In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 14 november 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een varkenshouder en het dagelijks bestuur van Waterschap Aa en Maas. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.A.J.M. van Houtum, had bezwaar gemaakt tegen een last onder dwangsom die hem was opgelegd vanwege een overtreding van artikel 6.2, lid 1 onder a, van de Waterwet. De last was opgelegd omdat op 11 februari 2013 afvalwater van het bedrijf van eiser was geloosd op een watergang, wat door een buitengewoon opsporingsambtenaar was geconstateerd. Eiser betwistte de overtreding en stelde dat de gierton, die aan zijn trekker was gekoppeld, door derden was ontvreemd.
De rechtbank oordeelde dat de lozing aan eiser kon worden toegerekend, omdat deze was verricht met een aan hem toebehorende gierton die onafgesloten op zijn terrein stond. De rechtbank vond dat eiser tekort was geschoten in zijn verantwoordelijkheid om de overtreding te voorkomen, ook al had hij de lozing niet zelf verricht. De rechtbank concludeerde dat er voldoende gevaar voor herhaling van de overtreding bestond, gezien de eerdere handhavingsgeschiedenis van eiser en de acute schade voor het watersysteem.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat de opgelegde last onder dwangsom rechtmatig was. Eiser had niet aangetoond dat de handhaving onevenredig was of dat de hoogte van de dwangsom niet gemotiveerd was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.