
V: Hoe kan jij dat verklaren?
A: Ja, dat ik hem heb meegenomen.
V: Je zegt “ik heb hem meegenomen” wanneer precies?
A: dezelfde dag.
V: En met dezelfde dag bedoel je, de dag dat je met[slachtoffer] hebt afgesproken, dat je hem mee hebt genomen in de auto naar de woning toe naar de [adres 2] te Eindhoven.
A: Ja, hoe moet dat anders gegaan zijn.
V: Waar heb je die moker gepakt dan?
A: Die lag thuis in de schuur in een rek, in een van de twee.
V: Je bent dus op zoek gegaan naar die moker, wat was daar de reden voor?
A: Ik wist geen uitweg meer, ik wilde de moker meenemen om van [slachtoffer] af te komen.
V: Wat bedoel je daar precies mee?
A: Ik wilde gewoon van [slachtoffer] afkomen.
V: En wanneer vatte je dat plan op dan?
A: Gewoon diezelfde dag, ik wilde de hamer meenemen om van [slachtoffer] af te komen, gewoon om hem te doden.
V: Wanneer precies vatte jij dat plan op?
A: Gewoon diezelfde dag.
V: Hoe laat precies dan?
A: Ongeveer een half uur van te voren, voordat ik naar [slachtoffer] toe ging. Ik zag op dat moment geen andere uitweg meer.
(…)
A: Ik ben gewoon naar de woning gelopen met [slachtoffer]. Ik heb toen het rugzakje op mijn rug gedaan. We lopen naar binnen en [slachtoffer] loopt naar de gordijnen toe. En dan is eigenlijk hetzelfde gebeurd zoals ik heb verteld. (…) Toen ik in de woonkamer was pakte ik het rugzakje van mijn rug. Ik haalde de hamer eruit en dan is hetzelfde gegaan als toen ik al verklaard heb.
[slachtoffer] was al bezig met de gordijnen en toen heb ik die hamer uit het rugzakje gehaald.
(…)
V: Wat gebeurt er verder met de hamer op het moment dat je geslagen hebt?
A: Die doe ik weer in mijn tas, met bloed en al. De rugzak doe ik weer op mijn rug.
(…)
V: Je zegt dat je een half uur van te voren het plan opvat om die hamer mee te nemen om [slachtoffer] van het leven te beroven. Wanneer vat je nu het plan op om [slachtoffer] van het leven te beroven?
A: Ik had al een week het gevoel dat ik geen uitweg meer zag. Ik wist gewoon niet wat ik moest doen. Ik zat in de knoop, ik voelde me gewoon kut. Ik kan dat misschien omschrijven als wanhopig, ik weet dat niet precies.
(…)
V: Wat was nou de reden waar je heel erg bang voor was.
A: Ik was gewoon bang dat [slachtoffer] aan iedereen ging vertellen wat er tussen hem en mij gebeurd was.
(…)
A: (…) Ik heb tegen [slachtoffer] gezegd dat ik gewoon niets meer met hem te maken wilde hebben maar hij zei dat hij het dan tegen iedereen zou zeggen en dat wilde ik niet. In de week voordat het gebeurd is, heb ik tegen [slachtoffer] gezegd dat ik niet meer wilde. De dag voordat het gebeurde, heb ik [slachtoffer] gebeld of [slachtoffer] heeft mij gebeld, ik weet niet precies wat er toen besproken is. We hebben voor de dag erna afgesproken. Op vrijdag 22 maart rond 12.00 uur of 13.00 uur heb ik [slachtoffer] gebeld en toen hebben we afgesproken.
V: Op het moment dat je belt, heb je toen al het plan opgevat om de hamer mee te nemen?
A: Nee, dat was echt er net voor, toen ik uit school kwam, vlak voor ik naar [slachtoffer] ging.”