ECLI:NL:RBOBR:2013:6643

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 november 2013
Publicatiedatum
27 november 2013
Zaaknummer
01/835183-05
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de terbeschikkingstelling en aanhouding van de beslissing tot beëindiging van de verpleging van overheidswege

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 november 2013 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van de verdachte, die ter beschikking was gesteld na een arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 16 oktober 2007. De terbeschikkingstelling was eerder verlengd op 20 december 2011. De officier van justitie heeft op 27 september 2013 een vordering ingediend tot verlenging van de terbeschikkingstelling voor twee jaar, welke vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 14 november 2013. Tijdens deze zitting zijn verschillende deskundigen gehoord, waaronder psychologen en psychiaters, die de situatie van de terbeschikkinggestelde hebben beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de terbeschikkingstelling is toegepast vanwege meermalen gepleegde gijzeling, waarbij de veiligheid van anderen in het geding was. De deskundigen hebben geconcludeerd dat de terbeschikkinggestelde meer hulp nodig heeft dan hij zelf inschat en dat er sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. De rechtbank heeft besloten de terbeschikkingstelling met één jaar te verlengen, maar heeft ook de beslissing over een mogelijke voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege aangehouden. Dit om de reclassering de gelegenheid te geven een rapport op te stellen over de mogelijkheden en voorwaarden voor een voorwaardelijke beëindiging. De rechtbank heeft daarbij de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht genomen en benadrukt dat de veiligheid van anderen voorop staat. De zitting is geschorst voor maximaal drie maanden om het rapport van de reclassering af te wachten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/835183-05
Uitspraakdatum: 28 november 2013

Beslissing verlenging terbeschikkingstelling

Beslissing in de zaak van:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1966],
verblijvende in de [kliniek 1].

Het onderzoek van de zaak.

Bij arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 16 oktober 2007 is betrokkene ter beschikking gesteld. Deze terbeschikkingstelling is voor het laatst, bij beslissing van deze rechtbank van 20 december 2011 met twee jaar verlengd.
De vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank van 27 september 2013 strekt tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling voor de duur van twee jaar.
Deze vordering is behandeld ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 november 2013.
Hierbij zijn de officier van justitie, de deskundige M.J.L. Boekhoudt, GZ-psycholoog verbonden aan de [kliniek 1], de deskundige P.E. Geurkink, psycholoog, en de terbeschikkinggestelde en zijn raadsvrouwe gehoord.
In het dossier bevinden zich onder andere:
  • het advies van E.P.M.T. Brouns, psychiater, Directeur Patiëntenzorg en plaatsvervangend hoofd van de inrichting waar betrokkene verblijft, d.d. 3 september 2013;
  • de omtrent de terbeschikkinggestelde gehouden wettelijke aantekeningen;
  • het rapport van psycholoog drs. P.E. Geurkink d.d. 15 augustus 2013;
  • het rapport van psychiater drs. W.G.E. Kuyck d.d. 8 augustus 2013;
  • het persoonsdossier van terbeschikkinggestelde.

De beoordeling.

De terbeschikkingstelling is toegepast ter zake van gijzeling, meermalen gepleegd, terwijl de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eiste. De hiervoor genoemde misdrijven betreffen misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
In voornoemd advies van het hoofd van de inrichting is onder meer het navolgende gesteld:

Box 9.
Samenvattend kan worden geconcludeerd dat betrokkene, ondanks zijn roep om autonomie, meer hulp nodig heeft dan hij zelf inschat. Er is, in classificerende zin, sprake van een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en narcistische trekken. Hij is geneigd zichzelf te overschatten en heeft moeite om hulp te vragen. In het verleden was tevens sprake van een alcoholverslaving. In het verleden heeft dit geleid tot een gijzeling, oplichting en diefstal en meer recent een ontvluchting met zijn vriendin, waarna plaatsing in de [kliniek 1] plaatsvond. De kenmerken van deze stoornis zien we nog steeds terug in het gedrag van betrokkene; zo neemt hij een basishouding aan waarin hij zich in de slachtofferrol bevindt en waarin hij niet naar zijn eigen aandeel in het soms moeizame verloop van de behandeling kan kijken, alles gebeurt buiten zijn schuld om en hij kan van zichzelf vrijwel alleen positieve punten benoemen. Betrokkene heeft een beperkt zelfinzicht en externaliseert in hoge mate.
Betrokkene wordt daarnaast als wisselend ervaren. Zo uit hij zich over de ontvluchting het ene moment schuldbewust, maar geeft op een ander moment aan niet met zekerheid te kunnen zeggen dat hij het niet weer zou doen. De houding van betrokkene ten opzichte van de behandeling kan ook als wisselend worden omschreven. Betrokkene weigert in eerste instantie vrijwel alle behandelonderdelen, maar werkt wel mee aan de ontvluchtingsanalyse.
Zowel uit de ontvluchtingsanalyse als uit de Pro Justitia rapportage (2011) is de conclusie dat een nieuwe resocialisatie in een langzamer tempo, en met meer tussenstappen, moet worden doorlopen. Uit de ontvluchtingsanalyse blijken daarnaast vier belangrijke factoren die hebben meegespeeld bij de ontvluchting die bij een toekomstige resocialisatiepoging zullen moeten worden bewerkt en waarop de huidige behandeldoelen zijn gestaafd. Zijn wisselende houding ten opzichte van de samenwerking en zijn hoge mate van onvrede werken momenteel echter vertragend bij het aanvragen van verlof. In de huidige fase van de behandeling zijn de factoren die meespeelden bij de ontvluchting nog onvoldoende bewerkt; een onbegeleid verlofkader is nodig om hiermee aan de slag te gaan. De intentie is om met betrokkene een resocialisatietraject te starten waarbij de eerste fase (begeleid / onbegeleid) ons inziens sneller dan gebruikelijk kan verlopen. Onze inschatting is dat betrokkene uiteindelijk zelfstandig kan wonen, maar dat hij bij de opbouw van zijn leven buiten (de transmurale fase en proefverlof) de ondersteuning en toezicht behoeft gezien de eerdere ontvluchting bij meer vrijheid. Gezien de conclusies van de Pro Justitia rapportage en de uitkomsten van de ontvluchtingsanalyse is het niet de verwachting dat inzichtgevende therapie nog soelaas zal bieden. In de behandeling zullen coaching en het leren formuleren van adequate hulpvragen en op een adequate manier leren omgaan met spanningen centraal staan. Betrokkene’s houding over verlof is wisselend; hij wacht liever zijn zitting af. De visie van het behandelteam is dat een verlof juist noodzakelijk is om enkele factoren, zoals netwerk en werk al te bewerken. Het doel van de aangevraagde verloven is om een balans te vinden in de mate van ondersteuning die betrokkene behoeft en waar hij om hulp moet vragen, en de mate van autonomie die betrokkene aan kan, binnen een gestructureerd kader met veel toezicht en ondersteuning op korte afstand van betrokkene. Kijkend naar het verleden is de verwachting dat deze verloven goed zullen verlopen en in een hoog tempo uitbreiding kan worden aangevraagd. Dit alles hangt natuurlijk ook af van betrokkene’s houding en toestemming van het Ministerie. Op dit moment is betrokkene’s niet meewerkende houding de grootste belemmerende factor voor het resocialisatieproces. Het complete traject met verloven vanuit de kliniek zal echter nog wel twee jaar in beslag nemen, waarbij het doel is dat betrokkene, bij positief verloop hiervan, zich aan het einde van de twee jaar in een vergevorderd stadium van resocialisatie zal bevinden om richting transmuraal- en proefverlof te kunnen werken. Onze inschatting is dat betrokkene op een veilige manier meer vrijheden aankan dan hij nu heeft (dit heeft hij in de vorige kliniek ook laten zien) en dat de te bewerken leerpunten en risico’s pas verder in het resocialisatietraject echt aan de orde komen. Echter, om dergelijke stappen te maken is er enige mate van samenwerking en bereidwilligheid van betrokkene nodig om zich te conformeren aan een verlofplan. Deze is er nu nog te beperkt. Ons inziens is de geleidelijke weg van resocialisatie (onbegeleid-, transmuraal- en proefverlof) dan ook de best passende keus bij een man wiens eerdere resocialisatietraject niet goed ging en uitmondde in een ontvluchting. Tevens geeft het klassieke traject van resocialisatie de mogelijkheid om bij problemen zoals bijvoorbeeld terugval in alcohol of het zich niet houden aan verlofvoorwaarden, tijdelijk een pas op de plaats te zetten en vervolgens weer verder te gaan. Dergelijke flexibiliteit is er bij een voorwaardelijke beëindiging minder.
Ten aanzien van zijn persoonlijkheidsproblematiek kunnen geen grote veranderingen meer worden verwacht. Inzichtgevende therapieën zijn om deze reden niet geïndiceerd. Het behandelbeleid is/zal zijn gestaafd op coaching en ondersteuning bij het stellen van adequate hulpvragen en oplossen van praktische problemen die aan de orde komen bij resocialisatie (bijvoorbeeld het vinden van werk). Daarnaast is een goede werkrelatie met hulpverleners van groot belang. Betrokkene heeft in het verleden lange tijd zelfstandig gefunctioneerd, waarbij het vermoeden is dat hij de benodigde ondersteuning ontving van zijn toenmalige echtgenote. De prognose is dat resocialisatie een langdurig traject wordt waarin de factoren die eerdere leidden tot ontvluchting nauwlettend moeten worden gemonitord. Dit houdt in dat er gedurende een lange periode sprake dient te zijn van een vorm van toezicht en hulpverlening (later in de vorm van reclasseringstoezicht).
Wij adviseren u derhalve de maatregel van de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege te verlengen voor de duur van 2 jaar.’
In voornoemde rapportage van de psychiater is onder meer het navolgende gesteld:

Conclusie totale risicotaxatie
Betrokkene heeft een aantal gunstige elementen die beschermend zijn voor recidive delicten: geen middelengebruik, lage PCL-r score en nooit gerecidiveerd (ondanks ontvluchting). Ongunstig zijn de cluster B kenmerken in zijn persoonlijkheid, waar impulsiviteit, antisociale cognities, een vorm van narcisme (gemakkelijk krenkbaar met reactieve woede) en splitsing optreedt als hij onder druk staat. Concluderend kan gezegd worden dat op de korte termijn het recidiverisico gering is. Daarna, op de langere termijn, kan dit niet worden geschat.

Forensisch psychiatrische beschouwing

De kliniek zal weer een resocialisatietraject opzetten (verlofmachtiging aanvragen en dit snel uitbreiden), maar betrokkene moet dan wel meewerken met het opstellen van zijn signaleringsplan (wat een vereiste is bij de aanvraag van verlof). Volgens de behandelcoördinator zit hierin op dit moment nog een impasse. Volgens betrokkene heeft hij wel aan zijn signaleringsplan meegewerkt. Volgens de rapporteur is voorwaardelijke beëindiging van de verpleging een passende volgende stap in zijn resocialisatie, omdat het doorlopen van alle ervoor liggende verlofmodaliteiten (begeleid-, onbegeleid-, transmuraal- en proefverlof) te lang duurt en niet direct meerwaarde biedt. Betrokkene dient niet in de kliniek te blijven.
De rapporteur acht 1 jaar verlenging van de TBS passend, omdat het resocialisatietraject nog/weer moet aanvangen. Betrokkene kan geen onvoorwaardelijke beëindiging van de verpleging krijgen (nieuwe wet per juli 2013). Na een jaar kan dan bekeken worden hoever de resocialisatie is gevorderd en hoe betrokkene zich hierin ‘beweegt’. Betrokkene heeft door zijn ontvluchting en overtreding van de wet (als TBS gestelde mag je niet naar het buitenland en hij heeft een medepatiënt helpen ontvluchten) het vertrouwen geschaad, wat weer opgebouwd dient te worden.
Betrokkene wenst onvoorwaardelijke beëindiging van de verpleging en als het voorwaardelijke beëindiging wordt, dan wenst hij een goede match met de reclasseringsmedewerker. De rapporteur is het eens met de kliniek en betrokkene dat behandeling i.e.z. in de kliniek niet veel meerwaarde biedt,
behalve(volgens de rapporteur) nog op het gebied van zijn ontvluchting en de thema’s die daaraan ten grondslag lagen/liggen. Dit hoeft echter niet klinisch verder uitgewerkt te worden. Of dit al met voorwaardelijke beëindiging van de verpleging kan, zal de kliniek (en de rechter) op juridische gronden (TBS regelgeving) moeten beoordelen. De rapporteur opteert wel voor voorwaardelijke beëindiging van de verpleging (met de reclassering), als dit volgens de TBS regelgeving kan/mag (omdat hij nu geen verlofmachtiging heeft). Het recidiverisico is in dit onderzoek in ieder geval matig. Alcohol speelt geen rol meer, betrokkene is niet agressief en is ook nooit gerecidiveerd. De reclassering kan opnieuw een plan van aanpak opstellen zodat betrokkene in een strak kader met voorwaarden ‘naar buiten kan’. Daarbij kan ook nog gedacht worden aan ’t DOK (om de ontvluchtingsanalyse en zijn coping bij teleurstellingen te verdiepen). Betrokkene ‘wacht’ nu twee jaar op hervatting van de resocialisatie, dat te lang is en klinisch geen meerwaarde heeft. De rapporteur vindt dat betrokkene zo snel mogelijk weer ‘naar buiten’ moet.

Beantwoording van de vragen:

Betrokkene heeft een persoonlijkheidsstoornis NAO met cluster B kenmerken en alcoholafhankelijkheid in remissie (door toezicht).
Het risico op (seksueel) gewelddadig gedrag is laag.
De kans op herhaling van het indexdelict is matig. Gijzeling komt niet vaak voor en de gemoedstoestand die betrokkene toen had kan voorkomen worden met adequate coping en hulp. Betrokkene kent beschermende factoren, zoals geen agressie of alcoholgebruik.
Betrokkene heeft een laag beveiligings- en zorgniveau nodig. Wel is adequate begeleiding bij zijn resocialisatie nodig. De rapporteur is het eens met de kliniek en betrokkene dat behandeling i.e.z. in de kliniek niet veel meerwaarde biedt,
behalve(volgens de rapporteur) nog op het gebied van zijn ontvluchting en de thema’s die daaraan ten grondslag lagen/liggen, maar dat hoeft niet klinisch. De kliniek zal verlof aanvragen, maar dan moet volgens de behandelcoördinator betrokkene meewerken aan het opstellen van zijn signaleringsplan (wat volgens betrokkene zelf wel al is gebeurd). Bij dit traject past een jaar verlenging waarna de situatie opnieuw wordt beoordeeld. De rapporteur vindt dat betrokkene niet in de kliniek gehouden moet worden, dus met spoed geresocialiseerd moet worden.
De kliniek wil verlof aanvragen om betrokkene te resocialiseren en denkt nog niet aan proefverlof of voorwaardelijke beëindiging van de verpleging. De rapporteur vindt dat betrokkene niet in de kliniek gehouden moet worden. In de laatste situatie dient de reclassering er spoedig bij betrokken te worden om een plan van aanpak op te stellen.
De rapporteur adviseert de maatregel terbeschikkingstelling te verlengen met een jaar. Na dit jaar kan opnieuw de stand van zaken worden geïnventariseerd.
Omdat betrokkene nog geen verloven heeft is voorwaardelijke beëindiging van de verpleging juridisch (TBS regelgeving) wellicht nog niet mogelijk. Als dit wel mogelijk is dan opteert de rapporteur voor een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging, waarbij samen met ’t DOK en de reclassering betrokkene geresocialiseerd wordt. Daardoor dient de zitting te worden aangehouden. Betrokkene ‘klinisch houden’ heeft geen meerwaarde (laag recidiverisico, geen agressie en geen alcoholgebruik).’
In voornoemde rapportage van de psycholoog is onder meer het navolgende gesteld:

Differentiaal diagnostische overwegingen
Uit het onderhavige onderzoek, waarbij zowel de gegevens uit het dossier als die uit de gesprekken zijn betrokken, komt betrokkene naar voren als een gemiddeld intelligente, wat starre man bij wie geen aanwijzingen zijn gevonden voor ernstige pathologie. Betrokkene heeft tot aan zijn 38e jaar, voor zover valt na te gaan, redelijk normaal gefunctioneerd. Er komen geen aanwijzingen naar voren voor grote structurele problemen in zijn leven. Het is nog maar de vraag of er bij betrokkene wel gesteld kan worden dat er sprake is van een persoonlijkheidsstoornis, zoals sinds die tijd wordt gezegd, waarvan de metadefinitie is dat er sprake moet zijn van een duurzaam patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen, die duidelijk binnen de cultuur afwijken op het gebied van cognities, affecten, functioneren in het contact met anderen en de beheersing van impulsen. Tot aan zijn 38e jaar zijn hier eigenlijk geen aanwijzingen voor. Nu kan het zijn dat er onderliggend toch sprake was van een persoonlijkheidsstoornis, maar dat de omstandigheden, zoals een relatie op bepaalde structurele hulp vanuit de omgeving, dit hebben weten te maskeren. In dit licht is het opvallend dat betrokkene in vrij korte tijd in een tweetal problematische relaties terecht komt en alles om zich heen kwijtraakt, terwijl hij daarvoor toch in staat was om zijn leven adequaat vorm te geven. Dit voorgaande is naar de mening van ondergetekende nog steeds niet erg pathologisch. De kern van het probleem, betrokkenes achilleshiel, lijkt te zitten in het feit dat er in zijn beleving niemand meer voor hem is. Tot die tijd was er altijd een partner of een ouder voor betrokkene om hem te helpen. Het is in dat opzicht ook opmerkelijk dat betrokkene al op jonge leeftijd hartproblemen had en een broertje van hem overleed. Moeder waakte altijd over hem, beschermde hem en verloor hem in wezen nooit uit het oog, wat ook in zekere mate inperkend en verstikkend moet zijn geweest en mogelijk een aanzet is geweest tot de opmerkelijke stappen in zijn leven, zoals zijn partnerkeuze na de scheiding en de onttrekking. De hang naar vrijheid en zelf kunnen bepalen. Dat dit ook kan leiden tot een situatie waarin hij er helemaal alleen voor komt te staan is problematisch voor betrokkene, want dit kan hij met zijn achtergrond lastig verdragen. Het maakte hem vooral in het verleden wanhopig en hij wilde zorg en hulp zoals hij altijd gewend is geweest. Dit voorgaande lijkt de dynamiek ten tijde van het indexdelict, aangejaagd door problematisch gebruik van alcohol. Ten tijde van het indexdelict nam dit de vorm aan van alcoholafhankelijkheid, welke nu redelijk onder controle is. Rechtvaardigt het voorgaande ook de diagnose van een persoonlijkheidsstoornis ten tijde van het indexdelict? Daarvoor lijkt de pathologie te geïsoleerd. Het is een achilleshiel bij een man bij wie sprake is van een persoonlijkheidsproblematiek en die wel een gebrekkige ontwikkeling heeft doorgemaakt door de situatie in zijn jeugd. Hij werd ten tijde van het indexdelict geraakt op zijn meest kwetsbare plek. Ten tijde van de behandeling in de tbs wordt door zijn behandelaren openlijk getwijfeld aan het bestaan van een persoonlijkheidsstoornis, zoals valt te lezen in de risicotaxatie van [kliniek 2] uit 2009 en ondergetekende heeft die twijfel ook. Wel is er sprake van problematiek en een specifieke kwetsbaarheid, maar die is moeilijk onder te brengen in het classificatiesysteem DSM-IV-TR. De relatief snelle tbs-behandeling maakt ook duidelijk dat betrokkene tot veel in staat is en de problematiek is geïsoleerd.
Hiermee wijkt ondergetekende af van de gehanteerde diagnostische overwegingen over betrokkene en sluit hij aan bij de twijfel over de persoonlijkheidsstoornis, al is er wel sprake van persoonlijkheidsproblematiek.

Overwegingen aangaande de delictgevaarlijkheid en de stoornis(sen).

Risicotaxatie op grond van klinisch onderzoek
Er is naar de mening van ondergetekende sprake van relatief geïsoleerde problematiek bij betrokkene. Betrokkene heeft de neiging om vrij te willen zijn en zich te onttrekken aan toezicht en controle, maar kan op het beslissende moment ook slecht alleen zijn. In dit licht is de onttrekking ook informatief. De opmaat lijkt dezelfde als die naar het indexdelict. Vrij zijn, maar met het risico op de ondergang, alleen is betrokkene nu in staat geweest om de neergaande spiraal een halt toe te roepen. Met andere woorden: onder specifieke omstandigheden is de kans op een scenario zoals in de aanloop naar het indexdelict aanwezig, maar betrokkene is ook in staat geweest een dergelijk scenario tijdig een halt toe te roepen. De kans op een recidive is naar de mening van ondergetekende dan ook hooguit matig op de lange middellange termijn, onder specifieke omstandigheden.
Gestructureerde klinische risicotaxatie
De voorgaande overwegingen door betrokkene en de klinische overwegingen aangaande zijn delictgevaarlijkheid zijn gevolgd door een structurele klinische risicotaxatie. In het verleden is vastgesteld dat betrokkene niet aan psychopathie lijdt. Ondergetekende kan dit, na zelf de PCL-R gescoord te hebben, bevestigen. Ondergetekende heeft daarna de HCR-20 gescoord, om in meer algemene zin zicht te krijgen op een recidive. Er is dan sprake van een matige kans op een recidive op de middellange termijn, wanneer de huidige tbs-maatregel per direct wordt gestopt en betrokkene alleen moet functioneren in de maatschappij. Onder de huidige omstandigheden is de kans op een recidive laag te noemen. Betrokkene scoort matig op veel (vaststaande) historische items – items die een risico zijn voor een recidive vanuit zijn verleden. Hij scoort op de factoren problemen met middelengebruik, instabiliteit van relaties, eerder geweld en onttrekking aan toezicht. Hij scoort laag tot matig op de zogenaamde klinische items – factoren die een risico vormen voor een recidive in het afgelopen half jaar – zoals het beperkte, maar niet afwezige ziekte-inzicht, enige impulsiviteit en wat negatieve opvattingen. Wat betreft de risicohanteringsitems – factoren die een risico vormen voor de kans op een recidive in de toekomst – scoort betrokkene matig. Onder de huidige omstandigheden scoort betrokkene daar laag. Er is buiten, zonder de huidige behandelmaatregel, een grote kans op blootstelling aan destabiliserende factoren en dan met name teleurstellingen, waardoor hij ontregeld kan raken. Er zijn enige problemen te verwachten met betrekking tot beschikbaarheid van persoonlijke steun en het niveau van ervaren stress.

Forensisch psychologische beschouwing

Wanneer we kijken naar de start van de tbs-maatregel en het verloop ervan, inherent aan zijn pathologie, is de huidige situatie van betrokkene niet zonder zorg. Er is sprake van relatief geïsoleerde problematiek bij betrokkene bij de start van de tbs-behandeling. Betrokkene heeft van deze behandeling geprofiteerd in de zin dat er meer zelfinzicht is en betrokkene kan hier op beslissende momenten ook van profiteren. De kans op herhaling wordt nu als hooguit matig ingeschat op de middellange termijn, onder specifieke omstandigheden. Het voorgaande rechtvaardigt naar de mening van betrokkene nog maar nauwelijks of misschien wel niet het voortzetten van de dwangverpleging. Betrokkene zou nu zo snel mogelijk zijn leven moeten opbouwen in de maatschappij, met toezicht en ondersteuning zoals dat kan worden gegeven door de reclassering. Vooral bij problemen in de relatie en bij gebruik van alcohol moet er worden bijgestuurd. Betrokkene is niet van het ene op het andere moment delictgevaarlijk, wat mogelijkheden biedt voor interventies. Het voorgaande rechtvaardigt naar de mening van ondergetekende een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging, waarbij de reclassering een programma met voorwaarden voor betrokkene opstelt. Dit geeft een déjà vu gevoel, maar het kan wel een manier zijn om de huidige impasse te doorbreken, de regie bij betrokkene te leggen en hem de kans te geven om zijn leven buiten onder strikte voorwaarden vorm te geven en het wordt naar de mening van ondergetekende vooral gerechtvaardigd vanuit het ontbreken van ernstige delictgevaarlijkheid. Dit voorgaande is nu naar de mening van ondergetekende de meest aangewezen weg en een richting die zijn voorkeur heeft om de huidige situatie te doorbreken. Het geeft betrokkene perspectief en het is naar de mening van ondergetekende zeker de moeite waard dit goed te onderzoeken. Daarvoor is tijd nodig, omdat de reclassering nog niet bij de behandeling is betrokken. De tijd die nodig is om het voorgaande te onderzoeken kan worden verkregen indien Uw College het voorstel een kans wil geven door de zitting voor drie maanden aan te houden en de reclassering te vragen een programma voor betrokkene op te stellen.’
De terbeschikkinggestelde heeft verklaard, kort en zakelijk weergegeven:
Ik ben het niet eens met het advies van de [kliniek 1]. Ik ben daar geplaatst met het oog op resocialisatie, zoals beschreven in het rapport van psychiater Offermans (uit 2011). Ik heb vervolgens dertien maanden moeten wachten op de vluchtanalyse. Ik heb ook nog geen verloven. Ik heb meegewerkt aan het opstellen van een signaleringskaart, maar die was niet naar de zin van de behandelaars in de kliniek. Ik wil voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging. Daartoe is geen maatregelonderzoek door de reclassering nodig. Een één- of tweewekelijks contact met de reclassering en een verbod om naar het buitenland te gaan volstaat naar mijn mening.
Ik wil wel meewerken aan een maatregelonderzoek inclusief een onderzoek naar te stellen voorwaarden door de reclassering. Ik had al een optie op een woning, meer in de buurt van FPC Veldzicht, waar mijn vriendin verblijft. Financiële middelen zijn ook geen probleem. Ik heb een 30% WAO-uitkering vanwege rugletsel. Daarnaast heb ik voldoende spaargeld.
De deskundige M.J.L. Boekhoudt, optredend namens voormelde inrichting, heeft bij de behandeling ter terechtzitting gepersisteerd bij het door de inrichting gegeven advies. Hij heeft voorts het navolgende verklaard, verkort en zakelijk weergegeven:
De verlofaanvragen voor betrokkene zijn niet opgestuurd, omdat betrokkene de samenwerking met de behandelaars heeft afgebroken. Betrokkene is gefrustreerd over de gang van zaken in de inrichting gekomen. We kenden hem niet en wisten op dat moment alleen dat hij eerder was ontvlucht. We hebben eerst een vluchtanalyse laten opstellen. Hij heeft daaraan meegewerkt. De vluchtanalyse heeft wat lang op zich laten wachten. Betrokkene heeft niet meegewerkt aan een update van de delictanalyse en aan het opmaken van de signalenkaart. Er is een impasse ontstaan. Wij schatten in dat betrokkene ondersteuning en hulp nodig heeft op cruciale onderwerpen in het leven. Met name op het gebied van zijn relatie, wonen en werken. Betrokkene moet nog vaardigheden aanleren en hij moet leren hoe hij adequaat om hulp kan vragen. Dat moet poliklinisch en daar is een zekere mate van samenwerking voor nodig. Op dit moment is er geen samenwerking. Als betrokkene op dit moment ‘buiten komt te staan’, is hij dakloos, zonder werk en dergelijke. Wij willen betrokkene stimuleren samen te werken en vertrouwen op te bouwen met het behandelteam. De inrichting opteert voor de weg van de geleidelijkheid, zodat ik zal persisteren bij het advies van de inrichting. Dat wil niet zeggen dat betrokkene twee jaar binnen de inrichting moet verblijven. Hij kan op termijn al buiten de inrichting gaan wonen, mogelijk onder een andere kapstok, maar dan moet hij wel samenwerken en de resocialisatie dient op een goede wijze te verlopen. Ik heb niets tegen een onderzoek naar de voorwaardelijke beëindiging van het bevel tot verpleging van overheidswege, maar wij kunnen dit niet zelfstandig adviseren. Wij kiezen de weg van transmuraal- en proefverlof. Betrokkene wil niet samenwerken. Indien de reclassering dit gaat onderzoeken, moet er wel een strakker kader komen dan dat bij de vorige voorwaardelijke beëindiging van het bevel tot verpleging van overheidswege. In ieder geval moet ook bijzonder goed worden gekeken naar spanningen bij betrokkene binnen de relatie met zijn vriendin.
De deskundige drs. P.E. Geurkink, psycholoog, heeft verkort en zakelijk weergegeven het volgende verklaard:
Ik persisteer bij mijn advies tot verlenging van de terbeschikkingstelling met één jaar.
Verder zal de reclassering een onderzoek kunnen doen naar de haalbaarheid van een voorwaardelijke beëindiging van het bevel tot verpleging van overheidswege. Mijn advies is niet om tot onvoorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling over te gaan, maar TBS met dwangverpleging is naar mijn mening niet noodzakelijk, gelet op het risicomanagement.
De vraag is nog of betrokkene kan samenwerken met de reclassering, want aan een voorwaardelijke beëindiging zullen meerdere voorwaarden moeten worden verbonden. Ik denk daarbij aan een passende woning, werk zoeken, onthouding van middelen en openheid van zaken geven aan de reclassering. Als betrokkene niet meewerkt aan dit onderzoek is een voorwaardelijke beëindiging wel heel ver weg.
De officier van justitie heeft aangevoerd, verkort en zakelijk weergegeven:
Ik ben van mening dat het advies van de kliniek moet worden gevolgd, waarbij het kader van begeleid-, onbegeleid-, transmuraal- en proefverlof zal gelden. Ik vorder dan ook primair dat de terbeschikkingstelling met bevel verpleging van overheidswege met twee jaar zal worden verlengd.
Subsidiair verzoek ik schorsing van het onderzoek teneinde de reclassering te laten onderzoeken of het mogelijk is om een kader vast te stellen waarin voorwaardelijke beëindiging van het bevel tot verpleging van overheidswege op zijn plaats zou kunnen zijn.
De raadsvrouwe van de terbeschikkinggestelde heeft aangevoerd, verkort en zakelijk weergegeven:
Ik ben van mening dat de terbeschikkingstelling met één jaar kan worden verlengd en dat de behandeling van de zaak dient te worden geschorst teneinde de reclassering een onderzoek te laten doen naar voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke beëindiging van het bevel tot verpleging van overheidswege.
Als de rechtbank deze optie niet volgt, verzoek ik de rechtbank de behandeling van de zaak te schorsen voor het horen van de andere externe deskundige, drs. W.G.E. Kuyck.
De rechtbank verenigt zich ten aanzien van de verlenging van de terbeschikkingstelling, met uitzondering van de duur daarvan, met het advies van voornoemde inrichting en met de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting door de deskundige. De rechtbank verenigt zich met het advies van beide externe deskundigen om de terbeschikkingstelling met één jaar te verlengen. De rechtbank is, gelet op artikel 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling voor genoemde duur eist.
Voorts volgt de rechtbank - met name ook gelet op de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit - het advies van beide externe deskundigen om de reclassering te laten onderzoeken of de verpleging van overheidswege voorwaardelijk zou kunnen worden beëindigd.
Daarom dient de Reclassering Nederland een maatregelrapport op te stellen, waarin de (on)mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege worden onderzocht. Dit onderzoek dient zich onder meer te richten op te stellen voorwaarden, in het bijzonder aangaande alcoholgebruik, openheid over relatie en een plan met betrekking tot wonen en werken van de terbeschikkinggestelde.
Gelet hierop zal de rechtbank op grond van artikel 509t lid 5 van het Wetboek van Strafvordering de beslissing over (een mogelijke voorwaardelijke beëindiging van) de verpleging van overheidswege voor onbepaalde tijd, maar voor maximaal drie maanden, aanhouden in afwachting van het rapport van Reclassering Nederland.

DE BESLISSING

De rechtbank:
- verlengt de termijn gedurende welke [verdachte] ter beschikking is gesteld met één jaar;
- houdt de beslissing omtrent de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege aan en schorst daartoe het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd, tot ten hoogste drie maanden, teneinde de reclassering een rapport te laten opmaken omtrent de vraag of, en zo ja, de wijze waarop en de voorwaarden waaronder, de verpleging van overheidswege van de terbeschikkinggestelde kan worden beëindigd;
- beveelt de oproeping van de terbeschikkinggestelde, de deskundige mw. drs. S. Zewald dan wel M.J.L. Boekhoudt van de inrichting en de rapporteur van de reclassering tegen het tijdstip van de nadere terechtzitting, met kennisgeving van dat tijdstip aan de raadsvrouwe van de terbeschikkinggestelde, mr A.L. Louwerse, advocaat te Haarlem.
- stelt de stukken met dat doel in handen van de officier van justitie.
Deze beslissing is gegeven door
mr. N.M. Spelt, voorzitter,
mr. P.A. Buijs en mr. B. Poelert, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 november 2013.
mr. B. Poelert is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.