In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 13 november 2013 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een betrokkene, die eerder ter beschikking was gesteld na het plegen van ernstige seksuele delicten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de termijn van terbeschikkingstelling met twee jaar te verlengen, toegewezen. De betrokkene was ter beschikking gesteld na een arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 16 april 2004 en de laatste verlenging vond plaats op 11 november 2011.
Tijdens de openbare terechtzitting op 30 oktober 2013 zijn de officier van justitie, deskundigen en de terbeschikkinggestelde zelf gehoord. De deskundigen gaven aan dat de betrokkene, ondanks enige vooruitgang in zijn behandeling, nog steeds een hoog risico op recidive vertoonde. De rechtbank heeft de inhoud van het advies van de kliniek, waar de betrokkene verbleef, in haar overwegingen meegenomen. Dit advies wees op de aanhoudende problematiek van de betrokkene, waaronder exhibitionisme en pedofilie, en de noodzaak van langdurige begeleiding.
De rechtbank heeft de zorgen van de verdediging over de sluiting van de kliniek en de gevolgen daarvan voor de behandeling van de betrokkene erkend, maar kon niet inzien wat zij hierin voor de terbeschikkinggestelde zou kunnen betekenen. Gezien de ernst van de delicten en de risico's voor de veiligheid van anderen, heeft de rechtbank besloten de terbeschikkingstelling met twee jaar te verlengen. De beslissing is genomen op basis van artikel 38d van het Wetboek van Strafrecht, dat de verlenging van de terbeschikkingstelling eist wanneer de veiligheid van anderen in het geding is.