2.5Draagkracht van de vrouw
De vrouw heeft bij brief van 29 augustus 2013 verschillende draagkrachtberekeningen overgelegd. Voor de bepaling van de draagkracht van de vrouw in de periode van
1 januari 2012 tot 1 maart 2013 gaat de rechtbank uit van de draagkrachtberekening die is overgelegd als productie 17. Voor de periode na 1 maart 2013 gaat de rechtbank uit van de draagkrachtberekening die is overgelegd als productie 18. Voor zover deze gegevens tussen partijen niet vaststaan, zal de rechtbank hier gemotiveerd op ingaan.
Winst uit onderneming (tot 1 maart 2013)
De vrouw gaat in de door haar overgelegde draagkrachtberekening tot 1 maart 2013 uit van een winst uit onderneming van € 125.000,00 bruto per jaar. De vrouw neemt via haar onderneming deel aan een maatschap. Zij verwijst naar de door haar overgelegde jaarstukken 2011. Volgens de vrouw bedraagt haar winstaandeel in de maatschap
€ 195.000,00 bruto per jaar. Na aftrek van de kosten van haar onderneming, onder meer met betrekking tot pensioenopbouw en afschrijvingen op goodwill, resteert een bedrijfsresultaat van € 125.000,00 bruto per jaar.
Volgens de man dient bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw te worden uitgegaan van een winst uit onderneming van € 195.000,00 bruto per jaar. De man betwist de door de vrouw gestelde kosten en afschrijvingen. Voorts stelt de man dat rekening moet worden gehouden met het vermogen in de onderneming van de vrouw, bijna € 40.000,00.
De vrouw wijst er op dat het vermogen in de onderneming is afgenomen. Volgens de vrouw dient met het vermogen geen rekening te worden gehouden. De vrouw geeft ter zitting desgevraagd aan dat de jaarstukken met betrekking tot 2012 nog niet zijn verwerkt door de accountant.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de door de vrouw overgelegde jaarstukken blijkt dat haar winstaandeel in de maatschap (afgerond) € 195.000,00 bruto per jaar bedraagt. Ook volgt hieruit dat er na kosten en afschrijvingen een bedrijfsresultaat resteert van (afgerond) € 125.000,00 bruto per jaar.
De rechtbank acht de door de vrouw opgevoerde kosten en afschrijvingen, waaronder kosten voor pensioenopbouw en afschrijvingen op goodwill, niet onredelijk. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw uitgaan van een winst uit onderneming van € 125.000,00 bruto per jaar.
De rechtbank overweegt dat uit de jaarstukken volgt dat het ondernemingsvermogen is afgenomen naar € 33.706,00. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting gaat de rechtbank er van uit dat het vermogen niet door de vrouw zonder gevaar voor de continuïteit van de onderneming volledig kan worden ontrokken uit de onderneming. De rechtbank zal bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw geen rekening houden met voornoemd ondernemingsvermogen.
Winst uit onderneming (na 1 maart 2013)
De vrouw gaat in de door haar overgelegde draagkrachtberekening na 1 maart 2013 uit van een winst uit onderneming van € 109.375,00 bruto per jaar. De vrouw stelt dat zij in verband met de zorg voor [X] per 1 maart 2013 minder is gaan werken. Zij heeft haar werkzaamheden van 80% teruggebracht naar 70%.
De man stelt dat op de vrouw een inspanningsverplichting rust. De keuze van de vrouw om minder te gaan werken, dient voor haar rekening te blijven. Ook wijst hij er op dat de opvangkosten van [X] niet zijn verminderd. Volgens de man moet bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw na 1 maart 2013 worden uitgegaan van het eerder genoemde inkomen.
De vrouw geeft ter zitting aan dat zij de uren bij de kinderopvang niet heeft verminderd, maar [X] op woensdag soms geen gebruik meer maakt van de opvang.
De rechtbank overweegt als volgt.
De vrouw heeft ter zitting gemotiveerd gesteld dat zij haar werkzaamheden heeft verminderd in verband met een betere verhouding tussen haar werk en de zorg voor de minderjarige [X]. De rechtbank acht het niet onredelijk dat de vrouw in de periode dat zij grotendeels, in ieder geval op werkdagen, de zorg voor [X] heeft gedragen, zij haar werkzaamheden heeft verminderd naar 70%. De rechtbank gaat
met ingang van
1 maart 2013dan ook uit van de door de vrouw overgelegde draagkrachtberekening, waarin een winst uit onderneming is opgenomen van € 109.375,00 bruto per jaar.
Zoals hiervoor is overwogen, zal de rechtbank met ingang van de datum van deze beschikking een zorgregeling bepalen, waarbij [X] de ene week bij de vrouw zal verblijven en de andere week bij de man. De rechtbank is van oordeel dat er voor de vrouw vanaf dat moment niet langer aanleiding bestaat om minder (70%) te werken. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de vrouw
met ingang van de datum van deze beschikkinghaar werkzaamheden weer zal uitbreiden naar 80%. De rechtbank overweegt dat de vrouw de mogelijkheid heeft om deze werkzaamheden voornamelijk uit te voeren in de week dat [X] bij de man verblijft, zodat de zorg voor [X] in de week dat hij bij haar verblijft hier niet onder hoeft te lijden. Gelet op het vorenstaande gaat de rechtbank met ingang van de datum van deze beschikking uit van een winst uit onderneming van € 125.000,00 bruto per jaar.
- Zelfstandigenaftrek
- MKB-winstvrijstelling
Uitgaven voor inkomensvoorzieningen
De vrouw houdt in de door haar overgelegde draagkrachtberekeningen rekening met een premie voor uitkering bij invaliditeit, ziekte of ongeval van € 10.212,00 per jaar, zijnde
€ 851,00 per maand.
De man voert hiertegen verweer. De vrouw heeft de door haar opgevoerde premie niet met bewijsstukken onderbouwd. Volgens de man is een premie van € 4.000,00 per jaar in het geval van de vrouw redelijk.
De vrouw wijst er op dat zij deze arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft afgesloten ten tijde dat partijen nog waren gehuwd. Het is een standaard arbeidsongeschiktheidsverzekering, gerelateerd aan het inkomen van de vrouw.
De rechtbank overweegt als volgt.
De vrouw heeft bij F9 formulier van 17 augustus 2013 als productie 9 een afschrift van haar verzekeringspolis overgelegd, waaruit de premie voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering volgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw hiermee de door haar opgevoerde premie voldoende onderbouwd. De rechtbank zal met voornoemde premie redelijkerwijs rekening houden.
Woning (na 1 maart 2013)
De woning van de vrouw in [plaats X] is na 1 maart 2013 niet langer verhuurd. De vrouw houdt derhalve rekening met een eigenwoningforfait van € 1.584,00 per jaar en rente en kosten eigen woning van € 10.764,00 bruto per jaar. De man heeft hiertegen geen verweer gevoerd, zodat de rechtbank hiervan uitgaat.
Inkomsten uit vermogen
De vrouw gaat in de door haar overgelegde draagkrachtberekeningen uit van inkomen uit sparen en beleggen. Zij gaat uit van de navolgende gegevens, welke door de man niet zijn betwist:
- onroerende zaken (woning in [plaats X]) € 264.000,00
- schulden (drempel € 2.900,00) € 207.000,00
- AF: heffingsvrij vermogen € 21.139,00
Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (forfaitair rendement 4%) bedraagt
€ 1.550,00 per jaar.
- algemene heffingskorting
- arbeidskorting
- inkomensafhankelijke combinatiekorting
- alleenstaande ouderkorting
Wwb-normbedrag
De rechtbank zal rekening houden met het normbedrag voor een alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten voor levensonderhoud.
Woonlasten (tot 1 maart 2013)
De vrouw gaat in de door haar overgelegde draagkrachtberekening tot 1 maart 2013 uit van de situatie dat haar woning in [plaats X] is verhuurd. De vrouw huurt een woning in [plaats Z], gemeente [plaats Y], en daarvoor betaalt zij een huur van € 1.325,00 per maand. Daarnaast dient zij de hypotheekaflossing / premie levensverzekering te betalen voor de woning in [plaats X], zijnde € 495,00 per maand.
De man stelt dat rekening houdende met de netto opbrengsten van de verhuur van de woning in [plaats X] en de netto lasten van de vrouw, haar woonlasten thans € 673,00 per maand bedragen. Volgens de man dient geen rekening te worden gehouden met de hypotheekaflossing, omdat de vrouw hiermee vermogen opbouwt.
De rechtbank overweegt als volgt.
De door de man aangevoerde berekening waarbij hij de woonlasten van de vrouw vermindert met de netto inkomsten uit de verhuur van haar woning in [plaats X], is naar het oordeel van de rechtbank door de vrouw onvoldoende weersproken. De rechtbank zal derhalve, net als de man, uitgaan van een kale huur met betrekking tot de woning in [plaats Z] van € 673,00 per maand. Daarnaast acht de rechtbank het niet onredelijk om rekening te houden met de hypotheekaflossing / premie levensverzekering van € 495,00 per maand.
Gelet op het vorenstaande gaat de rechtbank uit van de navolgende maandelijkse lasten:
- kale huur woning [plaats Z] (vermindert met inkomsten verhuur) € 673,00
- hypotheekaflossing / premie levensverzekering (woning [plaats X]) € 495,00
- AF: gemiddelde basishuur (2012) € 213,00
Woonlasten (na 1 maart 2013)
De woning van de vrouw in [plaats X] is na 1 maart 2013 niet langer verhuurd. Dit is als zodanig door de man niet betwist. De door de vrouw in de draagkrachtberekening opgevoerde maandelijkse woonlasten zijn door de man niet weersproken, zodat de rechtbank hiervan uitgaat:
- kale huur woning [plaats Z] € 1.325,00
- hypotheekrente (woning [plaats X]) € 897,00
- hypotheekaflossing / premie levensverzekering (woning [plaats X]) € 495,00
- forfait overige eigenaarslasten (woning [plaats X]) € 95,00
- AF: gemiddelde basishuur (2013) € 219,00
Ziektekosten
De rechtbank gaat uit van de navolgende maandelijkse ziektekosten, welke tussen partijen niet in geschil zijn:
- nominale premie basisverzekering € 133,00
- verplicht eigen risico € 29,00
- inkomensafhankelijke bijdrage ZVW overig € 208,60 (2012)
- AF: in bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie ZVW € 49,00 (2012)
€ 35,00 (2013)
Aflossing huwelijkse schulden
De vrouw gaat in de door haar overgelegde draagkrachtberekeningen uit van een aflossing van € 136,00 per maand op huwelijkse schulden. De vrouw stelt ter zitting dat de aflossing ziet op een studieschuld. Volgens de vrouw dient met de aflossing op de schuld rekening te worden gehouden en zij verwijst daarbij naar jurisprudentie van de Hoge Raad.
De man voert hiertegen verweer. De man stelt dat er bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw geen rekening moet worden gehouden met de aflossingen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het bestaan van de schuld als zodanig is door de man niet betwist. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dienen in beginsel alle schulden in aanmerking te worden genomen bij de bepaling van de draagkracht. Naar het oordeel van de rechtbank zijn door de man geen zwaarwegende redenen aangevoerd op grond waarvan de rechtbank dient te besluiten om de schuld buiten beschouwing te laten. De rechtbank zal, onder verwijzing naar onder meer het arrest van de Hoge Raad van 24 juni 2011 (LJN: BP9872), met de door de vrouw opgevoerde studieschuld derhalve rekening houden. De rechtbank zal rekening houden met de aflossingen van € 136,00 per maand.
Kosten omgangsregeling
Zoals hiervoor is overwogen, zal de rechtbank een zorgregeling bepalen waarbij de zorg voor [X] gelijkelijk tussen partijen wordt verdeeld. [X] zal de ene week bij de vrouw verblijven en de andere week bij de man. Gelet op voornoemde regeling zal de rechtbank
met ingang van de datum van deze beschikkingbij beide partijen in de draagkrachtberekening rekening houden met de verblijfskosten van [X]. Daarbij gaat de rechtbank uit van het door de Werkgroep alimentatienormen aanbevolen forfaitair bedrag van € 5,00 per dag. Uitgaande van voornoemde regeling betekent dit dat bij beide partijen rekening wordt gehouden met verblijfskosten van € 912,50 per jaar, zijnde (afgerond)
€ 76,00 per maand.