viii.
De rechtbank deelt dat standpunt niet en is van oordeel dat het rapport van het NFI wel degelijk voor het bewijs kan worden gebruikt.
De vaste jurisprudentie waar de officier van justitie zich op beroept houdt in de kern genomen in dat indien in de gevallen, bedoeld in het eerste en het tweede lid van art. 15 van het Besluit, de mededeling als bedoeld in het derde lid van dat artikel achterwege is gebleven, geen sprake is van een “onderzoek in de zin van artikel 8,
tweedelid, aanhef en onder a of b, van de WVW 1994”. Dat betekent dat in een op een overtreding van dat artikel toegesneden tenlastelegging niet kan worden bewezen dat sprake van een dergelijk “onderzoek” is geweest. Die vaste jurisprudentie houdt niet in dat bij gebreke van de mededeling als bedoeld in het derde lid van art. 15 van het Besluit het resultaat van een (bloed)onderzoek niet als betrouwbaar mag worden aangemerkt en dientengevolge niet voor het bewijs mag worden gebruikt.
Van een op artikel 8, tweede lid, van de WVW 1994 toegesneden tenlastelegging is hier echter geen sprake. Immers, de verdachte wordt verweten dat hij een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt terwijl hij zich tijdens het rijden bevond in een toestand als bedoeld in artikel 8,
eerstelid, van de WVW 1994 en niet in een toestand als bedoeld in het
tweedelid van dat artikel. Artikel 8, eerste lid, van de WVW 1994 houdt niet als delictsbestanddeel in dat het onder invloed van een de rijvaardigheid nadelig beïnvloedende stof (anders dan alcohol) besturen van een motorrijtuig bij een onderzoek als hiervoor bedoeld is gebleken.
Bovendien heeft art. 15, derde lid, van het Besluit de strekking om rechtsongelijkheid te voorkomen tussen de verdachte bij wie het bloedonderzoek na ommekomst van één uur is verricht, hetgeen normaliter het geval is, en de verdachte bij wie dat onderzoek binnen het uur is verricht. Die laatste verdachte heeft daarom het recht gekregen om na ommekomst van een uur nogmaals bloed te doen afnemen, hetgeen gelet op het vierde lid van art. 15 van het Besluit niet zonder betekenis is, nu de laagst gemeten waarde bepalend is. Dit heeft echter alleen betrekking op het rijden onder invloed van alcohol. Dat valt goed te begrijpen als daarbij in aanmerking wordt genomen dat voor een overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b, van de WVW 1994 een specifiek bepaald minimum aan bloedalcohol is vereist. Voor een overtreding van artikel 8, eerste lid, van de WVW 1994 is een dergelijke minimumwaarde niet vereist; voldoende is dat vast komt te staan dat de bestuurder zodanig onder invloed van een de rijvaardigheid verminderende stof verkeerde dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht.