ECLI:NL:RBOBR:2013:6632

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 november 2013
Publicatiedatum
27 november 2013
Zaaknummer
SHE-13_3644
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en recht op WGA-vervolguitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 november 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een WGA-vervolguitkering. Eiseres, die eerder als productiemedewerker werkzaam was, had zich op 9 februari 2011 arbeidsongeschikt gemeld en een uitkering op basis van de Wet WIA aangevraagd. Het UWV had vastgesteld dat eiseres met ingang van 6 februari 2013 recht had op een WGA-vervolguitkering, waarbij zij werd ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35-80%. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar medische beperkingen door het UWV waren onderschat.

De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar de medische rapportages en de argumenten van eiseres. Eiseres voerde aan dat zij niet in staat was om de aan haar voorgehouden functies, zoals wikkelaar en draadweefster, uit te voeren vanwege haar klachten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsarts van het UWV voldoende rekening had gehouden met de medische situatie van eiseres en dat er geen aanwijzingen waren dat de vastgestelde beperkingen onjuist waren. De rechtbank concludeerde dat eiseres in staat was om de geduide functies te vervullen en dat het UWV terecht had vastgesteld dat zij recht had op een WGA-vervolguitkering.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/3644

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2013 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: V.A.R. Kali).

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres met ingang van 6 februari 2013 recht heeft op een WGA-vervolguitkering, waarbij eiseres wordt ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35-80% en waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage is bepaald op 55,66.
Bij besluit van 13 juni 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en tevens bepaald dat de uitkering, rekening houdend met een uitlooptermijn van twee maanden, ingaande 1 september 2013 wordt bepaald op een percentage van 44,6.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2013. Eiseres is in persoon verschenen, vergezeld door [persoon]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

 Eiseres is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker. Nadat zij ingaande 2 maart 2009 in aanmerking was gebracht voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet heeft eiseres zich op 9 februari 2011 bij verweerder arbeidsongeschikt gemeld en op 25 november 2012 een uitkering ingevolge de Wet WIA aangevraagd.
 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het standpunt gehandhaafd dat eiseres met ingang van 6 februari 2013, respectievelijk 1 september 2013 recht heeft op een WGA-vervolguitkering, waarbij eiseres wordt ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35-80%. Daarbij heeft verweerder aangenomen dat eiseres met in achtneming van de voor haar geldende beperkingen in staat moet worden geacht om de aan haar voorgehouden functies te vervullen, te weten de wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur, inpakker en draadweefster/nadenlegster.
 Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is eiseres van mening dat verweerder bij het bestreden besluit de voor haar geldende beperkingen heeft onderschat. Daartoe heeft eiseres in beroep aangevoerd dat zij de functie van draadweefster/nadenlegster niet kan uitvoeren. Zij heeft gesteld dat zij haar rechterhand enigszins kan gebruiken, maar dat haar linkerhand niet goed functioneert en dat zij beperkt moet worden geacht op de aspecten pengreep, pincetgreep en knijp- en grijpkracht. Tevens heeft eiseres een op 15 mei 2013 gedateerde brief van haar behandelend neuroloog dr. A.E. Boon overgelegd, die zij ook reeds in de bezwaarfase had ingebracht. Voorts heeft eiseres aangegeven dat zij nog steeds de klachten heeft, die zij voorheen ondervond.
 Verweerders verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiseres tijdens het spreekuur vastgesteld op basis van dossieronderzoek, een sociaal-medische anamnese, een onderzoek van de psyche en een lichamelijk onderzoek. Bij dat onderzoek zijn tevens betrokken de reeds in het dossier beschikbare bevindingen van de artsen, die eiseres hebben behandeld of onderzocht. Op basis van dit onderzoek heeft de verzekeringsarts beperkingen aangenomen, die hij heeft neergelegd in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 20 december 2012. Als diagnose heeft de verzekeringsarts chronisch lage rugklachten en rechter beenklachten gesteld. De verzekeringsarts heeft geen aanwijzingen voor psychopathologie gevonden en heeft geen beperkingen op psychisch belastende factoren aangegeven.
 De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerders verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met de klachten van eiseres of anderszins de voor haar vastgestelde medische beperkingen hebben onderschat. Bezien in samenhang met de uitgebreid beschikbare gegevens van de behandelend artsen van eiseres, hebben verweerders verzekeringsartsen voldoende kenbaar en op inzichtelijke wijze de beoordeling van de voor eiseres op de datum in geding geldende beperkingen gemotiveerd. De neuroloog heeft in de brief van 15 mei 2013 geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor een neurologische oorzaak van de polsklachten van eiseres. Ook overigens is niet gesteld of gebleken dat de behandelend artsen van eiseres een beredeneerd afwijkend standpunt hebben over de voor haar geldende en op objectiveerbare afwijkingen te baseren beperkingen in verband met het verrichten van arbeid.
 Uitgaande van de juistheid van de bij eiseres vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen reden tot twijfel aan haar geschiktheid voor de geduide functies. In deze functies komen weliswaar signaleringen voor, maar de rechtbank acht in de rapportages van de arbeidsdeskundige voldoende toegelicht waarom eiseres deze functies niettemin kan verrichten. Omdat eiseres in genoemde functies een loon kan verdienen dat na vergelijking met het zogenoemde maatmanloon leidt tot een arbeidsongeschiktheid van 44,6%, heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiseres met ingang van 6 februari 2013 recht heeft op een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%.
 Het beroep is ongegrond.
 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.M.H. de Koning, rechter, in aanwezigheid van
Z. Selkan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 november 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.