ECLI:NL:RBOBR:2013:6729

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2013
Publicatiedatum
3 december 2013
Zaaknummer
897986
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van expediteur voor schade aan vervoerde goederen en verjaring van schadevergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, vorderde Cargo Masters B.V. betaling van € 6.611,72 van [L.] wegens onbetaalde facturen voor expeditiediensten. Cargo Masters trad op als expediteur voor twee zendingen vanuit China, waarvoor de Fenex-voorwaarden van toepassing waren. [L.] voerde verweer en stelde dat de geleverde goederen beschadigd waren, en vorderde in reconventie een schadevergoeding van € 3.780,65. De kantonrechter oordeelde dat de verjaringstermijn voor de vordering van [L.] was verstreken, omdat deze niet tijdig was ingesteld. De kantonrechter concludeerde dat de schadevergoedingsvordering van [L.] op grond van de Fenex-voorwaarden was verjaard, maar dat dit niet in de weg stond aan het beroep op verrekening van [L.] in conventie. De kantonrechter wees de vordering van Cargo Masters toe, met rente en kosten, en wees de reconventionele vordering van [L.] af. De uitspraak benadrukt de complexiteit van aansprakelijkheid in expeditieovereenkomsten en de noodzaak om tijdig vorderingen in te stellen om verjaring te voorkomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zaaknummer: 897986 \ CV EXPL 13-5736
Kanton Eindhoven
Zaaknummer: 897986 \ CV EXPL 13-5736
Vonnis van 5 december 2013
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Cargo Masters B.V.,
gevestigd te Rozenburg,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. W. van Dijk,
t e g e n:
[L.], h.o.d.n.
[H.],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. J.J. Geuze.
Partijen worden hierna “Cargo Masters” en “[L.]” genoemd.

1.Het verloop van het geding

Dit blijkt uit het volgende:
de dagvaarding, met producties;
de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
de rolbeslissing van 1 augustus 2013 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
e conclusie van antwoord in reconventie;
de aantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen van 9 oktober 2013 (hierna: de zitting).
Daarna is vonnis bepaald.

2.Het geschil

in conventie
2.1.
Cargo Masters vordert betaling van € 6.611,72, te vermeerderen met rente en (na)kosten als vermeld in de dagvaarding.
Cargo Masters legt daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
Cargo Masters is eind mei 2012 voor [L.] opgetreden als expediteur/intermediair voor twee zendingen vanuit China. Op deze opdracht zijn de Nederlandse Expeditievoorwaarden (hierna: Fenex-voorwaarden) van toepassing. De twee afzonderlijke facturen met een totaalbedrag van € 5.017,74 heeft [L.], ondanks sommaties door Graydon Nederland B.V. en de raadsman van Cargo Masters, niet betaald.
De wettelijke handelsrente wordt gegrond op artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en artikel 17 lid 3 van de Fenex-voorwaarden en wordt gevorderd vanaf de factuurdatum 24 mei 2012. De berekende rente tot en met 1 mei 2013 bedraagt € 367,21.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 725,00 worden gegrond op artikel 6:96 lid 2 sub c BW.
Een gefixeerd bedrag aan administratiekosten van € 501,77 (10% van de hoofdsom) wordt gegrond op artikel 18 lid 2 van de Fenex-voorwaarden.
2.2.
[L.] voert, zakelijk weergegeven, het volgende verweer.
[L.] heeft de leveringen (rollen machinaal te verwerken verpakkingsmateriaal) ontvangen op 31 mei 2012 en 1 juni 2012, maar bij aflevering was de lading beschadigd en niet meer bruikbaar. [L.] heeft op de vrachtbrief aangetekend dat de rollen beschadigd waren en heeft Cargo Masters gevraagd te komen kijken. Cargo Masters liet weten dat zij de schade wilde verhalen op de vervoerder, maar [L.] heeft daar niets meer over gehoord. Op 15 januari 2013 stuurde [L.] een schadeclaim aan Cargo Masters van € 3.780,65.
Het CMR is van toepassing. Ingevolge artikel 3 van het CMR is Cargo Masters als vervoerder aansprakelijk voor alle andere personen van wie zij zich voor de tewerkstelling van het vervoer bedient. Ingevolge artikel 17 van het CMR is Cargo Masters aansprakelijk voor de schade. Van verjaring is geen sprake omdat de vordering binnen een jaar wordt ingediend en de verjaring is geschorst en gestuit.
Op grond van artikel 16 lid 3 van de Fenex-voorwaarden had Cargo Masters [L.] onverwijld op de hoogte moeten stellen van de vervoersovereenkomsten en de documenten ter hand moeten stellen. Cargo Masters heeft dat niet gedaan en is ex lid 5 zelf aansprakelijk.
Cargo Masters heeft ook niet voldaan aan de verplichtingen uit de artikelen 8:62 en 8:63 BW, zodat zij aansprakelijk is voor de schade.
De buitengerechtelijke incassokosten moeten worden afgewezen omdat Graydon niets anders heeft gedaan dan het verzenden van een aanmaningsbrief en het betwisten van de claim van [L.].
Een administratieve boete kan te goeder trouw niet worden gevorderd omdat Cargo Masters ondanks de verzoeken van [L.] niets heeft ondernomen.
Omdat Cargo Masters zich niet heeft gehouden aan haar verplichtingen, kan zij geen nakoming vorderen van [L.].
in reconventie
2.3.
[L.] vordert betaling van € 3.780,65, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2013, althans 30 mei 2013 en met veroordeling van Cargo Masters in de kosten van de procedure.
[L.] legt aan zijn vordering ten grondslag dat Cargo Masters aansprakelijk is voor de door hem geleden schade en verwijst voor de gronden naar zijn verweer in conventie.
2.4.
Cargo Masters voert, zakelijk weergegeven, het volgende verweer.
De grondslag onder de vordering is volstrekt onduidelijk.
De CMR-condities zijn niet van toepassing omdat geen sprake is van een vervoersovereenkomst maar van een expeditie-overeenkomst. Cargo Masters heeft het vervoer niet uitgevoerd.
De vordering van [L.] is op grond van artikel 21 lid 1 van de Fenex-voorwaarden verjaard. Kennelijk heeft [L.] op of omstreeks 4 juni 2012 gesteld dat er schade was ontstaan. De vordering is pas (in rechte) ingesteld bij conclusie van antwoord van 30 mei 2013. De in artikel 21 lid 1 van de Fenex-voorwaarden genoemde verjaringstermijn van negen maanden was toen verstreken, zodat [L.] niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Ook op basis van de CMR-condities is de vordering verjaard. Artikel 32 noemt een verjaringstermijn van één jaar vanaf de datum dat de goederen zijn afgeleverd, terwijl de aflevering eind mei 2012 heeft plaatsgevonden.
Voor het geval [L.] wordt ontvangen in zijn vordering, moet zijn vordering worden afgewezen. Cargo Masters heeft het vervoer niet zelf uitgevoerd, maar heeft als expediteur het feitelijke vervoer aan een derde opgedragen, wat ook blijkt uit de facturen waarop staat:
“kosten voor het doen vervoeren”.
Daarnaast zijn artikel 8:63 BW en artikel 16 lid 3 van de Fenex-voorwaarden niet van toepassing omdat deze artikelen zijn bedoeld om te bewerkstelligen dat [L.] de door Cargo Masters ingeschakelde vervoerder rechtstreeks kan aanspreken. Dan moet eerst komen vast te staan dat de staat waarin de goederen werden ontvangen afwijkt van de staat waarin deze ter beschikking zijn gesteld en dat staat niet vast.
Cargo Masters heeft contact gelegd met de vervoerder en deze formeel aansprakelijk gesteld, maar de vervoerder stelt zich op het standpunt dat de goederen op ondeugdelijke wijze waren verpakt.
Cargo Masters betwist het causaal verband tussen de gestelde schade en de werkzaamheden van Cargo Masters.
Meer subsidiair betwist Cargo Masters de hoogte van de door [L.] gevorderde schade.
in conventie en in reconventie
2.5.
De overige stellingen van partijen komen, voor zover van belang, onder de beoordeling aan de orde.

3.De beoordeling

in conventie en in reconventie
3.1.
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet of onvoldoende
weersproken en/of op grond van de onbestreden inhoud van overgelegde producties het volgende vast:
in april/mei 2012 heeft [L.] aan Cargo Masters twee opdrachten verstrekt in verband met het vervoer van twee door [L.] te ontvangen zendingen uit China (één zending uit Shenzhen en één zending uit Shanghai);
op de opdrachten zijn de Fenex-voorwaarden van toepassing;
de zendingen zijn bij [L.] afgeleverd;
Cargo Masters heeft [L.] voor haar werkzaamheden twee facturen (beide gedateerd op 24 mei 2012) gestuurd van € 2.355,98 (zending Shenzhen) en € 2.661,76 (zending Shanghai);
[L.] heeft op 4 juni 2012 per e-mail aan Cargo Masters gemeld dat de levering uit Shenzhen beschadigd en onvolledig was. Op 6 en 27 augustus 2012 en 25 oktober 2012 stuurde [L.] hierover nogmaals e-mails aan Cargo Masters;
op 15 januari 2013 heeft [L.] een schadeclaim van € 3.780,65 ingediend bij Graydon, het door Cargo Masters ingeschakelde incassobureau;
[L.] heeft op 30 mei 2013 een eis in reconventie ingesteld;
[L.] heeft de door Cargo Masters verzonden facturen niet betaald.
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [L.] aan Cargo Masters twee opdrachten heeft verstrekt voor het doen vervoeren van goederen vanuit China en dat die opdrachten zijn uitgevoerd.
3.3.
Tussen partijen is in geschil of naast de Fenex-voorwaarden ook het CMR (het verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg, hierna: het CMR) van toepassing is op hun rechtsverhouding. De kantonrechter overweegt dat voor toepasselijkheid van het CMR sprake moet zijn van een vervoersovereenkomst. Cargo Masters heeft aangevoerd dat de overeenkomst tussen partijen een expeditie-overeenkomst is in de zin van artikel 8:60 BW. [L.] heeft dat erkend, maar heeft aangevoerd dat daarnaast sprake is van een vervoersovereenkomst in de zin van het CMR. Een kenmerkend verschil tussen de expeditie-overeenkomst en de vervoersovereenkomst is dat bij een expeditie-overeenkomst de expediteur niet zelf de vervoerder is. Dat Cargo Masters niet de vervoerder was, is tussen partijen niet in geschil. Dat tussen partijen toch sprake zou zijn van een internationale overeenkomst tot vervoer van goederen over de weg, op welke overeenkomst het CMR van toepassing zou kunnen zijn, heeft [L.] onvoldoende onderbouwd. Het enkele feit dat de goederen gedeeltelijk over de weg zijn vervoerd, is daarvoor onvoldoende gezien de hoedanigheid van Cargo Masters als expediteur. Voor zover [L.] zich beroept op het CMR gaat de kantonrechter daaraan voorbij.
3.4.
De kantonrechter begrijpt de stellingen van [L.] zo dat hij in conventie een beroep doet op verrekening van zijn betalingsverplichting met de door hem geleden schade van € 3.780,65 en dat hij in reconventie betaling van dat gestelde schadebedrag vordert. Tijdens de zitting bleek dat het standpunt dat sprake is van schade alleen geldt voor de zending uit Shenzhen. [L.] grondt zijn standpunt dat Cargo Masters aansprakelijk is voor door hem geleden schade op overtreding van verplichtingen uit de Fenex-voorwaarden en op overtreding van de artikelen 8:62 en 8:63 BW, welke laatste artikelen overeenkomen met de inhoud van artikel 16 van de Fenex-voorwaarden. Cargo Masters heeft in reactie daarop primair aangevoerd dat de eventuele vordering van [L.] is verjaard op grond van artikel 21 lid 1 van de Fenex-voorwaarden.
3.5.
Artikel 21 lid 1 van de Fenex-voorwaarden luidt:
“Onverminderd het in lid 5 van dit artikel bepaalde verjaart elke vordering door het enkele verloop van negen maanden.”. Lid 5 van dat artikel ziet op een zich bij Cargo Masters en [L.] niet voordoende situatie, zodat artikel 21 lid 1 onverminderd geldt. Lid 3 van artikel 21 luidt vervolgens:
“De in de leden 1 en 2 genoemde termijnen, vangen aan op de dag (…) volgende op die waarop de benadeelde met de schade bekend is geworden. Onverminderd het hiervoor bepaalde , vangen voornoemde termijnen voor vorderingen met betrekking tot beschadiging, waardevermindering of verlies van de zaken aan op de dag volgende op die van aflevering. Onder dag van aflevering wordt verstaan; de dag waarop de zaken uit het vervoermiddel zijn afgeleverd (…).”. De zaken waarop de schadevergoedingsvordering van [L.] ziet zijn uiterlijk op 1 juni 2012 bij hem afgeleverd. Deze datum wordt door [L.] bij conclusie van antwoord genoemd en Cargo Masters meldt bij conclusie van antwoord in reconventie een minder gespecificeerd moment van aflevering, namelijk “eind mei 2012”. Als wordt uitgegaan van een afleveringsdatum van 1 juni 2012 en daardoor van 2 juni 2012 als ingangsdatum van de termijn uit artikel 21 lid 1 van de Fenex-voorwaarden, eindigt de verjaringstermijn op 1 maart 2013, tenzij de verjaring is gestuit.
3.6.
Beoordeeld moet worden of [L.] voor afloop van de verjaringstermijn zijn vordering heeft gestuit. [L.] heeft aangevoerd dat de verjaring geschorst is tussen 4 juni 2012 (de datum waarop hij de schade bij Cargo Masters heeft gemeld) en 4 februari 2013 (de datum waarop Graydon de aansprakelijkheid afwees na de e-mail van [L.] van 15 januari 2013) en dat de verjaring gestuit is door het, met opgave van de schade, schriftelijk aansprakelijk stellen van Cargo Masters [op 15 januari 2013, toevoeging kantonrechter].
3.7.
Voor zover [L.] met “schorsing” van de verjaring doelt op verlenging van de verjaringstermijn in de zin van artikel 3:320 BW oordeelt de kantonrechter dat [L.] onvoldoende heeft onderbouwd dat aan de in dat artikel genoemde vereisten is voldaan. Van verlenging van de verjaringstermijn is derhalve geen sprake. Voor de vraag of de verjaring door [L.] is gestuit, bepaalt de wet in de artikelen 3:316, 3:317 en 3:318 BW hoe de verjaring van een vordering kan worden gestuit. [L.] heeft onvoldoende aangevoerd en onderbouwd dat hij voor 2 maart 2013 een eis heeft ingesteld of een daad van rechtsvervolging heeft verricht in de zin van artikel 3:316 lid 1 BW. Zijn conclusie van eis in reconventie, waarbij hij zijn vordering tot betaling van schadevergoeding heeft ingesteld, dateert van 30 mei 2013, dus na 1 maart 2013. Het melden van schade in juni 2012 bij Cargo Masters (herhaald in zijn e-mails van 6 en 27 augustus 2012 en 25 oktober 2012 aan Cargo Masters) en zijn e-mail van 15 januari 2013 aan Graydon, waarin [L.] zijn schadeclaim bij Graydon heeft ingediend, gelden niet als het verrichten van een daad van rechtsvervolging. Ook is het de kantonrechter niet gebleken dat [L.] een stuitingshandeling heeft verricht in de zin van artikel 3:317 lid 1 BW. Dat [L.] Cargo Masters heeft laten weten dat de zending beschadigd was en dat hij de hoogte van de schade bekend heeft gemaakt, zijn geen schriftelijke aanmaningen, noch mededelingen waarin hij zijn recht op nakoming ondubbelzinnig voorbehoudt. Ook zijn e-mail van 15 januari 2013 aan Graydon voldoet niet aan de vereisten van artikel 3:317 lid 1 BW. Evenmin is sprake van erkenning in de zin van artikel 3:318 BW. De kantonrechter is gezien het voorgaande van oordeel dat de verjaringstermijn van artikel 21 lid 1 van de Fenex-voorwaarden niet is gestuit.
3.8.
Het voorgaande betekent dat de schadevergoedingsvordering van [L.] op grond van artikel 21 lid 1 van de Fenex-voorwaarden is verjaard. Het beroep dat [L.] doet op de artikelen 8:62 en 8:63 BW maken dat niet anders nu niet is aangevoerd of gebleken dat die artikelen in de weg staan aan toepasselijkheid van artikel 21 van de Fenex-voorwaarden. Dit betekent dat de vordering van [L.] in reconventie zal worden afgewezen. Dat de schadevergoedingsvordering is verjaard, staat echter in beginsel niet in de weg aan het beroep op verrekening van [L.] in conventie. Artikel 6:131 lid 1 BW bepaalt immers dat de bevoegdheid tot verrekening niet eindigt door verjaring van een rechtsvordering.
3.9.
Ter beoordeling van het beroep op verrekening overweegt de kantonrechter het volgende. [L.] stelt dat Cargo Masters aansprakelijk is voor zijn schade en doet daarbij een beroep op artikel 16 lid 3 en 5 van de Fenex-voorwaarden. Cargo Masters heeft aangevoerd dat [L.] voor een eventuele schadevergoeding niet bij Cargo Masters als expediteur moet zijn en doet een beroep op artikel 11 lid 1 en 2 van de Fenex-voorwaarden. Artikel 11 lid 1 van de Fenex-voorwaarden luidt:
“Alle handelingen en werkzaamheden geschieden voor rekening en risico van de opdrachtgever.”.Lid 2 van dat artikel luidt:
“De expediteur is – onverlet het bepaalde in artikel 16 – niet aansprakelijk voor enige schade, tenzij de opdrachtgever bewijst dat de schade is ontstaan door schuld of nalatigheid van de expediteur of diens ondergeschikten.”.Voor beantwoording van de vraag of Cargo Masters ter afwering van haar aansprakelijkheid een beroep toekomt op artikel 11 van de Fenex-voorwaarden is naar het oordeel van de kantonrechter bepalend of Cargo Masters op grond van het bepaalde van artikel 16 van de Fenex-voorwaarden aansprakelijk is. Artikel 16 lid 3 luidt:
“Indien de zaken niet zonder vertraging ter bestemming worden afgeleverd in de staat, waarin ze ter beschikking zijn gesteld, is de expediteur voor zover hij de vervoerovereenkomst, welke hij met een ander zou sluiten, niet zelf uitvoerde, verplicht de opdrachtgever onverwijld te doen weten welke vervoersovereenkomsten hij ter uitvoering van zijn verbintenis aanging. Hij is tevens verplicht alle documenten ter beschikking te stellen, waarover hij beschikt of die hij redelijkerwijs kan verschaffen, voor zover deze althans kunnen dienen tot verhaal van opgekomen schade.”.Artikel 16 lid 5 luidt:
“Komt de expediteur een verplichting als in het derde lid bedoeld niet na, dan is hij, naast vergoeding van de schade die de opdrachtgever overigens dientengevolge leed, een schadeloosstelling verschuldigd gelijk aan de schadevergoeding die de opdrachtgever van hem had kunnen verkrijgen, wanneer hij de overeenkomst die hij sloot, zelf had uitgevoerd, verminderd met de schadevergoeding die de opdrachtgever mogelijkerwijs van de vervoerder kreeg.”
3.10.
[L.] heeft tijdens de zitting verklaard dat hij Cargo Masters niet heeft gevraagd om de onderliggende vervoersovereenkomst(en). Uit artikel 16 lid 3 van de Fenex-voorwaarden blijkt niet dat Cargo Masters deze gegevens uit eigen beweging had moeten verstrekken. Cargo Masters voert onvoldoende onweersproken aan dat de achtergrond van artikel 16 lid 3 van de Fenex-voorwaarden is dat door het verstrekken van de documenten het voor de opdrachtgever mogelijk is om de vervoerder aansprakelijk te stellen. Uit de standpunten van partijen volgt dat Cargo Masters namens [L.] de vervoerder aansprakelijk heeft gesteld voor de door [L.] gestelde schade. Daaruit leidt de kantonrechter af dat het ook niet nodig was om de documenten aan [L.] ter beschikking te stellen. [L.] stelt tegen deze achtergrond onvoldoende gemotiveerd waarom Cargo Masters is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting uit artikel 16 lid 3 van de Fenex-voorwaarden. Naar het oordeel van de kantonrechter is gezien het voorgaande niet eenvoudig vast te stellen of aan de zijde van Cargo Masters sprake is van een tekortkoming, zodat evenmin eenvoudig is vast te stellen of Cargo Masters uit hoofde van lid 5 van artikel 16 van de Fenex-voorwaarden aansprakelijk is voor door [L.] gestelde geleden schade. Dit leidt ertoe dat het beroep van [L.] op verrekening gezien het bepaalde in artikel 6:136 BW niet aan toewijzing van de vordering aan Cargo Masters in de weg staat.
3.11.
Ook voor zover hetgeen [L.] tijdens de zitting naar voren heeft gebracht zo moet worden begrepen dat sprake is van een tekortkoming van Cargo Masters in verplichtingen uit zaakwaarneming bij het aansprakelijk stellen van de vervoerder, heeft hij daarvoor onvoldoende gesteld. Met dat betoog miskent [L.] daarnaast dat voor zaakwaarneming kenmerkend is dat aan zaakwaarneming geen opdracht of andere rechtshandeling vooraf gaat, terwijl Cargo Masters in opdracht van of ten minste met goedvinden van [L.] zou zorgen voor het aansprakelijk stellen van de vervoerder. Van zaakwaarneming in de zin van artikel 6:198 BW is dan geen sprake.
3.12.
Voor het overige heeft [L.] onvoldoende aangevoerd om te kunnen oordelen dat Cargo Masters in weerwil van artikel 11 van de Fenex-voorwaarden aansprakelijk zou zijn voor schade. Ook heeft [L.] voor het overige geen verweer gevoerd tegen de hoogte van de door Cargo Masters gefactureerde bedragen. Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering in hoofdsom zal worden toegewezen.
3.13.
[L.] heeft zich niet verweerd tegen de gevorderde rente. Nu Cargo Masters en [L.] allebei hebben gehandeld in de uitoefening van hun bedrijf, zal de gevorderde wettelijke handelsrente worden toegewezen.
3.14.
Het verweer van [L.] tegen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten slaagt. Deze vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 lid 2 BW en rapport Voorwerk II. Cargo Masters heeft onvoldoende gesteld en onderbouwd dat de door haar gemachtigde(n) buiten rechte verrichte werkzaamheden zodanig zijn dat een afzonderlijke vergoeding gerechtvaardigd is naast de proceskostenveroordeling.
3.15.
Het verweer van [L.] tegen de vordering tot betaling van € 501,77 wegens administratiekosten wordt verworpen. De verschuldigdheid van deze kosten blijkt uit artikel 18 van de toepasselijke Fenex-voorwaarden. Dat de goede trouw zich – zoals [L.] heeft aangevoerd – zou verzetten tegen toewijzing van deze vordering omdat Cargo Masters niets zou hebben gedaan met verzoeken van [L.] is de kantonrechter niet gebleken. Daarbij is ook van belang dat [L.] onvoldoende verweer heeft gevoerd tegen de stelling van Cargo Masters dat zij de vervoerder nog heeft aangesproken op betaling van de door [L.] gestelde schade. Voorts doet het verweer onvoldoende af aan de verschuldigdheid van het gevorderde bedrag.
3.16.
[L.] wordt als de (in overwegende mate) in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie en in reconventie. Wegens nakosten wordt in conventie een bedrag van € 100,00 toegewezen, zijnde een half punt van het toepasselijke forfaitaire gemachtigdensalaris met een maximum van € 100,00.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie:
veroordeelt [L.] om aan Cargo Masters te betalen de som van € 5.886,72, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW over € 5.017,74 vanaf 2 mei 2013 tot aan de dag van volledige betaling;
veroordeelt [L.] in de kosten van de procedure in conventie, aan de zijde van Cargo Masters tot heden vastgesteld op € 76,71 aan explootkosten, € 448,00 aan griffierecht en € 500,00 (twee punten maal € 250,00) als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast), te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten als deze kosten niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis zijn betaald, tot aan de dag van volledige betaling;
veroordeelt [L.] in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op € 100,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie:
wijst de vordering af;
veroordeelt [L.] in de kosten van de procedure in reconventie, aan de zijde van Cargo Masters tot heden vastgesteld op € 200,00 (een punt) als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast).
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Schollen-den Besten, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2013.