ECLI:NL:RBOBR:2013:6044

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 november 2013
Publicatiedatum
4 november 2013
Zaaknummer
01/839610-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring dubbele doodslag te Best

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 4 november 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn vrouw en buurman heeft neergestoken. De verdachte, die in scheiding lag, trof zijn vrouw en buurman aan in een compromitterende situatie in de keuken. Na een korte vechtpartij greep hij een mes en stak hij beide slachtoffers meermalen in vitale lichaamsdelen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachte rade, maar wel van opzet. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit psychische overmacht en dat er sprake was van noodweer(exces), maar deze verweren werden door de rechtbank verworpen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 19 jaar op, met aftrek van voorarrest, en een schadevergoeding aan de nabestaanden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet volledig toerekeningsvatbaar was, maar dat dit niet leidde tot ontslag van rechtsvervolging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 december 2012, en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de verdediging in overweging genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld en dat de doodslag wettig en overtuigend bewezen is.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/839610-12
Datum uitspraak: 04 november 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1967],
thans gedetineerd te: Vught PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 januari, 29 maart, 18 juni, 2 augustus, 20 september en 21 oktober 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 december 2012.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 29 maart 2013 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 september 2012 te Best opzettelijk en al dan niet met
voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers
heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
meermalen, althans eenmaal met een mes in het lichaam van die [slachtoffer 1]
gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
(artikel 289/287 Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 23 september 2012 te Best opzettelijk en al dan niet met
voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
meermalen, althans eenmaal met een mes in het lichaam van die [slachtoffer 2] gestoken,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;
(artikel 289/ 287 Wetboek van Strafrecht)

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden [1]
Verdachte was getrouwd met [slachtoffer 1]. Eind augustus 2012 heeft zij verdachte verteld dat ze van hem wil scheiden. Er zijn in dat kader tussen beiden afspraken gemaakt. In het kader van die afspraken verbleef [slachtoffer 1] op 23 september 2012 in de echtelijke woning. [2]
Die dag, om 20.24 uur, plaatste zij een bericht op Facebook met de volgende tekst:
“Oke…ik heb er een puinhoop van gemaakt… maar NEE!!!! niet andere ook!!!”. [3] Verdachte, die op dat moment aan het werk was in [café], leest het Facebookbericht en weet niet wat zijn vrouw daarmee bedoelt. Hij tracht tevergeefs haar te bellen en besluit vervolgens naar de echtelijke woning in de [adres] te Best te rijden. [4] Het is dan rond 22.51 uur. [5] De eigenaar van het café, getuige [getuige 1], die eerder die avond van verdachte een sms-bericht had ontvangen met de mededeling ‘Ik kook van binnen’ besluit om meteen achter verdachte aan te gaan wanneer hij verneemt dat verdachte naar de echtelijke woning is vertrokken. [6]
Als verdachte enkele minuten later bij de woning aankomt, opent hij de voordeur met zijn sleutel en ziet hij in de keuken zijn vrouw staan en zijn buurman [slachtoffer 2], die seks hebben. [7] Er ontstaat een vechtpartij: verdachte slaat [slachtoffer 1], waarna alle drie de aanwezigen (verdachte, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]) gaan slaan. Vervolgens valt het messenblok om. Kort daarna heeft verdachte een mes uit het messenblok in zijn hand en maakt hij met het mes een steekbeweging van boven naar onder, waarbij hij [slachtoffer 1] langs haar hoofd in haar linker schouder/borst raakt. [8] Getuige [getuige 1], die korte tijd na verdachte bij de woning arriveert, ziet onder meer dat verdachte een mes in zijn hand heeft van ongeveer 40 centimeter lang en daarmee neerwaartse stekende bewegingen maakt. Hij ziet dat verdachte op een man zit. Op het moment dat verdachte stopt met steken, beweegt de man niet meer. Verdachte had een wazige blik in zijn ogen en riep “ik heb ze vermoord, ik heb ze vermoord”. [9] Als de door [getuige 1] gewaarschuwde politie bij de woning arriveert, wordt verdachte, wiens handen helemaal zijn bebloed, op aanwijzing van [getuige 1] om 23.00 uur aangehouden. [10] Kort voor zijn aanhouding, om 22.58 uur respectievelijk 22.59 uur, heeft verdachte nog zijn vader en schoonmoeder gebeld, waarbij hij onder andere door de telefoon heeft geschreeuwd: “Ik heb ze vermoord.” [11]
De verbalisanten vinden in respectievelijk de keuken en de woonkamer de lichamen van een vrouw en een man met steekwonden. [12] De ter plaatse verzochte GGD-arts constateert dat beide slachtoffers, die bij latere confrontatie zijn herkend als [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], zijn overleden. [13] In de voortuin van het pand [adres] te Best zien de verbalisanten een met bloed bedekt mes liggen, welk mes wordt veiliggesteld onder SIN AACR4688NL. [14]
Bij pathologisch onderzoek wordt geconstateerd dat [slachtoffer 1] zes scherprandige huidperforaties heeft in onder andere de borst, de hals, het linker schouderblad en rechts aan de rug. Het intreden van de dood is volgens de patholoog-anatoom te verklaren door verbloeding en functiestoornissen van vitale organen opgelopen als gevolg van inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig klievend/snijdend en perforerend geweld. [15]
Bij [slachtoffer 2] is bij pathologisch onderzoek geconstateerd dat sprake is van 10 scherprandige huiddeffecten onder andere in de hals, borst en flank. De dood kan volgens de patholoog-anatoom zonder meer worden verklaard door verbloeding ten gevolge van meerdere snij- en steekletsels. [16]
Uit het deskundigenrapport betreffende de forensisch technische reconstructie door patholoog F. van de Goot van het Maastricht Forensic Institute is als conclusie naar voren gekomen dat de verwondingen bij beide slachtoffers het gevolg zijn geweest van actief en krachtig toesteken en dat het oplopen van dergelijk letsel bij een scenario van passief, accidenteel geweld met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is uitgesloten. [17]
Op het mes dat door de politie in beslag is genomen zijn bloedsporen aangetroffen, waaruit DNA-profielen naar voren zijn gekomen die matchen met de DNA-profielen van beide slachtoffers en verdachte. Van dit mes zijn foto’s gemaakt. [18]
Tegen de achtergrond van deze feiten en omstandigheden, op grond waarvan de rechtbank concludeert dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met het ter plaatse aangetroffen mes heeft gestoken, zal de rechtbank ten aanzien van beide slachtoffers de volgende vragen bespreken:
  • Is sprake van opzettelijk handelen?
  • Is sprake van voorbedachte raad?
Opzettelijk handelen
De officier van justitie is van oordeel dat verdachte opzet had op de dood van de slachtoffers.
De verdediging stelt daar tegenover dat bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde elk inzicht in de draagwijdte van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Derhalve kan volgens de verdediging het opzettelijk handelen niet bewezen worden verklaard.
De rechtbank overweegt als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat bij verdachte ieder inzicht in de reikwijdte van zijn handelen en de gevolgen daarvan heeft ontbroken. De rechtbank betrekt bij haar standpunt in de eerste plaats het gegeven dat verdachte over onderdelen van de gebeurtenissen nog gedetailleerd kan verklaren, zoals over de wijze waarop hij [slachtoffer 1] met het mes in de schouder/borst stak en het moment dat hij met het mes [slachtoffer 2] eerst in zijn bil raakte en later in zijn borst. Ook uit zijn handelen direct na het incident – zoals het bellen van zijn vader en schoonmoeder en het aanbellen bij de buurvrouw [19] – leidt de rechtbank af dat niet gezegd kan worden dat bij verdachte ieder inzicht in de reikwijdte van zijn handelen en de gevolgen daarvan ontbrak. Voorts weegt de rechtbank mee dat de deskundigen die verdachte hebben onderzocht in hun rapportages allen stil staan bij de vraag of verdachte mogelijk lijdt aan een depersonalisatiestoornis en deze vraag steeds ontkennend beantwoorden. Zij verschillen wel van mening of er misschien sprake is geweest van een moment van depersonalisatie of dissociatie toen verdachte zijn vrouw [slachtoffer 1] samen met [slachtoffer 2] aantrof in de keuken. [20] Psycholoog Zuidhof, gehoord als deskundige, heeft evenwel ter zitting verklaard dat een dergelijk moment, als zich dat al bij verdachte zou hebben voorgedaan, wat hij niet waarschijnlijk acht - de deskundige heeft in dit verband onder meer opgemerkt dat, kijkend naar de bestaande inzichten in de psychologie, een eenmalige acute dissociatie zeer twijfelachtig wordt geacht en veeleer moet worden opgevat als een emotionele afzwakking zodat met de waarheid valt te leven - hooguit een fractie van een seconde dan wel enkele seconden kan hebben geduurd, direct na het door verdachte aanschouwen van zijn vrouw met de buurman in de keuken. En na een dergelijk moment bestonden er voor verdachte, aldus de deskundige, weer keuzemogelijkheden. [21]
Nu voorts op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, waaronder de resultaten van het pathologisch onderzoek, moet worden geconcludeerd dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij herhaling met een mes van - gezien de foto’s - aanzienlijke omvang heeft gestoken in vitale lichaamsdelen, waarbij volgens eerder genoemd deskundigenrapport van patholoog Van de Goot de verwondingen van beide slachtoffers het gevolg zijn geweest van actief en krachtig toesteken [22] , kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden geoordeeld dan dat verdachte, aldus handelende, opzet had op de dood van beide slachtoffers en hen willens en wetens heeft doodgestoken.
Voorbedachte raad
De officier van justitie is van oordeel dat verdachte ten aanzien van beide slachtoffers met voorbedachte raad heeft gehandeld en daarom veroordeeld dient te worden voor moord op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Zij onderbouwt haar standpunt met een verwijzing naar uitlatingen van verdachte in de periode voorafgaand aan 23 september 2012 en voorts concludeert zij aan de hand van de feitelijke gebeurtenissen op 23 september 2012 dat er momenten waren waarop verdachte zich had kunnen en moeten bezinnen op zijn handelen.
De verdediging stelt daartegenover dat moord niet bewezen kan worden. Er zijn vele zogenaamde contra-indicaties op grond waarvan moet worden aangenomen dat er geen sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg bij verdachte, aldus de verdediging
De rechtbank oordeelt als volgt.
Art. 289 van het Wetboek van Strafrecht luidt:
"Hij die opzettelijk en met voorbedachten rade een ander van het leven berooft, wordt, als schuldig aan moord, gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie."
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken die zich in het dossier bevinden niet kan worden afgeleid dat verdachte een vooropgezet plan had om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Nadat [slachtoffer 1] haar voornemen tot echtscheiding aan verdachte heeft kenbaar gemaakt, heeft hij enkele keren tegenover derden opmerkingen gemaakt die als levensbedreigend voor [slachtoffer 1] opgevat zouden kunnen worden. Anders dan de officier van justitie heeft de rechtbank echter geenszins de overtuiging dat deze opmerkingen uitingen waren van een bestaand plan om [slachtoffer 1] van het leven te beroven of dat hij haar voorafgaand aan de gebeurtenissen op 23 september 2012 daadwerkelijk dood wenste. Voorts blijkt uit het dossier niet dat verdachte wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat hij die bewuste avond [slachtoffer 2] in de woning zou aantreffen.
Van voorbedachte raad kan evenwel ook sprake zijn indien er geen vooropgezet plan was, maar er wel een moment van kalm overleg of bedaard nadenken aan het steken met het mes vooraf is gegaan. Gelet op de - uit de feiten en omstandigheden naar voren komende - korte tijdspanne tussen het aantreffen door verdachte van de slachtoffers in de keuken van de woning en het vervolgens daadwerkelijk steken is de rechtbank van oordeel dat het niet reëel is te veronderstellen dat er enig moment van kalm overleg of bedaard nadenken is geweest. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van moord.
Gelet hierop en gezien hetgeen hiervoor is overwogen inzake het opzettelijk handelen van verdachte, acht de rechtbank de onder 1 en 2 ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 23 september 2012 te Best opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen met een mes in het lichaam van die [slachtoffer 1] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
op 23 september 2012 te Best opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet meermalen met een mes in het lichaam van die [slachtoffer 2] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken

De strafbaarheid van het feit en de dader

Door de verdediging is subsidiair aangevoerd dat verdachte, waar het betreft de dood van [slachtoffer 2], dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat er sprake is van noodweer(exces).
Tevens is aangevoerd dat verdachte zich zowel ten aanzien van [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] met succes kan beroepen op psychische overmacht hetgeen eveneens moet resulteren in een ontslag van alle rechtsvervolging.
De officier van justitie is van oordeel dat geen sprake was van een noodweersituatie en tevens dat er geen reden is aan te nemen dat sprake is geweest van een dusdanige externe drang dat verdachte daar geen weerstand aan behoefde te bieden.
De rechtbank zal deze verweren achtereenvolgens bespreken.
Noodweer(exces)
De noodweersituatie waar het betreft de dood van [slachtoffer 2] deed zich volgens de verdediging voor toen verdachte een hand naar het messenblok zag gaan, waarbij wordt verondersteld dat dit de hand van [slachtoffer 2] was. Nadien was sprake van een voortgezette noodweersituatie toen er in de visie van de verdediging sprake was van een doodsstrijd tussen [slachtoffer 2] en verdachte.
Ingevolge art. 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht moet de rechtbank onderzoeken of het bewezen verklaarde handelen van verdachte geboden was door de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede kan worden begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Verdachte heeft ter terechtzitting en bij de politie verklaard dat er voor hem sprake was van een dreigende situatie. De dreiging ging in eerste instantie uit van [slachtoffer 1], die naar voren stapte en verdachte aankeek. Zij kon, aldus verdachte, altijd vrij dreigend en impulsief reageren. [23] Naar het oordeel van de rechtbank kan deze handelwijze van [slachtoffer 1] niet worden aangemerkt als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte. Voorts acht de rechtbank het niet aannemelijk dat zij door aldus te handelen een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding deed ontstaan. Daarbij houdt de rechtbank rekening met het gegeven dat verdachte een aanzienlijk forser postuur had dan zijn vrouw. Ook overigens acht de rechtbank niet aannemelijk dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval waar verdachte zich tegen diende te verdedigen. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij als eerste heeft geslagen, dat hij als eerste het mes vast had en vervolgens heeft gestoken en dat hij op [slachtoffer 2] is gesprongen. [24] Naar het oordeel van de rechtbank was er sprake van actief handelen van verdachte gericht op het doden van [slachtoffer 2]. Voorts vindt de stelling van verdachte dat hij zich moest verdedigen en dat [slachtoffer 2] daardoor de verwondingen heeft opgelopen, ook geen steun in eerder genoemd deskundigenrapport van patholoog Van de Goot die immers ten aanzien van zowel de verwondingen van [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] concludeert dat het oplopen van dergelijk letsel bij een scenario van passief accidenteel geweld met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is uitgesloten. [25]
De rechtbank acht niet aannemelijk dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door [slachtoffer 2] of [slachtoffer 1] dan wel dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding en verwerpt het beroep van verdachte op noodweer(exces).
Psychische overmacht
De verdediging heeft betoogd dat verdachte niet strafbaar is omdat hij heeft gehandeld uit psychische overmacht. Zij stelt hiertoe - kort weergegeven - dat de persoonlijkheid van verdachte zich zodanig heeft ontwikkeld dat hij onder de specifieke omstandigheden van het geval tot een zeer extreme woede-uitbarsting is gekomen. Hij kon hieraan geen weerstand bieden. De verdediging onderbouwt dit standpunt met een uitgebreide verwijzing naar de rapporten van met name de deskundigen Gerritsen, Lemmens en Zuidhof.
Van psychische overmacht kan worden gesproken indien er sprake is van een van buiten komende dwang waartegen weerstand bieden niet volkomen onmogelijk is, maar redelijkerwijs niet kan worden gevergd. De rechtbank betrekt bij de beantwoording van de vraag of zich een dergelijke dwang heeft voorgedaan de door de deskundigen opgestelde rapporten [26] en de toelichting van de deskundige Zuidhof ter terechtzitting.
Verdachte heeft op de avond van 23 september 2012 bemerkt dat zijn vrouw van wie hij zou gaan scheiden seks had met zijn buurman. Deze gebeurtenis, hoe zeer die ook voor verdachte bijzonder schokkend is geweest en door hem als krenkend zal zijn ervaren, levert naar het oordeel van de rechtbank niet een zodanige van buiten komende dwang op dat verdachte hieraan geen weerstand kon en hoefde te bieden.
Zoals hiervoor al opgemerkt, concludeert geen van de deskundigen dat verdachte zou leiden aan een depersonalisatiestoornis. Ten aanzien van de vraag of er sprake is geweest van een acute depersonalisatie verschillen zij van mening. Als daarvan al sprake is geweest heeft die depersonalisatie volgens de verklaring van de deskundige Zuidhof ter terechtzitting zich evenwel slechts voorgedaan gedurende een moment van hooguit enkele seconden, direct na het door verdachte aanschouwen van zijn vrouw en de buurman in de keuken. [27] Dit brengt met zich dat, nu uit het feitencomplex volgt dat eerst sprake is geweest van een vechtpartij, bedoeld moment reeds voorbij was toen het mes ter hand werd genomen.
Het beroep op psychische overmacht wordt daarom verworpen.
De rechtbank acht het feit strafbaar en er zijn overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van tweemaal moord en daarvoor een gevangenisstraf gevorderd van 22 jaren met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft de ernst van de feiten benadrukt en gewezen op de noodzaak van generale en speciale preventie en leedtoevoeging.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is gewezen op zijn blanco strafblad en is verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat ook het leven van verdachte door de dramatische wending voorgoed getekend zal zijn. Voorts dient volgens de verdediging de door drie van de vier gedragsdeskundigen geconcludeerde verminderde toerekeningsvatbaarheid een sterk mitigerend effect op de strafmaat te hebben.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte was verwikkeld in een op handen zijnde echtscheiding en wilde zijn echtgenote spreken over een door hem niet begrepen Facebookbericht. Hij is daarom naar de echtelijke woning toegegaan en heeft daar zijn vrouw aangetroffen met de buurman terwijl zij seks hadden. Daarop is verdachte in grote woede ontstoken en heeft hij hen gedood. Verdachte heeft van de slachtoffers het meest kostbare bezit, hun leven, afgenomen. Gelet op het grote aantal messteken dat aan beide slachtoffers met kracht is toegebracht, gebeurde dit op brute wijze. [slachtoffer 1] was 36 jaar en [slachtoffer 2] 32 jaar oud. Beiden hadden redelijkerwijs nog een lang leven voor zich.
[slachtoffer 1] laat twee kinderen achter en [slachtoffer 2] was vader van een jonge zoon. Ook aan de andere nabestaanden is onherstelbaar leed toegebracht, zoals ook tot uitdrukking kwam in de ter terechtzitting afgelegde slachtofferverklaringen.
Doodslag is één van de meest ernstige delicten die ons strafrecht kent. Het wettelijk strafmaximum voor de bewezen verklaarde dubbele doodslag, derhalve voor beide feiten samen, is een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaar (artikel 287 jo. artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht: een gevangenisstraf van 15 jaar met een verhoging van een derde voor de meerdaadse samenloop).
De gedragsdeskundigen die verdachte hebben onderzocht hebben, met uitzondering van psychiater Van Panhuis, geconcludeerd dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is te achten. In grote lijnen stemmen de conclusies van de deskundigen Lemmens, Zuidhof en Gerritsen overeen.
De rechtbank neemt de conclusie dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is over. De rechtbank is van oordeel dat bij verdachte sprake is van een scheefgroei in de persoonlijkheid, een gelaagde persoonlijkheidsstructuur waarbij vroege trauma’s en affecten zijn afgesplitst en een geïdealiseerd zelfbeeld is ontstaan met sterke narcistische trekken. Tevens was sprake van een aanpassingsstoornis met voortschrijdend verlies van grip op emoties en gedrag beginnend met de mededeling tot echtscheiding. Bij de strafoplegging weegt de rechtbank mee dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht
Verdachte heeft er blijk van gegeven dat hij de ernst van zijn handelen ten volle inziet en heeft oprecht berouw getoond. De kans op herhaling acht de rechtbank, met de deskundigen, klein.
Niettemin is de rechtbank van oordeel dat uit een oogpunt van vergelding en generale preventie alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur passend kan zijn.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank anders dan de officier van justitie moord niet bewezen acht.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1].

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de gehele vordering voor toewijzing vatbaar.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft primair om afwijzing van de vordering verzocht nu de verdediging tot vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging heeft geconcludeerd. Subsidiair stelt de raadsman dat de vordering niet-ontvankelijk is, omdat er ten aanzien van de gevorderde shockschade niet voldaan is aan de door de Hoge Raad geformuleerde voorwaarden en het, gezien de in de (civiele) rechtspraak bestaande controverse over de toekenning van smartengeld in geval van affectieve schade en shockschade bij nabestaanden, niet (primair) aan de strafrechter is om nader vorm en inhoud te geven aan de rechtsontwikkeling in dezen.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de post kosten van lijkbezorging ad € 9.363,50, zijnde materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 750,00 ter zake van kosten rechtsbijstand overeenkomstig het liquidatietarief kanton (3 punten voor het indienen van de vordering en de behandeling ter terechtzitting van 20 september en 21 oktober 2013).
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Shockschade
In navolging van jurisprudentie van de Hoge Raad [28] overweegt de rechtbank met betrekking tot de gevorderde shockschade als volgt:
“Voor vergoeding van immateriële schade als hier gevorderd, is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.”
Op grond van de door de benadeelde partij overgelegde stukken kan thans niet in voldoende mate worden vastgesteld dat daarvan sprake is. Er zal een nadere onderbouwing noodzakelijk zijn. Om die reden zal de rechtbank de vordering, wat betreft de post shockschade in al haar onderdelen, niet-ontvankelijk verklaren omdat de verdere voorbereiding, bespreking en beoordeling ervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag (exclusief de kosten rechtsbijstand) tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2].

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 10.000,-.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft primair om afwijzing van de vordering verzocht nu de verdediging vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging heeft betoogd en subsidiair om niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering omdat de opgevoerde posten niet rechtstreeks voortvloeien uit het schadeveroorzakende feit.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerp vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit een voorwerp is met behulp waarvan de feiten zijn begaan en dit voorwerp ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorde.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 33, 33a, 36f, 57, 287.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
doodslag;
T.a.v. feit 2:
doodslag.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en maatregel.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
19 jaarmet aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 2:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 9.363,50 subsidiair 81 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] van een bedrag van EUR 9.363,50 (zegge: negenduizenddriehonderddrieënzestig euro en vijftig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 81 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiële schade (kosten van lijkbezorging).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] van een bedrag van EUR 9.363,50 (zegge: negenduizenddriehonderddrieënzestig euro en vijftig eurocent), te weten materiële schadevergoeding (kosten van lijkbezorging).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op EUR 750,00 (3 punten).
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (de shockschade)
niet-ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 1:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in haar vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen, te weten: een mes.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Senden, voorzitter,
mr. M.L.W.M. Viering en mr. P.A. Buijs, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. de Bruijn-van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 4 november 2013.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld
2.Verklaring verdachte, proces-verbaal, p. 42-43
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 123, met bijlage, p. 125.
4.Verklaring verdachte, proces-verbaal, p. 45-46 en proces verbaal ter terechtzitting d.d. 20 september
5.Proces-verbaal bevindingen (camerabeelden [café] te Best), p. 122.
6.Verklaring getuige [getuige 1], p. 190 en 194, proces-verbaal aangaande telecommunicatieverkeer,
7.Verklaring verdachte, proces-verbaal ter terechtzitting 20 september 2013, p. 4.
8.Verklaring verdachte, proces verbaal, p. 47.
9.Verklaring getuige [getuige 1], proces-verbaal, p. 195.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 73-74 en proces-verbaal van aanhouding, p. 24
11.Verklaring getuige (vader) [getuige 2], p. 292; verklaring getuige [benadeelde partij 2], p. 261; proces-verbaal
12.Proces-verbaal bevindingen, p. 74.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 86-87 en proces-verbaal van bevindingen confrontatie
14.Proces-verbaal bevindingen p. 76 en proces-verbaal Forensische Technische Ondersteuning, A1
15.Proces-verbaal Forensische Technische Ondersteuning, A13, pathologie onderzoek NFI d.d.
16.Proces-verbaal Forensische Technische Ondersteuning, A14, pathologie onderzoek NFI d.d.
17.Rapport F.R.W. van de Goot d.d. 9 juli 2012 (de rechtbank leest: 2013), p. 6.
18.Proces-verbaal Forensische Technische Ondersteuning,, A.20, rapport NFI van 22 januari 2013
19.Zie noot 11 en verklaring getuige [getuige 3], proces-verbaal, p. 254.
20.Psychiatrisch onderzoek, rapport van H. van den Berkmortel en P.J.A. van Panhuis van 13 maart
21.Verklaring deskundige Zuidhof, proces-verbaal ter terechtzitting van 21 oktober 2013.
22.Rapport F.R.W. van de Goot van 9 juli 2012 (de rechtbank begrijpt: 2013), p. 6.
23.Proces-verbaal ter terechtzitting van 20 september 2013, p. 6.
24.Verklaring verdachte, proces-verbaal, p. 47.
25.Rapport F.R.W. van de Goot van 9 juli 2012 (de rechtbank begrijpt 2013), p. 6.
26.Psychiatrisch onderzoek, rapport van H. van den Berkmortel en P.J.A. van Panhuis van 13 maart
27.Verklaring deskundige Zuidhof, proces-verbaal ter terechtzitting van 21 oktober 2013.
28.Hoge Raad 10 april 2007, LJN AZ5670 en Hoge Raad 22 februari 2002, NJ 2002, 240.