ECLI:NL:RBOBR:2013:6398

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2013
Publicatiedatum
18 november 2013
Zaaknummer
223625 / HA ZA 10-2919
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van bestuurlijke boetes en dwangsommen wegens overtredingen van de Meststoffenwet

In deze zaak vorderde de Staat der Nederlanden betaling van bestuurlijke boetes en dwangsommen van 27 gedaagden wegens overtredingen van de Meststoffenwet. De rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, heeft op 6 november 2013 uitspraak gedaan in deze kwestie. De Staat stelde dat de gedaagden hoofdelijk moesten worden veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 914.556,14, vermeerderd met rente. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vordering van de Staat niet kon worden toegewezen. De rechtbank concludeerde dat de gedaagden niet onrechtmatig hadden gehandeld en dat er geen verhaal mogelijk was op de beboete vennootschappen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de boetes en dwangsommen niet waren betaald en dat de vennootschappen geen verhaal boden. De Staat had geprobeerd de boetes te innen door middel van conservatoire beslagen, maar deze waren niet succesvol. De rechtbank heeft de vorderingen van de Staat afgewezen en de Staat veroordeeld in de proceskosten. In reconventie heeft de rechtbank de conservatoire beslagen opgeheven en de Staat veroordeeld tot schadevergoeding aan de gedaagden, op te maken bij staat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/223625 / HA ZA 10-2919
Vonnis van 6 november 2013
in de zaak van
de
STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelend te 's-Gravenhage,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. F.L. Bolkestein te 's‑Gravenhage,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te[woonplaats],
2.
[gedaagde 2],
wonende te[woonplaats],
3. de stichting
[gedaagde 3],
gevestigd te [vestigingsplaats],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 4]
gevestigd te [vestigingsplaats],
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
V.V.T.M. BEHEER B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VARUKI B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 7],
gevestigd te [vestigingsplaats],
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
A.G.P. HANDELSMAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VARPO B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
10. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEAFCO B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
11. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AGMEVA B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
12. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 12],
gevestigd te [vestigingsplaats],
13. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LIEROP LOGISTICS B.V.,
gevestigd te Lierop,
14. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VDB AGRI-SERVICE B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
15. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 15],
gevestigd te [vestigingsplaats],
16. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 16],
gevestigd te [vestigingsplaats],
17. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BROESLEE I B.V.,
gevestigd te Lierop,
18. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BROESLEE III B.V.,
gevestigd te Lierop,
19. de stichting
[gedaagde 19],
gevestigd te [vestigingsplaats],
20. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 20]
gevestigd te [vestigingsplaats],
21. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 21],
gevestigd te [vestigingsplaats],
22. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LIEROP MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Lierop,
23. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 23],
gevestigd te [vestigingsplaats],
24. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 24],
gevestigd te [vestigingsplaats],
25. de vennootschap naar vreemd recht
[gedaagde 25],
gevestigd te [vestigingsplaats],
26. de stichting
STICHTING [adres 2],
gevestigd te Someren,
27. de stichting
STICHTING KROMVEN,
gevestigd te Someren,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J.J.J. de Rooij te Tilburg.
Partijen zullen hierna de Staat en [gedaagden]genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 30 november 2011, waarbij is vastgesteld dat de zaak in conventie tegen gedaagde sub 13 Lierop Logistics B.V. (hierna Lierop Logistics) is geschorst in verband met het faillissement van die gedaagde, en waarin in reconventie de Staat is ontslagen van de instantie wat betreft deze vennootschap
  • het tussenvonnis van 8 februari 2012, waarbij een comparitie van partijen is bevolen
  • het proces-verbaal van comparitie van 11 mei 2012
  • het proces-verbaal van comparitie van 23 november 2012
  • de conclusie na comparitie van de Staat, houdende een eiswijziging
  • de beslissing van de rolrechter dat het recht van [gedaagden]om te mogen concluderen voor antwoordconclusie na comparitie is vervallen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Van de gedaagden in conventie is de heer [gedaagde 1] (hierna [gedaagde 1]) de vader van de heer [gedaagde 2] (hierna [gedaagde 2]). De overige gedaagden maken deel uit van drie takken van vennootschappen en stichtingen van [gedaagde 1] en/of[gedaagde 2] Van hun buitenlandse vennootschappen is er één gedagvaard.
2.2.
Aan het hoofd van de eerste tak (hierna de tak Broeslee) staat [gedaagde 16], waarvan [gedaagde 1] en diens echtgenote [A] de statutaire bestuurders zijn. Deze vennootschap heeft vier dochters, waaronder Broeslee I B.V. (hierna Broeslee I), waarvan [gedaagde 16] bestuurder is.
2.3.
Aan het hoofd van de tweede tak (hierna de tak Stichting Beheer) staat de [gedaagde 19] (hierna de Stichting Beheer), waarvan [gedaagde 1], mevrouw [B] (de echtgenote van [gedaagde 2]) en de heer [C](een andere zoon van [gedaagde 1]) de statutaire bestuurders zijn. De Stichting Beheer is aandeelhouder van [gedaagde 20], die vijf dochters heeft. Een van die dochters is [gedaagde 21](hierna Internationale Varkenshandel), waarvan [gedaagde 1] bestuurder is.
2.4.
Aan het hoofd van de derde tak (hierna de tak STAK) staat de [gedaagde 3] (hierna de STAK), waarvan [gedaagde 2] tot medio 2011 bestuurder was. De STAK is aandeelhouder van V.V.T.M. Beheer B.V. (hierna VVTM), waarvan [gedaagde 2] bestuurder was. [gedaagde 2] was ook direct of indirect via VVTM bestuurder van de dochters en kleindochters van VVTM, waarvan vijf hierna te noemen Nederlandse dochters en een Poolse kleindochter een hoofdrol spelen in dit geding. [gedaagde 2] heeft overigens de tak STAK medio 2011 afgestoten. Sinds 10 juni 2011 is de Pool [D] bestuurder van de STAK, VVTM en haar dochters en kleindochters. [gedaagde 2] was tot medio 2011 certificaathouder van de STAK en daarna [D].
2.5.
Er is ook nog sprake van een vierde tak die onder leiding staat van [C], de eerdergenoemde andere zoon van [gedaagde 1]. Partijen hebben deze tak buiten de discussie gelaten.
2.6.
In de periode vanaf 22 oktober 2007 tot en met 6 december 2010 werden diverse bestuurlijke boeten opgelegd en dwangsommen verbeurd vanwege overtredingen van de Meststoffenwet.
a. a) Aan Broeslee I uit de tak Broeslee werden 33 boetes van totaal € 15.567, opgelegd, die ten tijde van de dagvaarding op € 200, na waren voldaan.
b) Aan de dochters en kleindochters van VVTM uit de tak STAK werden de volgende boetes en dwangsommen van totaal € 614.000, opgelegd:
1) aan [gedaagde 25] (hierna aan te duiden als het [gedaagde 25]), een van de buitenlandse dochters van [gedaagde 15] (dochter van VVTM), 449 boetes van totaal € 138.500,, één boete van € 225.000, en een verbeurde dwangsom van € 4.400,, totaal € 367.900,;
2) aan Meafco B.V. (hierna Meafco), dochter van VVTM, 23 boetes van totaal € 6.700, en één boete van € 225.000,, totaal € 231.700,;
3) aan Varuki B.V. (hierna Varuki), dochter van VVTM, 21 boetes van totaal € 5.700,;
4) aan Agmeva B.V. (hierna Agmeva), dochter van VVTM, 18 boetes van totaal € 5.300,;
5) aan [gedaagde 7], dochter van VVTM, één boete van € 300,;
6) aan VDB Agri Service B.V., dochter van VVTM, één boete van € 2.900,;
c) Daarnaast werden aan [gedaagde 2] als leidinggevende van voornoemde STAK-vennootschappen 134 boetes van totaal € 44.756,14, twee boetes van totaal € 45.000, en 19 dwangsommen van totaal € 210.800, opgelegd, geeft totaal € 300.556,14.
Het totaal van de nog openstaande boetes en dwangsommen bedraagt volgens de Staat (€ 200, voor Broeslee I plus € 614.000, voor de STAK-vennootschappen plus € 300.556,14 voor [gedaagde 2] is) € 914.556,14.
2.7.
Alle besluiten over opgelegde boetes en verbeurde dwangsommen hebben inmiddels formele rechtskracht (zoals door de Staat aan het einde van deze procedure gesteld en door [gedaagden]niet dan wel onvoldoende betwist). De Staat heeft door het leggen van beslagen geprobeerd de boetes en dwangsommen te innen, maar dat heeft bij de beboete vennootschappen uit de tak STAK geen succes gehad. Partijen zijn het erover eens dat deze vennootschappen geen verhaal bieden.
2.8.
Na daartoe op 3 november 2010 verkregen verlof heeft de Staat diverse conservatoire beslagen gelegd ten laste van de 27 gedaagden in conventie.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De Staat vordert  samengevat - :
- primair [gedaagden]hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 914.556,14, vermeerderd met rente;
- subsidiair en meer subsidiair [gedaagden]te veroordelen tot inzage in dan wel afschrift van de door de Staat gewenste bescheiden;
- [gedaagden]te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagden]voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagden]vordert  samengevat -:
1) gehele dan wel gedeeltelijke opheffing van de door de Staat ten laste van [gedaagden]gelegde beslagen, dan wel beperking van de omvang van de beslagen;
2) veroordeling van de Staat om aan [gedaagden]schade te vergoeden, nader op te maken bij staat;
3) veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.5.
De Staat voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
De rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de vorderingen tegen de Poolse vennootschap [gedaagde 25], in ieder geval omdat deze vennootschap is verschenen zonder de bevoegdheid te betwisten (art. 24 EEX-Verordening). Op de vordering tegen deze vennootschap is Nederlands recht van toepassing, omdat de schade als gevolg van de door de Staat gestelde onrechtmatige daad zich voordoet in Nederland (art. 4 lid 1 Rome II).
4.2.
Op de eerste comparitie hebben partijen in verband met de subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen van de Staat afgesproken dat [gedaagden]bepaalde stukken waaronder jaarrekeningen aan de Staat ter beschikking zou stellen en dat, indien die afspraak zou worden nagekomen, in deze instantie het belang zou ontvallen bij de subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen. Op de tweede comparitie is gebleken dat [gedaagden]de afgesproken stukken inderdaad aan de Staat ter beschikking heeft gesteld. [gedaagden]kon weliswaar geen jaarrekening van [gedaagde 25] verschaffen omdat de Poolse wet geen jaarrekeningplicht kent, maar in plaats daarvan zijn belastingaangiften overgelegd. Dat betekent dat [gedaagden]de op de eerste comparitie gemaakte afspraken naar behoren is nagekomen, zodat de (niet uitdrukkelijk ingetrokken) subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen van de Staat bij gebrek aan belang zullen worden afgewezen.
De primaire grondslag van de vordering tot schadevergoeding
4.3.
In de dagvaarding heeft de Staat aan zijn primaire vordering tot schadevergoeding (inmiddels primair) ten grondslag gelegd dat [gedaagden]onrechtmatig jegens de Staat heeft gehandeld door het verhaal van de vorderingen van de Staat te frustreren, waardoor de Staat schade lijdt. De Staat verwijt [gedaagden]met name:
- dat [gedaagden]misbruik maakt van identiteitsverschillen binnen de groep;
- dat [gedaagden]profiteert van het schenden van wettelijke verbintenissen door de beboete vennootschappen;
- dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als bestuurders en/of feitelijk leidinggevenden van de groep hebben bewerkstelligd dat de vennootschappen hun wettelijke verplichtingen niet nakomen en geen verhaal bieden voor de schade die daaruit ontstaat.
4.4.
De Staat heeft deze primaire grondslag als volgt onderbouwd.
4.4.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn gezamenlijk de drijvende krachten achter een internationale groep van bedrijven die zich bezig houdt met het houden van varkens en het verhandelen en transporteren van varkens en mest. De activiteiten van de diverse vennootschappen worden voor een belangrijk deel uitgevoerd en geregisseerd vanaf hetzelfde bedrijfsterrein in Lierop. Er zijn geen vennootschappelijke banden bekend tussen de vennootschappen binnen de invloedssfeer van [gedaagde 1] enerzijds (de tak Broeslee en de tak Stichting Beheer) en de vennootschappen binnen de invloedssfeer van [gedaagde 2] anderzijds (de tak STAK). Ook is formeel geen sprake van een personele unie. Er bestaan echter vele niet-vennootschappelijke banden. Er zijn vennootschappen van de ene tak naar de andere tak verplaatst. [gedaagde 2] is statutair bestuurder van [E] (hierna Zug GmbH), die behoort tot de tak Stichting Beheer van zijn vader. De echtgenote van [gedaagde 1] is statutair bestuurder van de Stichting Beheer. Tegenover het Eindhovens Dagblad hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich gezamenlijk gepresenteerd als directeur van de groep. Volgens de AID en het CBB is [gedaagde 2] feitelijk leidinggevende van Broeslee I. [gedaagde 1] is dagelijks aanwezig op het bedrijfsterrein aan [adres 2] en geeft het personeel instructies. Aangenomen moet daarom worden dat [gedaagde 1] feitelijk leidinggevende is van de beboete vennootschappen, al dan niet gezamenlijk met [gedaagde 2]
Daarnaast bestaan diverse banden op organisatorisch vlak. De feitelijke werkzaamheden van de vennootschappen uit de tak STAK vinden plaats op het adres [adres 2], waar ook de feitelijke werkzaamheden en de administratie van Broeslee I uit de tak Broeslee plaatsvinden. Tot voor kort bevond ook de administratie van de tak STAK zich op dat adres. Broeslee I stelt haar bedrijfsterrein en haar mesthygiëniseringsinstallatie ter beschikking aan Meafco en Varuki uit de tak STAK en zij leaset vrachtwagens die zij door het [gedaagde 25] uit de tak STAK laat gebruiken. Uit een AID-onderzoek is gebleken dat geen onderscheid gemaakt kan worden tussen de opslag door Varuki (tak STAK) en Broeslee I (tak Broeslee). De groep presenteert zich door middel van één website en voert één logo op briefpapier en bedrijfswagens. Er bestonden rekening-courantverhoudingen tussen vennootschappen uit verschillende takken, waarbij doorlopend interne overboekingen plaatsvonden zonder dat daaraan facturen ten grondslag lagen.
4.4.2.
Bij het mesttransport en de afvoer van mest overtreedt de groep reeds jarenlang stelselmatig bepalingen van de Meststoffenwet. Het niet verrichten van daarin voorgeschreven administratieve handelingen levert kostenbesparingen op, die de groep in staat stellen om ver onder de prijs te concurreren, waardoor zij erin geslaagd is zich in Oost-Brabant een belangrijke positie te verwerven op het gebied van mesttransport. De vennootschappen die zich bezighouden met de varkenshandel profiteren van de werkwijze bij de mesthandel, omdat gunstigere prijsafspraken kunnen worden gemaakt bij bundeling van mesthandel en varkenshandel.
4.4.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben een ondoorzichtige constructie van vennootschappen gecreëerd en in stand gehouden met het kennelijk oogmerk verhaal van schuldeisers te voorkomen. De groep gaat aldus te werk dat zij haar activiteiten gedurende een beperkte periode via een bepaalde vennootschap laat lopen. Tijdens die periode wordt de mestwetgeving niet nageleefd en worden boetes opgelegd aan de betreffende vennootschap. De opbrengst van de activiteiten komt (direct of indirect) ten goede aan andere vennootschappen binnen de groep, vermoedelijk Broeslee I en mogelijk ook in buitenlandse vennootschappen. Vervolgens worden de activiteiten voortgezet door een nieuwe of herleefde vennootschap (zo is Meafco opgevolgd door Varuki, die op haar beurt is opgevolgd door Agmeva). De oude vennootschap wordt leeg achtergelaten en biedt geen verhaal voor schuldeisers zoals de Staat, hoewel [gedaagde 1] en [gedaagde 2] redelijkerwijze rekening dienden te houden met de aanspraken van de Staat.
4.4.4.
In Lierop en omstreken is algemeen bekend dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zeer gefortuneerd zijn. Blijkens de website van de groep heeft zij 40 trucks in bedrijf, werken er ruim 100 medewerkers en is de jaaromzet ongeveer € 100.000.000,. Aangenomen mag worden dat dit met een niet onaanzienlijke winst gepaard gaat. In punt 12 van de conclusie van antwoord in conventie bevestigt [gedaagden]dat de groep winst maakt. Uit interne kostprijsberekeningen blijkt dat in de mesthandelvennootschappen werd gerekend met een winstmarge voor belastingen van 10% van de omzet. In een door een Zwitserse belastingadviseur namens Zug GmbH aan de Zwitserse belastingdienst geschreven brief van 15 december 2008 is vermeld dat de groep voor het jaar 2008 met een omzet van ca. € 4.000.000, en een winst van € 800.000, rekende. Volgens de jaarrekeningen maken de in Nederland gevestigde vennootschappen echter per saldo verlies. Dat betekent dat [gedaagden]de opbrengst van de bedrijfsactiviteiten (direct of indirect) ten goede laat komen aan andere (buitenlandse) vennootschappen binnen de groep.
4.4.5.
De Staat wijst erop dat het eigen vermogen van de vennootschappen uit de tak STAK is afgenomen van € 581.655, negatief in 2008 tot € 1.620.041, negatief in 2009, terwijl het eigen vermogen van de vennootschappen uit de tak Stichting Beheer is toegenomen van € 243.999, in 2008 tot € 551.684, in 2009 en het eigen vermogen van de vennootschappen uit de tak Broeslee is toegenomen van € 605.077, in 2008 tot € 796.769, in 2009. De vennootschappen in de tak STAK hebben in 2009 een verlies geleden van ruim € 1.000.000,. Totaal hebben de in Nederland gevestigde vennootschappen een verlies geleden van ruim € 500.000,. Kennelijk valt de winst van de groep dus vrij in de buitenlandse vennootschappen van de groep.
4.4.6.
De Staat wijst er ook nog op dat Meafco per 31 december 2007 (toen de Staat het voornemen tot het opleggen van boetes al bekend had gemaakt) omvangrijke rekening-courantvorderingen had (waarvan de belangrijkste een vordering van € 1.271.640, op Broeslee I betrof) en dat die vorderingen per 31 december 2008 tot € 0, waren gedaald. Het [gedaagde 25], dat in sommige jaren winst maakte, had per 31 december 2007 vorderingen en overlopende activa van € 2.312.113,, waarna dat per 31 december 2008 was gedaald tot € 96.806, negatief.
4.4.7.
De met het oogmerk van benadeling van schuldeisers gekozen constructie sluit naadloos aan op de aanpak die [gedaagde 2] hanteert om het verhaal van zijn privéschuldeisers te frustreren. Hij meldde aan een deurwaarder dat hij in privé geen vermogensbestanddelen bezit omdat hij al eens failliet is geweest. Broeslee I heeft ten behoeve van [gedaagde 2] een kolossaal woonhuis gebouwd aan [adres 1]. [gedaagde 2] is daar feitelijk al woonachtig, maar staat nog ingeschreven op zijn oude adres aan [adres 2]. Omdat hij op de loonlijst stond bij Broeslee I en een woonhuis van Broeslee I bewoont, is voor hem niet van belang of de vennootschappen uit de tak STAK winst maken.
4.5.
[gedaagden]voert het navolgende verweer tegen de primaire grondslag van de primaire vordering van de Staat.
4.5.1.
Er is geen sprake van één internationale groep van bedrijven. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hadden gescheiden ondernemingen. [gedaagde 1] hield zich via de tak Broeslee bezig met de varkensmesterij en met de handel in varkens en ander vee binnen Nederland (waarmee hij recent is gestopt vanwege gezondheidsproblemen). [gedaagde 2] richtte zich via de tak STAK op de mesthandel en op transport. De tak Stichting Beheer betrof werkmaatschappijen die diensten aan andere vennootschappen verleenden.
Betwist wordt dat [gedaagde 1] feitelijk leidinggevende was van de tak STAK en [gedaagde 2] feitelijk leidinggevende van de tak Broeslee. Er is hoogstens sprake van een aantal bedrijven die samen kantoor hielden in Lierop. Van gezamenlijk uitvoeren en regisseren van activiteiten is geen sprake. [gedaagde 1] kwam alleen op het kantooradres aan [adres 2] in verband met de uitoefening van zijn taak als bestuurder van de met hem zakelijk verbonden vennootschappen. Hij gaf geen instructies aan het personeel in verband met de activiteiten van de vennootschappen uit de tak STAK. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben nooit gezegd dat zij gezamenlijk directeur van een groep zijn. De taak en invloed van de echtgenote van [gedaagde 2] als medebestuurder van Stichting Beheer is zeer beperkt. [gedaagde 2] is alvast als medebestuurder van Zug GmbH ingeschreven omdat het de bedoeling is dat hij op termijn de leiding daarvan op zich neemt. Om redenen van doelmatigheid en kostenbesparing waren in het verleden de kantoorlocaties gebundeld. Betwist wordt dat geen onderscheid gemaakt kan worden tussen de opslag door Varuki en Broeslee I. De website en het logo zijn geadviseerd door een reclamebureau om louter marketingtechnische redenen. De rekening-courantverhoudingen betroffen geen financieringsrelatie tussen de takken. De interne overboekingen betroffen zakelijke transacties. Ook de overige door de Staat genoemde banden bewijzen het door de Staat gestelde groepsverband niet.
4.5.2.
Betwist wordt dat sprake was van het stelselmatig overtreden van de Meststoffenwet. [gedaagden]heeft geleerd van de bestuursrechtelijke uitspraken en heeft geïnvesteerd in apparatuur en in de administratieve organisatie van mesttransporten. Betwist wordt dat de gestelde overtredingen [gedaagden]in staat zouden stellen om ver onder de prijs te concurreren.
4.5.3.
Er is geen sprake van een ondoorzichtige constructie van vennootschappen. Voor de verschuiving van twee vennootschappen bestonden goede redenen. Er was geen sprake van het leeg achterlaten van oude vennootschappen met het doel schuldeisers geen verhaalsmogelijkheden te bieden. Ontkend wordt dat de opbrengsten van de activiteiten van vennootschappen ten goede zijn gekomen aan andere vennootschappen.
De mesthandel werd in 2006 gestart door Meafco uit de tak STAK. De handel in drijfmest was op dat moment relatief nieuw en het opzetten daarvan vergde aanzienlijke investeringen en aanloopkosten zodat dit in de jaren 2006 tot en met 2008 nog niet winstgevend was. De mesthandel bestond uit het ophalen van mest bij Nederlandse boeren, die daarvoor een vergoeding aan Meafco betaalden omdat mest een negatieve waarde heeft. Meafco leverde de mest vervolgens tegen betaling van een lagere vergoeding aan boeren in het buitenland. Haar winst moest komen uit het verschil tussen de vergoedingen. Meafco huurde een mesthygiëniseringsinstallatie van Broeslee I uit de tak Broeslee. Meafco schakelde voor het vervoer van de mest het [gedaagde 25] in, dat vrachtwagens en opleggers huurde van Broeslee I, die ze had geleased van BTL. Later nam [gedaagde 2] de lease van Broeslee I over. Meafco en het [gedaagde 25] maakten daarnaast gebruik van andere diensten uit de andere takken, zoals personeel en kantoor- en bedrijfsruimten.
Op enig moment (in ieder geval vóórdat Meafco wist dat de Staat wellicht boetes zou gaan opleggen) werd de mesthandel van Meafco overgenomen door Varuki. Later werd de mesthandel van Varuki overgenomen door Agmeva. Varuki en Agmeva namen de huur van de installatie van Broeslee I over en ook zij schakelden het [gedaagde 25] in voor het vervoer van de mest. Dit gebeurde alleen om fiscale redenen: doordat de mest door Meafco aan Varuki en later door Varuki aan Agmeva werd overgedragen in een periode waarin geen mest op het land mag worden uitgereden, kon de mest worden overgedragen tegen betaling van een hogere vergoeding door de overdragende partij dan de in de boeken opgenomen negatieve waarde van de mest. Op die manier kon de winst van Meafco en later Varuki worden gedrukt. Het [gedaagde 25] is de hele tijd actief gebleven.
4.5.4.
In deze markt wordt met smalle marges geopereerd; het overgrote deel van de verwerkingsprijs bestaat uit bedrijfskosten. De jaaromzet van ca. € 100.000.000, wordt betwist. De op de website vermelde jaaromzet betreft geen exacte becijfering maar betreft een wervende beschrijving, geredigeerd door een reclamebureau, gericht op invulling van vacatures. De 40 trucks worden geleased en de 100 medewerkers betekenen een zware kostenpost. De jaaromzet wordt voornamelijk door de varkenshandel en niet door de mesthandel gegenereerd. Betwist wordt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zeer gefortuneerd zouden zijn. Vanwege de smalle marges slaat slechts een fractie van de jaaromzet als winst in de ondernemingen neer. De winst voor belastingen was hoogstens 3% van de omzet. [gedaagden]heeft nooit gepretendeerd dat de door de Staat gepretendeerde groep winst heeft gemaakt. In Nederland noch in het buitenland werd winst gemaakt. In de brief van Zwitserse belastingadviseur is een prognose genoemd, die geen bewaarheid is geworden; wellicht heeft hij overdreven om gunstige fiscale voorwaarden te kunnen bedingen.
4.5.5.
Het eigen vermogen van de vennootschappen uit de tak STAK is in 2009 niet met ruim € 1.000.000, maar met ruim € 500.000, gedaald. Er zat weinig actief in de vennootschappen die zich met de mesthandel bezig hielden. Na de overdracht van de activiteiten bestond het actief voornamelijk uit openstaande vorderingen op debiteuren. Met de betalingen van de debiteuren werden lopende verplichtingen betaald en werd de schuld voldaan aan de vennootschap die de activiteiten had overgenomen. Bij de constructie van drie takken is voldoende rekening gehouden met toekomstige korte aanspraken in die zin dat de bedrijfsstructuur steeds is aangepast om aan alle lopende financiële verplichtingen te kunnen voldoen. De boetes en dwangsommen zijn niet betaald omdat de verschuldigdheid daarvan werd betwist. Toen de eerste boetes in 2007 werden opgelegd, waren ze nog niet onherroepelijk en bestond daarom geen noodzaak om te reserveren. Ook het [gedaagde 25] heeft niet gereserveerd omdat [gedaagde 2] het niet eens was met de boetes die waren opgelegd aan dat transportbedrijf, dat in wezen niets met de beweerde overtredingen te maken had.
4.5.6.
De wijziging in 2008 van de vorderingen tussen Broeslee I, Meafco en het [gedaagde 25] laat zich als volgt verklaren. Meafco had in 2007 een schuld aan het [gedaagde 25] in verband met de mesttransporten die het [gedaagde 25] in opdracht van Meafco had uitgevoerd. Het [gedaagde 25] had in 2007 een schuld aan Broeslee I in verband met de door het [gedaagde 25] van Broeslee I gehuurde materieel en andere door Broeslee I voor haar rekening genomen kosten. Ter dekking van de uitgaven van Broeslee I maakte Meafco rechtstreeks geld over naar Broeslee I. Dat stond in 2007 in de boeken als een door Meafco aan Broeslee I verstrekte lening. In 2008 is dit gecorrigeerd doordat Broeslee I in dat jaar de lening aan Meafco terugbetaalde, Meafco met dat geld haar schuld aan het [gedaagde 25] voldeed en het [gedaagde 25] haar schuld aan Broeslee I voldeed.
4.5.7.
Het (naar hedendaagse maatstaven niet kolossaal te noemen) woonhuis aan [adres 1] met aangrenzende bedrijfsruimte is gefinancierd uit de verkoop van varkensrechten. Dit woonhuis is niet ten behoeve van [gedaagde 2] gebouwd. Het gaat om een bedrijfspand met een bedrijfswoning dat is gebouwd bij wijze van uitwijklocatie, omdat in verband met verdere verstedelijking handhaving van de huidige bedrijfslocaties aan de [adres 2] waarschijnlijk niet mogelijk zal zijn. Deze woning is door Broeslee I verhuurd aan [gedaagde 1], die het vervolgens om niet ter beschikking heeft gesteld aan [gedaagde 2]. Feitelijk wordt deze woning alleen bewoond door de echtgenote en de kinderen van [gedaagde 2] Zelf woont [gedaagde 2] in de bedrijfswoning aan [adres 2], die hij van Broeslee I is gaan huren toen hij in 2004 bij Broeslee I in dienst trad als dierverzorger. Dat dienstverband is omstreeks 2007/2008 beëindigd, maar ook daarna is [gedaagde 2] in die woning blijven wonen. [gedaagde 2] is nooit failliet geweest en heeft dat ook niet tegen een deurwaarder gezegd.
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat in belangrijke mate boetes en dwangsommen zijn opgelegd aan Meafco, het [gedaagde 25] en [gedaagde 2]. De aan de overige drie vennootschappen uit de tak STAK opgelegde boetes zijn relatief gering en van de aan Broeslee I opgelegde boetes resteert slechts een zeer gering bedrag. De rechtbank zal zich hierna daarom concentreren op Meafco, het [gedaagde 25] en [gedaagde 2].
4.7.
De centrale stelling van de Staat is dat verhaal op de beboete vennootschappen niet mogelijk is, omdat de beboete vennootschappen uit de tak STAK winst hebben gemaakt waarna hun activa naar andere vennootschappen zijn overgeheveld, dan wel dat de beboete vennootschappen uit de tak STAK kosten hebben gemaakt voor bedrijfsactiviteiten waarvan de winst aan andere vennootschappen is toegekomen terwijl die kosten niet of niet volledig zijn doorbelast (zoals het geval was in het Comsys-arrest van de Hoge Raad van 11 april 2009, NJ 2009/565), dan wel varianten op dergelijke constructies.
4.8.
De rechtbank constateert dat de centrale stelling van de Staat de vordering in verband met de aan [gedaagde 2] opgelegde boetes en dwangsommen niet kan dragen. Het gaat hier immers om een natuurlijk persoon, die zelf geen deel uitmaakte van de door de Staat gestelde constructie van vennootschappen.
4.9.
De Staat heeft op de eerste comparitie erkend (althans heeft zij niet betwist) dat Meafco haar activiteiten al had gestaakt voordat sprake was van een voornemen van de Staat om boetes op te leggen. Daarom kan worden uitgesloten dat [gedaagden]een constructie zoals in het Comsys-arrest heeft opgezet met het specifieke oogmerk om verhaal door de Staat te frustreren van boetes die toen nog helemaal niet bekend waren. Wat betreft Meafco is derhalve hooguit aan de orde dat zij, nadat zij besefte of had moeten beseffen dat de Staat boetes wilde opleggen, haar actief heeft overgeheveld naar andere vennootschappen om verhaal van de boetes door de Staat te frustreren.
4.10.
De algemene stelling in de dagvaarding, dat [gedaagden]de activiteiten van hun vennootschappen aan andere vennootschappen lieten overdragen en de oude vennootschappen leeg achterlieten, gaat in ieder geval niet op voor het [gedaagde 25]. Volgens [gedaagden]is het [gedaagde 25] steeds het transport blijven uitvoeren van de mest waarin Meafco en haar opvolgers handelden. De Staat heeft dat niet tegengesproken en heeft integendeel deze stelling daarna beperkt tot de vennootschappen die zich bezighielden met de mesthandel.
4.11.
De Staat heeft zijn stelling, dat de omzet of het actief van de beboete vennootschappen is weggesluisd naar een of meer andere vennootschappen, niet concreet kunnen maken. De omstandigheid dat er een grote mate van verwevenheid bestond tussen de vennootschappen uit de tak STAK en de vennootschappen uit de takken Broeslee en Stichting Beheer, kan deze stelling niet dragen. Het is in het bedrijfsleven algemeen aanvaard dat een vennootschap diensten en zaken afneemt van een daaraan gelieerde vennootschap en dat de kosten daarvan via een rekening-courantverhouding worden doorberekend. Een dergelijke doorberekening van kosten kan, voor zover in casu van belang, in beginsel slechts als het  jegens andere schuldeisers onrechtmatig - wegsluizen van actief worden aangemerkt, indien de doorberekende kosten aanzienlijk hoger waren dan de waarde van de daartegenover staande diensten of zaken.
4.12.
Ook na kennisname van de na de eerste comparitie aan de Staat beschikbaar gestelde stukken heeft de Staat geen concrete feiten aangevoerd waaruit volgt dat de beboete vennootschappen uit de tak STAK hun omzet of actief hebben weggesluisd naar andere vennootschappen. De Staat heeft niets gesteld over doorberekening aan Meafco en het [gedaagde 25] van specifieke kosten die hoger waren dan de daarvoor afgenomen diensten of zaken rechtvaardigden. De Staat heeft evenmin feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat de omzet van het [gedaagde 25] aanzienlijk lager was dan gelet op de omvang van de mesthandel van Meafco en haar opvolgers te verwachten viel.
4.13.
De Staat heeft gewezen op de overboekingen in 2008 tussen Broeslee I, Meafco en het [gedaagde 25]. Daarvoor heeft [gedaagden]echter een reële verklaring gegeven zoals weergegeven onder 4.5.6. Niets wijst erop dat hier sprake was van het zonder titel of op basis van een valse titel doen van betalingen.
4.14.
Voor het overige heeft de Staat volstaan met veronderstellingen over de totale winst van de drie takken. De brief van de Zwitserse belastingadviseur roept vragen op, omdat men zou verwachten dat een aan het einde van een jaar gegeven prognose van de omzet over dat jaar vrij nauwkeurig is.[gedaagden]geeft daarvoor geen bevredigende verklaring. Deze brief en de overige door de Staat aangevoerde aanwijzingen voor het gezamenlijk behalen van winst door de drie takken zijn echter te vaag om daaruit te kunnen afleiden dat de vennootschappen uit de tak STAK omzet of actief hebben weggesluisd naar andere (buitenlandse) vennootschappen. De Staat heeft niet gesteld dat in de door [gedaagden]ter beschikking gestelde jaarrekeningen en andere stukken onverklaarbare geldstromen tussen de Nederlandse vennootschappen en de buitenlandse vennootschappen zijn opgenomen die erop zouden kunnen wijzen dat winst of actief van de Nederlandse vennootschappen naar de buitenlandse vennootschappen is weggesluisd.
4.15.
De primaire grondslag van de vordering tot schadevergoeding moet daarom worden verworpen.
De subsidiaire grondslag van de vordering tot schadevergoeding
4.16.
Op de tweede comparitie heeft de Staat een eiswijziging aangekondigd. In haar conclusie na comparitie heeft hij een subsidiaire grondslag voor zijn vordering tot schadevergoeding opgevoerd: [gedaagden]heeft onrechtmatig jegens de Staat gehandeld door steeds de schulden van de beboete vennootschappen aan andere groepsmaatschappijen wel te betalen maar niet de schulden aan de Staat, waarna er geen vermogensbestanddelen resteerden waarop de Staat zijn vorderingen kon verhalen.
4.17.
[gedaagden]heeft vanwege de akte niet dienen niet mogen concluderen. Dat betekent dat de door de Staat in haar conclusie na comparitie gestelde nieuwe feiten als onbetwist vast staan. De rechtbank dient zelfstandig te beoordelen of die feiten en de daarop gebaseerde juridische grondslag de schadevergoedingsvordering van de Staat kunnen dragen.
4.18.
De Staat heeft in zijn conclusie na comparitie de gestelde feiten beperkt tot de vijf gedaagden waarbij de conservatoire beslagen doel hebben getroffen:
1) [gedaagde 2] (roerende zaken waaronder personenauto’s en fietsen); de Staat meent dat [gedaagde 2] in ieder geval moet worden veroordeeld tot betaling van de aan hem persoonlijk opgelegde sancties van € 279.900,, vermeerderd met de gevorderde rente;
2) Internationale Varkenshandel (banksaldo), die de Staat aansprakelijk acht voor:
a. a) de schuld van [gedaagde 2], die in 2009 een omvangrijke schuld (€ 148.825, per 31 december 2008) aan Internationale Varkenshandel heeft afgelost;
b) de schuld van Meafco, die in de periode van 23 oktober 2007 tot en met 11 november 2008 totaal € 668.054, aan Internationale Varkenshandel heeft geleend; Internationale Varkenshandel heeft totaal € 716.562, terugbetaald aan Meafco, die deze betalingen volledig heeft gebruikt voor betalingen aan het [gedaagde 25];
3) Broeslee I (onroerende zaken, mestinstallatie en varkensrechten), die de Staat aansprakelijk acht voor:
a. a) de schuld van Meafco, die in de periode van 5 november 2007 tot en met 9 oktober 2008 totaal € 1.638.270, aan Broeslee I heeft geleend zodat Broeslee I vrachtwagens kon huren; Broeslee I heeft dit bedrag op 9 oktober 2008 volledig terugbetaald, waarna Meafco het volledig heeft gebruikt om het [gedaagde 25] te voldoen;
b) de schuld van het [gedaagde 25], dat in de periode van 27 maart 2008 tot en met 31 juli 2008 diverse aanzienlijke bedragen aan Broeslee I heeft betaald (de rechtbank heeft de opgegeven bedragen niet opgeteld, maar duidelijk is dat het totaal hoger is dan de door het [gedaagde 25] verschuldigde boeten en dwangsommen);
4) Lierop Logistics (banksaldo), die de Staat aansprakelijk acht voor de schulden van Agmeva;
5) [gedaagde 1], die volgens de Staat indirect heeft geprofiteerd van het feit dat de vordering van de Staat onbetaald werd gelaten doordat zijn vordering op [gedaagde 16] toenam en doordat Broeslee I een aanzienlijk deel van haar schuld aan [gedaagde 16] afloste.
4.19.
De rechtbank constateert dat de subsidiaire grondslag voor de vorderingen tegen de overige 22 gedaagden in het geheel niet is onderbouwd, zodat die vorderingen moeten worden afgewezen.
4.20.
De rechtbank kan in dit vonnis niet oordelen over de vordering tegen Lierop Logistics, omdat de procedure tegen die gedaagde in conventie is geschorst in verband met het faillissement van Lierop Logistics.
4.21.
De rechtbank stelt voorop dat selectieve betaling op zichzelf niet onrechtmatig is, maar dat daarvoor bijkomende omstandigheden nodig zijn (zie het arrest van de Hoge Raad van 22 mei 1931, NJ 1931 p. 1429). Indien bijvoorbeeld een financieel noodlijdend bedrijf een reddingspoging onderneemt door alleen de crediteuren te betalen die diensten of zaken leveren die voor voortzetting van de onderneming noodzakelijk zijn, dan is dat niet per definitie onrechtmatig jegens de overige crediteuren, die van de selectieve betaling profiteren indien de reddingspoging slaagt en alle crediteuren kunnen worden betaald. Dat ligt anders indien duidelijk is dat de onderneming niet meer kan worden gered of de onderneming zelfs al is gestaakt. Ook in dat geval zijn echter bijkomende omstandigheden nodig om de selectieve betaling te kunnen aanmerken als onrechtmatig jegens andere schuldeisers. Daarvan is bijvoorbeeld sprake indien een nog niet opeisbare schuld is betaald, indien groepsmaatschappijen zijn bevoordeeld door hun vorderingen te voldoen bij voorrang boven andere schuldeisers, of indien één schuldeiser bewust is benadeeld terwijl alle andere schuldeisers wel zijn betaald. In dat geval handelt de selectief betalende persoon/vennootschap onrechtmatig jegens de benadeelde schuldeisers. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad zijn diverse gevallen bekend waarin is geoordeeld dat ook onrechtmatig werd gehandeld door de bestuurder van de selectief betalende vennootschap (indien aan hem persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt van de betaling) en de moedermaatschappij van die vennootschap (die als bepaler van het beleid van de betalende vennootschap ervoor verantwoordelijk is dat de vorderingen van haarzelf of andere groepsvennootschappen bij voorrang werden voldaan).
4.22.
Uit de stellingen van de Staat volgt dat [gedaagde 2] in twee van deze categorieën zou moeten vallen. Hij was immers bestuurder van Meafco en het [gedaagde 25] die (volgens de Staat onrechtmatige selectieve) betalingen hebben gedaan aan Internationale Varkenshandel en/of Broeslee I. Daarnaast heeft hij volgens de Staat ook privé zelf een selectieve betaling gedaan aan Internationale Varkenshandel. De Staat heeft er echter voor gekozen om in verband daarmee alleen Internationale Varkenshandel en Broeslee I aan te spreken. Aan zijn vordering tegen [gedaagde 2] legt de Staat slechts ten grondslag dat aan [gedaagde 2] persoonlijk boetes en dwangsommen zijn opgelegd tot betaling waarvan hij moet worden veroordeeld. Deze vordering moet echter bij gebrek aan belang worden afgewezen. De Staat beschikt al over bestuursrechtelijke titels voor het verhaal van de aan [gedaagde 2] persoonlijk opgelegde boetes en dwangsommen. De Staat heeft niet gesteld welk belang hij heeft bij het daarnaast verkrijgen van een civielrechtelijke titel.
4.23.
[gedaagde 1] zou kunnen vallen in de categorie van bestuurders van selectief betalende vennootschappen indien hij feitelijk bestuurder was van Meafco en het [gedaagde 25]. In het kader van de primaire grondslag van de vordering tot schadevergoeding heeft de Staat ook gesteld dat [gedaagde 1] feitelijk leidinggevende was van de vennootschappen uit de tak STAK. Bij de subsidiaire grondslag van de vordering tot schadevergoeding doet de Staat daar echter geen beroep op. De Staat verwijt [gedaagde 1] in dit kader slechts dat hij indirect heeft geprofiteerd van de selectieve betalingen aan Broeslee I. Het profiteren van een selectieve betaling door een indirecte aandeelhouder van de ontvangende vennootschap is echter op zichzelf niet onrechtmatig. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden nodig, waarover de Staat niets heeft gesteld. De vordering tegen [gedaagde 1] moet daarom worden afgewezen.
4.24.
Dan resteren de vorderingen op Internationale Varkenshandel en Broeslee I. Deze vennootschappen zijn geen (directe of indirecte) bestuurders of aandeelhouders van Meafco en het [gedaagde 25], de vennootschappen die de selectieve betaling hebben gedaan. Zij zijn evenmin aan te merken als vennootschappen die in belangrijke mate invloed konden uitoefenen op het beleid van Meafco en het [gedaagde 25]. Deze laatste vennootschappen behoren immers tot de tak STAK, waarvan [gedaagde 2] statutair bestuurder is, terwijl Internationale Varkenshandel behoort tot de tak Stichting Beheer en Broeslee I tot de tak Broeslee, welke takken andere statutaire bestuurders hebben. De rol van Internationale Varkenshandel en Broeslee I is beperkt tot die van ontvangers van betalingen door Meafco en het [gedaagde 25] die volgens de Staat selectief waren.
4.25.
De Staat verwijt Internationale Varkenshandel onder 2.b dat zij uit hoofde van een lening totaal € 668.054, van Meafco heeft ontvangen. De rechtbank constateert dat een deel van dit bedrag door Meafco aan Internationale Varkenshandel is geleend in de periode tussen oktober 2007, toen de Staat het voornemen tot het opleggen van sancties aan Meafco kenbaar maakte, en februari 2008, toen de eerste boetes aan Meafco werden opgelegd. Dat betekent dat de Staat in deze periode nog geen opeisbare vordering op Meafco had. De betalingen door Meafco aan Internationale Varkenshandel in deze periode vallen daarom hoe dan ook niet in de categorie van onrechtmatige selectieve betalingen. Een betaling aan een schuldeiser met een opeisbare vordering is immers op zichzelf niet onrechtmatig jegens andere schuldeisers die slechts toekomstige of niet opeisbare vorderingen hebben. Hooguit kan de Staat zich erover beklagen dat Meafco haar kapitaal niet heeft gereserveerd voor de aangekondigde boetes, maar dat kapitaal heeft gebruikt om geldleningen aan derden te verschaffen. De rechtbank laat in het midden of het accepteren van het aanbod van Meafco tot het verschaffen van een lening als onrechtmatig handelen van Internationale Varkenshandel kan worden beschouwd. Ook laat de rechtbank in het midden of de latere geldleningen, die hebben plaatsgevonden toen de boetes inmiddels waren opgelegd, als onrechtmatig handelen van Internationale Varkenshandel jegens de Staat kunnen worden aangemerkt. Hoe dan ook heeft de Staat als gevolg daarvan geen schade geleden. Internationale Varkenshandel heeft immers dit geleende bedrag aan Meafco terugbetaald. De omstandigheid dat Meafco het door Internationale Varkenshandel terugbetaalde bedrag heeft gebruikt voor betalingen aan het [gedaagde 25] die volgens de Staat ook onrechtmatig jegens hem waren, is voor de vordering op Internationale Varkenshandel niet van belang. Voor de betalingen door Meafco aan het [gedaagde 25] is Internationale Varkenshandel niet verantwoordelijk omdat zij het beleid van Meafco niet bepaalde. De vordering tegen Internationale Varkenshandel moet daarom worden afgewezen voor zover gebaseerd op het verwijt onder 2.b.
4.26.
De Staat verwijt Broeslee I onder 3.a dat zij uit hoofde van een lening totaal € 1.638.270, van Meafco heeft ontvangen. Ook hier geldt dat het grootste deel van deze lening is verschaft toen de boetes aan Meafco al wel waren aangekondigd maar nog niet waren opgelegd, en dat de Staat als gevolg van de leningen aan Broeslee I geen schade heeft geleden omdat Broeslee I het geleende bedrag aan Meafco heeft terugbetaald. Bovendien ging het hier feitelijk niet om een lening, maar om een verkeerde administratieve boeking die in 2008 is gecorrigeerd (zoals weergegeven onder 4.5.6). Die correctie was niet onrechtmatig jegens andere schuldeisers, omdat het vermogen van de betreffende vennootschappen daardoor niet werd gewijzigd. Ook de liquiditeit werd niet gewijzigd, omdat tegenover elke betaling door een vennootschap de ontvangst van een betaling door een andere vennootschap stond. De vordering tegen Broeslee I moet daarom worden afgewezen voor zover gebaseerd op het verwijt onder 2.b.
4.27.
Dan resteert het verwijt onder 2.a dat Internationale Varkenshandel een betaling van € 148.825, heeft ontvangen van [gedaagde 2] en het verwijt onder 3.b dat Broeslee I diverse betalingen van het [gedaagde 25] heeft ontvangen. Deze betalingen zijn door [gedaagden]niet betwist. Evenmin heeft [gedaagden]betwist dat deze betalingen zijn gedaan nadat de boetes en dwangsommen al waren opgelegd en dat deze boetes en dwangsommen niet zijn betaald. De Staat heeft geen concrete informatie verschaft over de financiële toestand van [gedaagde 2] en het [gedaagde 25] op het moment van deze betalingen. Duidelijk is dat zij op dit moment geen verhaal bieden voor de vorderingen van de Staat, maar voor het verwijt van onrechtmatige selectieve betalingen is het tijdstip van die betalingen doorslaggevend. Het [gedaagde 25] heeft haar onderneming kennelijk voortgezet totdat de tak STAK werd overgedragen aan [D] (en wellicht ook daarna), zodat niet uit te sluiten is dat het [gedaagde 25] op het moment van de betalingen aan Broeslee I nog niet hoefde te beseffen dat zij niet in staat zou zijn de boetes en dwangsommen aan de Staat te betalen.
Hierna zal de rechtbank er echter veronderstellenderwijze vanuit gaan dat [gedaagde 2] en het [gedaagde 25] met deze betalingen inderdaad onrechtmatig jegens de Staat hebben gehandeld.
4.28.
Indien sprake is van een selectieve betaling waarmee de betaler onrechtmatig handelt jegens een daardoor benadeelde andere schuldeiser, betekent dit nog niet automatisch dat ook de ontvanger van de selectieve betaling onrechtmatig handelt jegens die andere schuldeiser. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden nodig. Daarvan is bijvoorbeeld sprake indien:
1) de betaling is ontvangen door de moedermaatschappij van de betalende vennootschap of een andere persoon die in belangrijke mate het beleid van de betalende vennootschap bepaalt;
2) de betaler door de ontvanger tot betaling is bewogen;
3) sprake is van samenspanning zoals aan de orde in art. 47 Fw.
4.29.
Denkbaar is dat een selectieve betaling ook nog in andere situaties kan worden aangemerkt als onrechtmatig handelen door de ontvanger, maar daarover heeft de Staat niets gesteld. De onder 1 bedoelde situatie doet zich niet voor: [gedaagde 2] is een natuurlijk persoon en Broeslee I bepaalde het beleid van het [gedaagde 25] niet. Ook de onder 2 bedoelde situatie doet zich niet voor: de Staat heeft niet gesteld dat [gedaagde 2] door Internationale Varkenshandel en/of het [gedaagde 25] door Broeslee I onder druk zijn gezet om te betalen. Dan resteert hooguit de onder 3 genoemde samenspanning.
4.30.
Indien de betalende vennootschap en de ontvangende vennootschap dezelfde (formele of feitelijke) bestuurder hebben, mag daaruit worden afgeleid dat de ontvangende vennootschap er bekend mee was dat andere schuldeisers door de betaling werden benadeeld. De Hoge Raad heeft echter in het kader van art. 47 Fw geoordeeld dat die bekendheid onvoldoende is om samenspanning aan te kunnen nemen. Daarvoor is noodzakelijk dat de betaler en de ontvanger allebei de bedoeling hebben gehad om met de gewraakte betaling de ontvanger daarvan te bevoordelen boven andere schuldeisers. Daarover heeft de Staat niets gesteld. De vorderingen tegen Internationale Varkenshandel en Broeslee I voor zover gebaseerd op de verwijten 2.a en 3.b moeten daarom worden afgewezen.
4.31.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat, zelfs al zouden Internationale Varkenshandel en Broeslee I onrechtmatig hebben gehandeld door selectieve betalingen te ontvangen, zij niet aansprakelijk zijn voor de volledige vordering van de Staat, maar slechts voor de boetes en dwangsommen die verschuldigd zijn door degenen die de onrechtmatige selectieve betalingen aan Internationale Varkenshandel en Broeslee I hebben gedaan en tot maximaal het bedrag van de door hen ontvangen betalingen.
Conclusie
4.32.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat alle in conventie ingestelde vorderingen van de Staat moeten worden afgewezen.
4.33.
De Staat zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden]worden begroot op:
- explootkosten €  0,00
- griffierecht 3.490,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
7.740,00(3,0 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal €  11.230,00
in reconventie
4.34.
Uit de afwijzing van de vordering in conventie volgt dat de beslagen ten onrechte zijn gelegd. De Staat heeft erkend dat, indien in conventie komt vast te staan dat geen van de gedaagden onrechtmatig heeft gehandeld, de door de Staat gelegde beslagen onrechtmatig waren. Dat betekent dat de reconventionele vorderingen van [gedaagden]toewijsbaar zijn, met dien verstande dat de gevorderde wettelijke rente naar de schadestaatprocedure zal worden verwezen.
4.35.
Het voorgaande geldt niet voor Lierop Logistics, omdat de Staat in reconventie is ontslagen van de instantie wat betreft die vennootschap.
4.36.
De Staat zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden]worden begroot op:
- explootkosten €  0,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
2.580,00(2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 2.580,00)
Totaal €  2.580,00

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
constateert dat de procedure tegen Lierop Logistics is geschorst,
5.2.
wijst de vorderingen van de Staat tegen de overige gedaagden af,
5.3.
veroordeelt de Staat in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden](met uitzondering van Lierop Logistics) tot op heden begroot op € 11.230,00,
in reconventie
5.4.
heft op alle op basis van het beslagverlof van 3 november 2010 op verzoek van de Staat ten laste van [gedaagden]gelegde conservatoire beslagen, met uitzondering van het gelegde beslag ten laste van Lierop Logistics,
5.5.
veroordeelt de Staat tot vergoeding aan [gedaagden](met uitzondering van Lierop Logistics) van de schade als gevolg van het leggen van deze beslagen, op te maken bij staat,
5.6.
veroordeelt de Staat in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden](met uitzondering van Lierop Logistics) tot op heden begroot op € 2.580,00,
5.7.
verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Bik en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2013.