In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 31 oktober 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een minderjarige, verzoekster, die zelfstandig beroep had ingesteld tegen een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghoudster voor de bouw en exploitatie van een nertsenhouderij. De vergunninghoudster was reeds begonnen met de bouw, maar verzoekster vreesde voor mogelijke milieu- en gezondheidsrisico's als gevolg van de inrichting. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster in staat was tot een redelijke waardering van haar belangen en daarom ontvankelijk was in haar verzoek. De rechter schorste het bestreden besluit op 10 oktober 2013, vooruitlopend op de inhoudelijke behandeling, en heeft op 31 oktober 2013 de schorsing gedeeltelijk opgeheven. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bouw van de nertsensheds kon doorgaan, maar dat de nertsenhouderij niet in werking mocht worden genomen totdat de benodigde milieuvergunningen waren verkregen. De rechter heeft ook de proceskosten en het griffierecht aan verzoekster toegewezen. De uitspraak benadrukt de belangenafweging tussen de rechten van de minderjarige en de vergunninghoudster, waarbij de rechter de vrees voor milieugevolgen niet voldoende achtte om de bouw te schorsen.