12.[verdachte] erkent pas op 17 juli 2013, na eerdere ontkenningen en na de belastende verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1], aanwezig te zijn geweest in de onderhavige woning. Hij verklaart dat [medeverdachte 3] als eerste bij de woning heeft aangebeld en daarop aan hen vertelde dat er niemand thuis was. Zij zei dat [verdachte] en [medeverdachte 1] iets uit het huis moesten gaan ophalen om een financiële schuld bij haar weg te werken. Zij had iets van antiek in de woning gezien en dat moest worden meegenomen. Zij had ook gezien dat het raampje op een kier stond. Op het moment dat [medeverdachte 3] aanbelde zaten [verdachte] en [medeverdachte 1] nog in de auto. Toen zij terug liep zijn [verdachte] en[medeverdachte 1] naar haar toe gelopen en vernamen zij van haar dat er niemand thuis was en dat zij daar in het huis iets moesten ophalen. [verdachte] is op de vensterbank gaan staan om te kijken of er niemand thuis was. Dat was bij het raampje bij de voordeur. [medeverdachte 1] is als eerste door het raampje naar binnen gegaan. Hij zou de deur aan de andere kant van de woning open doen. [verdachte] is naar de andere kant van de woning gelopen en toen heeft [medeverdachte 1] voor hem een deur geopend. [verdachte] liep naar binnen en zag een vrouw op de grond zitten. [verdachte] moest van [medeverdachte 1] naar de kamers om iets te vinden. [medeverdachte 1] bleef bij de vrouw staan. [verdachte] heeft uit een slaapkamer een goudkleurig horloge meegenomen. Dit horloge lag in een la van een kastje. Het in de auto aangetroffen horloge betreft het door [verdachte] weggenomen horloge. Volgens [verdachte] heeft [medeverdachte 3] aan hem en [medeverdachte 1] de opdracht gegeven om in te breken in de woning.
(bron II) .Ter zitting van 5 november 2013 heeft [verdachte] in grote lijnen deze verklaring bevestigd en zijn strafbare betrokkenheid bij de inbraak erkend. Hij heeft ter zitting van 5 november 2013 voorts verklaard dat hij op de eerste verdieping van de woning is geweest.
De rechtbank heeft ter zitting waargenomen dat [verdachte] donker haar en donkerbruine ogen heeft en dat [medeverdachte 1] donkerblond haar en blauwe ogen heeft.
De rechtbank acht op grond van de hiervoor onder 1, 2, 3, 5, 6, 7, 11 en 12 (met uitzonde- ring van die onderdelen die op de strafbare betrokkenheid van [medeverdachte 3] duiden) uitgeschreven bewijsmiddelen bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte 1] zich samen schuldig hebben gemaakt aan de ten laste gelegde inbraak. Daarnaast acht de rechtbank op grond van de hiervoor onder 4 en 8 uitgeschreven bewijsmiddelen bewezen dat slachtoffer [slachtoffer]
zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Voor wat betreft de betrokkenheid van verdachte [verdachte] bij de geweldpleging jegens aangeefster [slachtoffer] en de duiding ervan, overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] volgt dat degene die de woning als eerste
betrad ook degene is die haar duwde en bij haar is blijven staan (VE1), nadat hij VE2
via de tuindeuren binnenliet en deze de slaapkamer doorzocht. Volgens [slachtoffer] droeg
VE1 een lange broek. Postbode [getuige 1] zag een man in korte broek en een man in
een lange broek wegrennen. [medeverdachte 1] droeg bij zijn aanhouding een lange broek en [verdachte]
een korte broek. Aldus zou de conclusie getrokken kunnen worden dat [medeverdachte 1] degene is geweest die de woning als eerste is binnengegaan en [slachtoffer] heeft geduwd (VE1). Echter, als [slachtoffer] foto’s van [verdachte] en [medeverdachte 1] worden getoond, wijst zij uitdrukkelijk [verdachte] aan als zijnde VE1, terwijl zij [medeverdachte 1] niet herkent. Nu [verdachte] en [medeverdachte 1] vervolgens voor wat betreft de identiteit van VE1 met de beschuldigende vinger naar elkaar wijzen, acht de rechtbank niet zonder reële twijfel vast komen te staan wie van beiden wat heeft gedaan. Hoewel uit de verklaring van postbode [getuige 1] afgeleid zou kunnen worden dat [verdachte] (zwart haar en donkere ogen) een lange broek droeg en [medeverdachte 1] (blond haar) een korte broek droeg toen zij uit de woning renden en hieruit zou kunnen volgen dat zij in de auto van broek moeten hebben gewisseld, acht de rechtbank dit laatste met onvoldoende zekerheid vast komen te staan. Met name ook omdat bestuurder [medeverdachte 2] verklaart dat [verdachte] een korte broek droeg en [medeverdachte 1] een lange broek, hetgeen weer overeenstemt met de bevindingen van de verbalisanten.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de onzekerheid over de identiteit
van VE1 en VE2 gevolgen heeft voor de beoordeling van de strafrechtelijke verantwoorde-lijkheid van [verdachte] en [medeverdachte 1] in de zin van medeplegen ten aanzien van de door één van hen gepleegde geweldshandeling.
Medeplegen is het samen en in vereniging met een of anderen het tenlastegelegde begaan. Kernelement is bewuste en nauwe samenwerking, gericht op totstandkoming van het delict, aan welke totstandkoming de medepleger substantieel bijdraagt. Dat de nauwe samenwerking bewust moet zijn impliceert opzet op de samenwerking én opzet op het feit, het zogenaamde dubbele opzetvereiste. Voor de rechtbank staat op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen vast dat beide verdachten uit waren op een inbraak in de woning van [slachtoffer]. Met dat doel zijn de scharnieren van een klapraam verbroken en is één van beide mannen als eerste de woning binnengeklommen. Toen de inklimmer plots geconfronteerd werd met een bewoner, [slachtoffer], heeft hij haar geduwd (geweld gebruikt), waarna [slachtoffer] om hulp heeft gegild. Naar oordeel van de rechtbank is ook degene die niet de duw heeft gegeven als medepleger verantwoordelijk voor het geweld dat heeft plaatsgevonden voorafgaande aan de diefstal. Verdachten hebben ieder een eigen lezing van de gebeurtenis gegeven, maar in elke afzonderlijke lezing ziet degene die de woning betreedt dat er een hoogbejaarde vrouw op de grond zit. [medeverdachte 1] heeft immers verklaard dat hij op een gegeven moment een vrouw in de woning hoorde en dat hij de woning is binnengegaan omdat hij wilde weten wat er aan de hand was. [verdachte] heeft ook verklaard dat hij een vrouw op de grond zag zitten die hij hoorde roepen. Gelet op de positie op de grond, de onnatuurlijke houding van haar been, het gegil van de vrouw, moet naar het oordeel van de rechtbank ook degene die na de duw de woning heeft betreden zich ervan bewust zijn geweest dat de hoogbejaarde vrouw gewond was geraakt.
De rechtbank stelt verder vast dat ná deze duw (het geweld) en nadat de ander de woning is binnen gekomen, de woning is doorzocht en de diefstal heeft plaatsgevonden. Aangeefster heeft aangegeven dat één man bij haar bleef staan en dat ze de ander in ieder geval heeft horen rommelen in haar slaapkamer op de begane grond. Verdachte [verdachte] heeft verklaard dat hij ook nog op de eerste verdieping van de woning is geweest. Uiteindelijk rennen beide mannen weg, aldus aangeefster, de postbode en verdachten zelf. Verdachten bellen de chauffeur van de auto waarmee ze gekomen zijn en vluchtten vervolgens samen weg.
Op de achterbank waar ze beiden zaten wordt door de politie het horloge van mevrouw [slachtoffer] gevonden.
De rechtbank overweegt dat inbrekers erop bedacht moeten zijn dat bewoners toch thuis blijken te zijn of later thuis komen. Toen die mogelijkheid zich in het onderhavige geval daadwerkelijk realiseerde, heeft de eerste persoon die in contact kwam met de bewoonster, geweld gebruikt. De rechtbank overweegt dat beide verdachten, ondanks het besef dat hun inbraak is ontdekt door de bewoonster en ondanks het besef dat de bewoonster gewond is geraakt, gaan beginnen met datgene waarvoor ze gekomen waren: proberen waardevolle spullen te stelen. Eén van de inbrekers blijft bij de vrouw staan, waarbij hij haar maant stil te zijn en de ander doorzoekt de woning. Op een gegeven moment vluchtten ze samen weg en wordt ‘de buit’ gevonden op de plek waar ze door de politie worden aangehouden.
Naar het oordeel van de rechtbank is het onder deze omstandigheden niet relevant wie die feitelijke geweldshandeling heeft gepleegd. Ook bij degene die niet geduwd heeft was er sprake van bewustheid en aanvaarding van het gepleegde geweld. Hij heeft zich daarbij aangesloten, door daarna zonder daarbij gestoord te worden, op zoek te gaan naar waardevolle spullen, terwijl er tijd en gelegenheid was om anders te reageren. Degene die niet geduwd heeft, had niet naar binnen hoeven te gaan of had onmiddellijk kunnen wegvluchten of zich kunnen distantiëren. Ook in de gezamenlijke vlucht ziet de rechtbank aanwijzingen voor de bewuste en nauwe samenwerking op de diefstal met geweldpleging.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 03 mei 2013 te Oeffelt, gemeente Boxmeer, tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning heeft weggenomen een horloge toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld
tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, welk
geweld hierin bestond dat verdachte of zijn mededader deze [slachtoffer] hard tegen de grond heeft geduwd, welke duw/val zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken bovenbeen, tot gevolg heeft gehad en waarbij de toegang tot die woning werd verschaft
door verbreking van de scharnieren van een raam en door inklimming.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
De eis van de officier van justitie.(bijlage 2)
Een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging.
De eis van de officier van justitie is veel te hoog. Verdachte en medeverdachte waren uit op een simpele inbraak. Zij gingen er vanuit dat er niemand in de woning aanwezig was. Het was niet de bedoeling dat er enige vorm van geweld zou worden uitgeoefend. De gewelds-component bestaat uit een enkele duw. Dat is de lichtste vorm van geweld. Dit dient in de strafoplegging tot uitdrukking worden gebracht. Bij uiterst gewelddadige overvallen in woningen wordt in het land 3 jaar gevangenisstraf opgelegd. Een matiging van de vordering van officier van justitie is dan ook op zijn plaats.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft ten nadele van verdachte in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op brutale wijze op klaarlichte dag mede schuldig gemaakt aan een inbraak in een woning. De hoogbejaarde bewoonster kreeg vervolgens een duw waardoor zij achterover viel. Als gevolg van deze val heeft slachtoffer [slachtoffer] een gecompliceerde beenbreuk met verregaande gevolgen opgelopen. Mede door het handelen van verdachte is een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en is haar lichamelijke integriteit aangetast. De woning is bij uitstek de plaats waar men zich veilig moet kunnen voelen. Een inbraak in de woning veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid bij de bewoners in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen. Daarnaast brengt een woninginbraak voor de slachtoffers materiële schade en overlast met zich mee. Een inbraak, zeker wanneer daarbij geweld wordt gebruikt is een bijzonder traumatische ervaring waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. De herinnering eraan hindert hen in het dagelijks bestaan. Uit de verklaring van de zoon van het slachtoffer en de toelichting op de vordering van de benadeelde partij wordt de ingrijpende impact van de inbraak op het slachtoffer pijnlijk duidelijk. Zo is hieruit onder meer gebleken dat het slachtoffer voor het incident een vrolijke en zelfstandige vrouw was die zonder hulpmiddelen kon (trap)lopen en het liefst buiten in de tuin bezig was. Aan dit alles is abrupt een einde gekomen. Het slachtoffer is thans op een rollator aangewezen en zal nooit meer de trap op kunnen lopen. Zij is veranderd in een bange vrouw die de hele dag
thuiszit met de rolluiken omlaag. Verdachte heeft zich met dit alles geen rekening gehouden en heeft zich enkel laten leiden uit financiële motieven. De rechtbank tilt er voorts zwaar aan dat verdachte het kwetsbare slachtoffer met letsel – naar later bleek zwaar lichamelijk letsel – en in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. Daarnaast werkt in strafverhogende zin mee dat verdachte in 2011 ook al is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
In matigende zin zal de rechtbank meewegen dat verdachte en zijn mededader niet intentioneel uit waren op het plegen van geweld. Zij gingen er vanuit dat er zich
niemand in de woning bevond en werden dan ook verrast door de aanwezigheid van het slachtoffer. Het uitgeoefende geweld, hoewel zeer onfortuinlijk uitgevallen met ernstige en ingrijpende gevolgen voor het slachtoffer, betrof een enkele duw.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank heeft bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten.
De oriëntatiepunten dienen als richtlijn voor de straftoemeting.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden. De rechtbank acht deze straf uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij op zijn plaats.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Het standpunt van de officier van justitie.
Integrale en hoofdelijke toewijzing van de vordering, inclusief de mondelinge verhoging (beveiligingsmaatregelen) ter zitting, met daarbij de oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De vordering kan worden toegewezen tot het schriftelijke gevorderde bedrag (2.372,24 euro). De ter zitting gevorderde bedragen aan beveiligingsmaatregelen betreffen geen rechtstreekse schade door het bewezenverklaarde feit. Deze bedragen komen dan ook
niet voor toewijzing in aanmerking.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een immateriële schadevergoeding van 1.200 euro en een materiële schadevergoeding van 1.172,24 euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de mondeling gevorderde schade aan beveiligingsmaatregelen van de woning (4.200 euro aan rolluiken en 331,08 euro aan raamboompjes) afwijzen, omdat
in zoverre geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 310 en 312.
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
diefstal, voorafgegaan door geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk
om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee
of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de
plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming
en terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.