ECLI:NL:RBOBR:2013:6429

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2013
Publicatiedatum
19 november 2013
Zaaknummer
01/845326-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbraak met geweld tegen hoogbejaarde bewoonster met ernstige gevolgen

Op 19 november 2013 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een mededader op 3 mei 2013 heeft ingebroken in een woning in Oeffelt. Tijdens de inbraak troffen zij de hoogbejaarde bewoonster aan. Een van de daders duwde de vrouw, waardoor zij op de grond viel en een gecompliceerde beenbreuk opliep, wat haar mobiliteit voor de rest van haar leven ernstig heeft beperkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader zich schuldig hebben gemaakt aan diefstal met geweld, waarbij het geweld bestond uit de duw die de bewoonster heeft gekregen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden. De rechtbank overwoog dat de verdachte en zijn mededader niet intentioneel geweld wilden gebruiken, maar dat de gevolgen van hun handelen zeer ernstig waren. De rechtbank heeft ook de impact van de inbraak op het slachtoffer in overweging genomen, waarbij werd benadrukt dat de inbraak een grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer heeft gemaakt. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van 2.372,24 euro, bestaande uit immateriële en materiële schade. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/845326-13
Datum uitspraak: 19 november 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats 1] op [1984],
ter zitting opgegeven geboorteplaats: [geboorteplaats 2],
thans gedetineerd te: Detentiecentrum Alphen aan den Rijn.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 augustus 2013 en 5 november 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 juli 2013. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 5 november 2013 is gewijzigd
(bijlage 1)is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 mei 2013 te Oeffelt, gemeente Boxmeer, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening uit een woning heeft weggenomen een horloge, in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de
vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
en/of zijn mededader(s) deze [slachtoffer] (hard) (op/tegen de grond) heeft/hebben
geduwd (welke duw/val zwaar lichamelijk letsel, te weten een
verbrijzeld/gebroken bovenbeen, tot gevolg heeft gehad) en/of waarbij de
toegang tot die woning en/of dat horloge werd verschaft door verbreking van
de scharnieren van een raam, althans door verbreking en/of door inklimming;
art. 312 Sr
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Bronnen
I. Een dossier van de politieregio Brabant-Noord, registratienummer PL21ZO 2013045025, afgesloten d.d. 14 juni 2013, aantal doorgenummerde bladzijden 414. Dit dossier bevat een verzameling opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede andere bescheiden;
II. Een proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van de politieregio Brabant-Noord, registratienummer PL21ZO 2013045025-77, d.d. 17 juli 2013, opgemaakt en ondertekend
door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2];
III. Een proces-verbaal van verhoor van [persoon], met bijlagen, van de politieregio Brabant-Noord, registratienummer PL21ZS 2013045025-84, d.d. 30 augustus 2013, opgemaakt en ondertekend door van verbalisant [verbalisant 3].
IV. Een proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, van de politieregio Brabant-Noord, registratienummer PL21ZO 2013045025-79, d.d. 23 juli 2013 inhoudende een fotoconfrontatie met [slachtoffer], opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 2].
V. Een proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] van de politieregio Brabant-Noord, registratienummer PL21ZO 2013045025-80. d.d. 23 juli 2013, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 2].
De verdenking.
Verdachte wordt beschuldigd van het medeplegen van een inbraak in een woning waarbij geweld (een duw) tegen de bewoonster is uitgeoefend, waardoor deze zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
Het medeplegen van diefstal met geweld, met braak en met als gevolg zwaar lichamelijk letsel kan worden bewezen. Hoewel niet kan worden vastgesteld wie degene is geweest die het slachtoffer heeft geduwd, kunnen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] daar beiden in strafrechtelijke zin verantwoordelijk voor worden gehouden, nu het medeplegen zich in
casu mede uitstrekt tot het uitgeoefende geweld.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht de navolgende bewijsmiddelen van belang.
1.Aangeefster [slachtoffer], destijds 87 jaar, bevindt zich in de ochtend van 3 mei 2013
in haar woning gelegen aan [adres] in Oeffelt. Omstreeks 10:15 uur wordt er meerdere keren bij haar voordeur aangebeld. Zij ziet op dat moment in elk geval een vrouw bij de voordeur staan. [slachtoffer] besluit om de deur niet te openen en ziet de betrokken vrouw weglopen. Omstreeks 10:25 uur ziet zij zich in haar woonkamer ineens geconfronteerd met een man
(hierna telkens VE1).VE1 doet zijn wijsvinger tegen de lippen en zegt ‘sst’. Als [slachtoffer] om hulp roept krijgt zij van VE1 een harde duw waardoor zij achterover op de grond valt. Zij kan niet opstaan en ziet dat zij haar been heeft gebroken en begint nog harder te gillen. [slachtoffer] ziet dat VE1 de tuindeur in de woonkamer opent en dat er een tweede man de woning binnen komt
(hierna telkens VE2).Terwijl VE1 bij [slachtoffer] blijft staan, gaat VE2 haar slaapkamer binnen. VE1 gebaart steeds dat [slachtoffer] stil moet zijn. Kort daarop verlaten VE1 en VE2 de woning via de tuindeur. [slachtoffer] blijft om hulp roepen en ziet postbode [getuige 1] via de tuindeur binnenkomen.
(bron I, blz. 253-254)
2.
Postbode [getuige 1] staat omstreeks 10:30 uur bij de voordeur van de woning van [slachtoffer] en hoort gegil. [getuige 1] ziet twee mannen vanuit de zijdeur van de woning hard wegrennen. Hij is een tweede maal langs de twee mannen gereden om hun signalement goed in zijn geheugen op te slaan. Eén man draagt een lange broek en de andere man een korte broek. De man in de lange broek heeft half lang zwart haar, een licht getinte huidskleur en donkere ogen. De man in de korte broek heeft blond haar, een blanke huidskleur en een Oost-Europees uiterlijk. [getuige 1] betreedt de woning via de deur waaruit hij de twee mannen zag komen rennen en treft een oudere vrouw op de vloer aan. Hij ziet voorts op het bed in de slaapkamer een lade en diverse spullen liggen.
(bron I, blz 263-264)
3.
Een gealarmeerde ambulance wordt onderweg naar de plaats delict bijna van de weg gereden door een blauwe Mercedes met een Pools kenteken en met daarin vier personen. Deze Mercedes rijdt richting Haps. Verbalisanten zien kort daarop een blauwe Mercedes met Pools kenteken, [kenteken], met vier inzittenden vanuit richting Haps richting Uden rijden. De Mercedes wordt tot staan gebracht. Voorin zitten een man (bestuurder, [medeverdachte 2]) en een vrouw, [medeverdachte 3] (bijrijdster). Rechts achterin zit een man met een korte broek ([verdachte]) en links achterin een man met een lange broek ([medeverdachte 1]). Laatstgenoemde heeft blond/rossig haar. De vier inzittenden worden aangehouden
(bron I, blz. 30-33).Op de zitting van de achterbank wordt door verbalisanten een goudkleurig horloge aangetroffen
(bron I, blz. 106-107; blz. 114-115)
4.
Er is een foto van het slachtoffer [slachtoffer] zoals zij door de postbode, politie en ambulance is aangetroffen. Op de foto is te zien dat zij midden in de woonkamer op de stenen vloer zit waarbij haar rechterbeen in een onnatuurlijke houding ligt.
(bron I,
blz. 331 en 264)
5.
Slachtoffer [slachtoffer] herkent het haar getoonde goudkleurige dameshorloge als haar eigendom dat in een lade van het nachtkastje in haar slaapkamer lag.
(bron I, blz 258)
6.
Verbalisant [verbalisant 2] constateert een verbroken uitzetijzer van een klepraam aan de voorzijde van de woning van aangeefster. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om het naar boven scharnierende klepraam naar buiten toe geheel te openen waardoor een opening ontstaat. Voorst constateert verbalisant op de raamdorpel van het betreffende raam (buitenzijde) schoenafdrukken met twee verschillende profileringen.
(bron I, blz. 72-74).Deze schoenafdrukken hebben overeenkomsten met de profielen van de schoenen die [medeverdachte 1] en [verdachte] droegen bij hun aanhouding.
(bron I, blz. 73; blz. 83-87)
7.
Volgens slachtoffer [slachtoffer] droeg VE1 een lange broek, zeker geen korte broek want ze heeft geen blote benen gezien
(bron I, blz. 256).Op 23 juli 2013 herkent zij [verdachte] op een getoonde foto als zijnde de persoon die haar heeft geduwd, haar een gebroken been heeft bezorgd, bij haar stond en een wijsvinger voor de mond hield toen zij begon te roepen (VE1). Slachtoffer herkent [medeverdachte 1] echter niet op een hem betreffende foto.
(bronnen IV
en V)
8.
Slachtoffer [slachtoffer] heeft als gevolg van de val door de duw van VE1 een gebroken rechterbovenbeen opgelopen, met als geschatte genezingsduur: zes maanden tot een jaar (bron I, blz. 254 en 262). De zoon van het slachtoffer verklaart dat zijn moeder meteen is geopereerd van-wege acuut overlijdensgevaar. Slachtoffer heeft zeven weken in het ziekenhuis en in een verpleeghuis gelegen. Zij kan zich thans enkel middels een rollator voortbewegen.
(bron III)Uit medische informatie aan de huisarts van het slachtoffer d.d. 17 mei 2013 blijkt dat er sprake is van een subtrochantere femur fractuur rechts, waarbij operatief een lange gammanagel (pen met schroef) is ingebracht.
(bron III, bijlage)
9.
[medeverdachte 2] verklaart dat [verdachte]) een korte broek droeg en [medeverdachte 1]) een lange broek. [medeverdachte 2] ontkent enige strafbare betrokkenheid. Hij weet niet wat de anderen hebben gedaan nadat zij uit zijn auto waren gestapt. [medeverdachte 3] was op zoek naar werk
en is voor dat doel in een dorpje uit de auto gestapt. Kort daarop stapten [verdachte] en [medeverdachte 1] ook uit de auto. [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 3] weer opgehaald en werd kort daarop door [verdachte] gebeld om hem en [medeverdachte 1] op te komen halen. Aldus geschiedde.
(bron I, blz. 288-289)
10.
[medeverdachte 3] verklaart dat zij samen met [medeverdachte 2] (de bestuurder), [verdachte] en [medeverdachte 1] in een auto zat en dat zij op zoek was naar werk. Zij is met dat doel uit de auto gestapt en heeft
bij meerdere woningen aangebeld. Toen zij uit de auto stapte zaten de anderen nog in de auto. Zij heeft bij meerdere huizen aangebeld, doch er deed niemand open. Zij heeft [medeverdachte 2] opgebeld waarna deze haar heeft opgehaald. [medeverdachte 1] en [verdachte] zaten op dat moment niet meer in de auto. [medeverdachte 2] werd 10 tot 15 minuten later door hen opgebeld om ze op te komen halen. Aldus geschiedde.
(bron I, blz 296-297)[medeverdachte 3] ontkent enige betrokkenheid en voelt zich niet verantwoordelijk voor de daden van haar kennissen.
(bron I, blz. 294 onderaan, blz 295 bovenaan)
11.
[medeverdachte 1] erkent op 6 juni 2013, na eerdere ontkenningen, aanwezig te zijn geweest in de onderhavige woning. Hij verklaart dat hij en [verdachte] op zoek waren naar werk en dat zij voor dat doel in een dorpje waren afgezet door [medeverdachte 2]. [medeverdachte 3] was ook uitgestapt want
want zij zou hen helpen bij het vragen naar werk. [medeverdachte 1] en [verdachte] zijn naar een woning gelopen. Vervolgens hebben zij daar aangeklopt/aangebeld. Niemand deed open. [verdachte]
zag het bovenraam open staan en heeft dat verbroken. [verdachte] heeft het uitzetijzer van het raampje kapot gemaakt. Vervolgens is hij naar binnen gegaan. Toen [medeverdachte 1] een vrouw hoorde is hij ook door het bovenraam naar binnen geklommen. Hij heeft daarbij eerst
op de vensterbank gestaan. In de woning zag hij een oude vrouw op de grond zitten.
[medeverdachte 1] is bij de vrouw blijven staan. [verdachte] was in een andere kamer bezig. Zij zijn ver-
volgens samen door de terrasdeuren vertrokken.
(bron I, blz. 314-317)
12.
[verdachte] erkent pas op 17 juli 2013, na eerdere ontkenningen en na de belastende verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1], aanwezig te zijn geweest in de onderhavige woning. Hij verklaart dat [medeverdachte 3] als eerste bij de woning heeft aangebeld en daarop aan hen vertelde dat er niemand thuis was. Zij zei dat [verdachte] en [medeverdachte 1] iets uit het huis moesten gaan ophalen om een financiële schuld bij haar weg te werken. Zij had iets van antiek in de woning gezien en dat moest worden meegenomen. Zij had ook gezien dat het raampje op een kier stond. Op het moment dat [medeverdachte 3] aanbelde zaten [verdachte] en [medeverdachte 1] nog in de auto. Toen zij terug liep zijn [verdachte] en[medeverdachte 1] naar haar toe gelopen en vernamen zij van haar dat er niemand thuis was en dat zij daar in het huis iets moesten ophalen. [verdachte] is op de vensterbank gaan staan om te kijken of er niemand thuis was. Dat was bij het raampje bij de voordeur. [medeverdachte 1] is als eerste door het raampje naar binnen gegaan. Hij zou de deur aan de andere kant van de woning open doen. [verdachte] is naar de andere kant van de woning gelopen en toen heeft [medeverdachte 1] voor hem een deur geopend. [verdachte] liep naar binnen en zag een vrouw op de grond zitten. [verdachte] moest van [medeverdachte 1] naar de kamers om iets te vinden. [medeverdachte 1] bleef bij de vrouw staan. [verdachte] heeft uit een slaapkamer een goudkleurig horloge meegenomen. Dit horloge lag in een la van een kastje. Het in de auto aangetroffen horloge betreft het door [verdachte] weggenomen horloge. Volgens [verdachte] heeft [medeverdachte 3] aan hem en [medeverdachte 1] de opdracht gegeven om in te breken in de woning.
(bron II) .Ter zitting van 5 november 2013 heeft [verdachte] in grote lijnen deze verklaring bevestigd en zijn strafbare betrokkenheid bij de inbraak erkend. Hij heeft ter zitting van 5 november 2013 voorts verklaard dat hij op de eerste verdieping van de woning is geweest.
De rechtbank heeft ter zitting waargenomen dat [verdachte] donker haar en donkerbruine ogen heeft en dat [medeverdachte 1] donkerblond haar en blauwe ogen heeft.
De rechtbank acht op grond van de hiervoor onder 1, 2, 3, 5, 6, 7, 11 en 12 (met uitzonde- ring van die onderdelen die op de strafbare betrokkenheid van [medeverdachte 3] duiden) uitgeschreven bewijsmiddelen bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte 1] zich samen schuldig hebben gemaakt aan de ten laste gelegde inbraak. Daarnaast acht de rechtbank op grond van de hiervoor onder 4 en 8 uitgeschreven bewijsmiddelen bewezen dat slachtoffer [slachtoffer]
zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Voor wat betreft de betrokkenheid van verdachte [verdachte] bij de geweldpleging jegens aangeefster [slachtoffer] en de duiding ervan, overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] volgt dat degene die de woning als eerste
betrad ook degene is die haar duwde en bij haar is blijven staan (VE1), nadat hij VE2
via de tuindeuren binnenliet en deze de slaapkamer doorzocht. Volgens [slachtoffer] droeg
VE1 een lange broek. Postbode [getuige 1] zag een man in korte broek en een man in
een lange broek wegrennen. [medeverdachte 1] droeg bij zijn aanhouding een lange broek en [verdachte]
een korte broek. Aldus zou de conclusie getrokken kunnen worden dat [medeverdachte 1] degene is geweest die de woning als eerste is binnengegaan en [slachtoffer] heeft geduwd (VE1). Echter, als [slachtoffer] foto’s van [verdachte] en [medeverdachte 1] worden getoond, wijst zij uitdrukkelijk [verdachte] aan als zijnde VE1, terwijl zij [medeverdachte 1] niet herkent. Nu [verdachte] en [medeverdachte 1] vervolgens voor wat betreft de identiteit van VE1 met de beschuldigende vinger naar elkaar wijzen, acht de rechtbank niet zonder reële twijfel vast komen te staan wie van beiden wat heeft gedaan. Hoewel uit de verklaring van postbode [getuige 1] afgeleid zou kunnen worden dat [verdachte] (zwart haar en donkere ogen) een lange broek droeg en [medeverdachte 1] (blond haar) een korte broek droeg toen zij uit de woning renden en hieruit zou kunnen volgen dat zij in de auto van broek moeten hebben gewisseld, acht de rechtbank dit laatste met onvoldoende zekerheid vast komen te staan. Met name ook omdat bestuurder [medeverdachte 2] verklaart dat [verdachte] een korte broek droeg en [medeverdachte 1] een lange broek, hetgeen weer overeenstemt met de bevindingen van de verbalisanten.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de onzekerheid over de identiteit
van VE1 en VE2 gevolgen heeft voor de beoordeling van de strafrechtelijke verantwoorde-lijkheid van [verdachte] en [medeverdachte 1] in de zin van medeplegen ten aanzien van de door één van hen gepleegde geweldshandeling.
Medeplegen is het samen en in vereniging met een of anderen het tenlastegelegde begaan. Kernelement is bewuste en nauwe samenwerking, gericht op totstandkoming van het delict, aan welke totstandkoming de medepleger substantieel bijdraagt. Dat de nauwe samenwerking bewust moet zijn impliceert opzet op de samenwerking én opzet op het feit, het zogenaamde dubbele opzetvereiste. Voor de rechtbank staat op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen vast dat beide verdachten uit waren op een inbraak in de woning van [slachtoffer]. Met dat doel zijn de scharnieren van een klapraam verbroken en is één van beide mannen als eerste de woning binnengeklommen. Toen de inklimmer plots geconfronteerd werd met een bewoner, [slachtoffer], heeft hij haar geduwd (geweld gebruikt), waarna [slachtoffer] om hulp heeft gegild. Naar oordeel van de rechtbank is ook degene die niet de duw heeft gegeven als medepleger verantwoordelijk voor het geweld dat heeft plaatsgevonden voorafgaande aan de diefstal. Verdachten hebben ieder een eigen lezing van de gebeurtenis gegeven, maar in elke afzonderlijke lezing ziet degene die de woning betreedt dat er een hoogbejaarde vrouw op de grond zit. [medeverdachte 1] heeft immers verklaard dat hij op een gegeven moment een vrouw in de woning hoorde en dat hij de woning is binnengegaan omdat hij wilde weten wat er aan de hand was. [verdachte] heeft ook verklaard dat hij een vrouw op de grond zag zitten die hij hoorde roepen. Gelet op de positie op de grond, de onnatuurlijke houding van haar been, het gegil van de vrouw, moet naar het oordeel van de rechtbank ook degene die na de duw de woning heeft betreden zich ervan bewust zijn geweest dat de hoogbejaarde vrouw gewond was geraakt.
De rechtbank stelt verder vast dat ná deze duw (het geweld) en nadat de ander de woning is binnen gekomen, de woning is doorzocht en de diefstal heeft plaatsgevonden. Aangeefster heeft aangegeven dat één man bij haar bleef staan en dat ze de ander in ieder geval heeft horen rommelen in haar slaapkamer op de begane grond. Verdachte [verdachte] heeft verklaard dat hij ook nog op de eerste verdieping van de woning is geweest. Uiteindelijk rennen beide mannen weg, aldus aangeefster, de postbode en verdachten zelf. Verdachten bellen de chauffeur van de auto waarmee ze gekomen zijn en vluchtten vervolgens samen weg.
Op de achterbank waar ze beiden zaten wordt door de politie het horloge van mevrouw [slachtoffer] gevonden.
De rechtbank overweegt dat inbrekers erop bedacht moeten zijn dat bewoners toch thuis blijken te zijn of later thuis komen. Toen die mogelijkheid zich in het onderhavige geval daadwerkelijk realiseerde, heeft de eerste persoon die in contact kwam met de bewoonster, geweld gebruikt. De rechtbank overweegt dat beide verdachten, ondanks het besef dat hun inbraak is ontdekt door de bewoonster en ondanks het besef dat de bewoonster gewond is geraakt, gaan beginnen met datgene waarvoor ze gekomen waren: proberen waardevolle spullen te stelen. Eén van de inbrekers blijft bij de vrouw staan, waarbij hij haar maant stil te zijn en de ander doorzoekt de woning. Op een gegeven moment vluchtten ze samen weg en wordt ‘de buit’ gevonden op de plek waar ze door de politie worden aangehouden.
Naar het oordeel van de rechtbank is het onder deze omstandigheden niet relevant wie die feitelijke geweldshandeling heeft gepleegd. Ook bij degene die niet geduwd heeft was er sprake van bewustheid en aanvaarding van het gepleegde geweld. Hij heeft zich daarbij aangesloten, door daarna zonder daarbij gestoord te worden, op zoek te gaan naar waardevolle spullen, terwijl er tijd en gelegenheid was om anders te reageren. Degene die niet geduwd heeft, had niet naar binnen hoeven te gaan of had onmiddellijk kunnen wegvluchten of zich kunnen distantiëren. Ook in de gezamenlijke vlucht ziet de rechtbank aanwijzingen voor de bewuste en nauwe samenwerking op de diefstal met geweldpleging.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 03 mei 2013 te Oeffelt, gemeente Boxmeer, tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning heeft weggenomen een horloge toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld
tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, welk
geweld hierin bestond dat verdachte of zijn mededader deze [slachtoffer] hard tegen de grond heeft geduwd, welke duw/val zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken bovenbeen, tot gevolg heeft gehad en waarbij de toegang tot die woning werd verschaft
door verbreking van de scharnieren van een raam en door inklimming.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.(bijlage 2)
Een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging.
De eis van de officier van justitie is veel te hoog. Verdachte en medeverdachte waren uit op een simpele inbraak. Zij gingen er vanuit dat er niemand in de woning aanwezig was. Het was niet de bedoeling dat er enige vorm van geweld zou worden uitgeoefend. De gewelds-component bestaat uit een enkele duw. Dat is de lichtste vorm van geweld. Dit dient in de strafoplegging tot uitdrukking worden gebracht. Bij uiterst gewelddadige overvallen in woningen wordt in het land 3 jaar gevangenisstraf opgelegd. Een matiging van de vordering van officier van justitie is dan ook op zijn plaats.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft ten nadele van verdachte in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op brutale wijze op klaarlichte dag mede schuldig gemaakt aan een inbraak in een woning. De hoogbejaarde bewoonster kreeg vervolgens een duw waardoor zij achterover viel. Als gevolg van deze val heeft slachtoffer [slachtoffer] een gecompliceerde beenbreuk met verregaande gevolgen opgelopen. Mede door het handelen van verdachte is een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en is haar lichamelijke integriteit aangetast. De woning is bij uitstek de plaats waar men zich veilig moet kunnen voelen. Een inbraak in de woning veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid bij de bewoners in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen. Daarnaast brengt een woninginbraak voor de slachtoffers materiële schade en overlast met zich mee. Een inbraak, zeker wanneer daarbij geweld wordt gebruikt is een bijzonder traumatische ervaring waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. De herinnering eraan hindert hen in het dagelijks bestaan. Uit de verklaring van de zoon van het slachtoffer en de toelichting op de vordering van de benadeelde partij wordt de ingrijpende impact van de inbraak op het slachtoffer pijnlijk duidelijk. Zo is hieruit onder meer gebleken dat het slachtoffer voor het incident een vrolijke en zelfstandige vrouw was die zonder hulpmiddelen kon (trap)lopen en het liefst buiten in de tuin bezig was. Aan dit alles is abrupt een einde gekomen. Het slachtoffer is thans op een rollator aangewezen en zal nooit meer de trap op kunnen lopen. Zij is veranderd in een bange vrouw die de hele dag
thuiszit met de rolluiken omlaag. Verdachte heeft zich met dit alles geen rekening gehouden en heeft zich enkel laten leiden uit financiële motieven. De rechtbank tilt er voorts zwaar aan dat verdachte het kwetsbare slachtoffer met letsel – naar later bleek zwaar lichamelijk letsel – en in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. Daarnaast werkt in strafverhogende zin mee dat verdachte in 2011 ook al is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
In matigende zin zal de rechtbank meewegen dat verdachte en zijn mededader niet intentioneel uit waren op het plegen van geweld. Zij gingen er vanuit dat er zich
niemand in de woning bevond en werden dan ook verrast door de aanwezigheid van het slachtoffer. Het uitgeoefende geweld, hoewel zeer onfortuinlijk uitgevallen met ernstige en ingrijpende gevolgen voor het slachtoffer, betrof een enkele duw.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank heeft bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten.
De oriëntatiepunten dienen als richtlijn voor de straftoemeting.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden. De rechtbank acht deze straf uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij op zijn plaats.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Het standpunt van de officier van justitie.
Integrale en hoofdelijke toewijzing van de vordering, inclusief de mondelinge verhoging (beveiligingsmaatregelen) ter zitting, met daarbij de oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De vordering kan worden toegewezen tot het schriftelijke gevorderde bedrag (2.372,24 euro). De ter zitting gevorderde bedragen aan beveiligingsmaatregelen betreffen geen rechtstreekse schade door het bewezenverklaarde feit. Deze bedragen komen dan ook
niet voor toewijzing in aanmerking.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een immateriële schadevergoeding van 1.200 euro en een materiële schadevergoeding van 1.172,24 euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de mondeling gevorderde schade aan beveiligingsmaatregelen van de woning (4.200 euro aan rolluiken en 331,08 euro aan raamboompjes) afwijzen, omdat
in zoverre geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 310 en 312.
DE UITSPRAAK
De rechtbank.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
diefstal, voorafgegaan door geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk
om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee
of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de
plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming
en terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf en maatregel.

Gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht
Maatregel van schadevergoeding van EUR 2.372,24 subsidiair 33 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van EUR 2.372,24 (zegge: tweeduizend-driehonderd-tweeënzeventig euro en vierentwintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 33 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 1.200,= immateriële schadevergoeding en een bedrag van EUR 1.172,24 materiële schadevergoeding. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn
mededader is betaald. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van EUR 2.372,24 (zegge: tweeduizend-driehonderd-tweeënzeventig euro en vierentwintig eurocent), te weten EUR 1.200,= immateriële schadevergoeding en EUR 1.172,24 materiële schadevergoeding. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Wijst de vordering voor het overige af.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 19 november 2013.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.