In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant werd behandeld, hebben de eiseressen, SEMAX B.V. en een andere besloten vennootschap, een vordering ingesteld tegen een naamloze vennootschap. De kern van het geschil betreft de vraag of de gedaagde partij de eiseressen voldoende heeft gewaarschuwd voor de risico's verbonden aan de investeringen in complexe obligaties. De procedure begon met een tussenvonnis op 16 mei 2012, waarin de rechtbank de eiseressen opdroeg te bewijzen dat de gedaagde hen niet had gewaarschuwd voor de specifieke risico's van de financiële producten in kwestie. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. P. Habermehl, voerde aan dat hij niet adequaat was geïnformeerd over de risico's, terwijl de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. Ph.C.M. van der Ven, betoogde dat er wel degelijk uitleg was gegeven over de aard van de producten en de bijbehorende risico's.
Tijdens de getuigenverhoren werd duidelijk dat de eiseres, als directeur en aandeelhouder van de eiseressen, als partijgetuige werd aangemerkt. Dit betekende dat zijn verklaringen niet als bewijs konden dienen, tenzij ze aanvullend bewijs boden. De getuigenverklaringen van medewerkers van de gedaagde bevestigden dat de eiseres op de hoogte was gesteld van de risico's, maar de eiseres stelde dat hij nooit expliciet was gewaarschuwd. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde niet verplicht was om het woord 'waarschuwing' te gebruiken, zolang er maar voldoende uitleg werd gegeven over de risico's.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de eiseressen niet het bewijs hadden geleverd dat de gedaagde hen niet had gewaarschuwd. De vorderingen van de eiseressen werden afgewezen en zij werden veroordeeld in de proceskosten, die op € 6.251,00 werden begroot. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. J.F.M. Strijbos op 27 november 2013.