ECLI:NL:RBOBR:2013:5924

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 oktober 2013
Publicatiedatum
29 oktober 2013
Zaaknummer
882370
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand

In deze zaak vorderde Stichting Woonbedrijf SWS.Hhvl ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de door gedaagden gehuurde woning vanwege huurachterstand. De gedaagden, bestaande uit twee personen en een curator, erkenden de huurachterstand maar stelden dat zij deze binnen afzienbare tijd konden inlopen. De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand, die opliep tot € 3.454,08, ernstig was en dat de belangen van Woonbedrijf zwaarder wogen dan die van de gedaagden om in de woning te blijven wonen. De kantonrechter stelde vast dat de gedaagden in gebreke waren gebleven met hun verplichtingen en dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was. De curator werd terecht gedagvaard, aangezien de faillissementsstatus van gedaagde sub 2 nog van toepassing was. De vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming werden toegewezen, evenals de vordering tot betaling van de huurachterstand. De gedaagden werden veroordeeld om de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen. De kantonrechter wees ook de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten af, omdat deze niet voldeed aan de wettelijke eisen. De kosten van de procedure werden aan de gedaagden opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zaaknummer: 882370 \ CV EXPL 13-2829
Kanton Eindhoven
Zaaknummer: 882370 \ CV EXPL 13-2829
Vonnis van 3 oktober 2013
in de zaak van:
de stichting
Stichting Woonbedrijf SWS.Hhvl,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres,
gemachtigde: GGN BRABANT,
tegen:

1.[gedaagde1],

wonende te [woonplaats],
2.
[gedaagde2],
wonende te [woonplaats],
3.
mr. C.W.J.M. Uitdehaag, in zijn hoedanigheid als curator in het faillissement van gedaagde sub 2,zaakdoende te Veldhoven,
gedaagden,
gemachtigde van gedaagden sub 1 en 2: mr. J.W. van de Wege,
gedaagde sub 3 is niet verschenen.
Partijen worden hierna genoemd “Woonbedrijf”, gedaagde sub 1 “[gedaagde1]”, gedaagde
sub 2 “[gedaagde2]”, gedaagde sub 1 en 2 tezamen “[gedaagden]” en gedaagde sub 3 “Uitdehaag q.q.”.

1.Het verloop van het geding

1.1.
Dit blijkt onder meer uit het volgende:
a. de dagvaarding met productie;
b. de conclusie van antwoord met producties van [gedaagden];
c. Uitdehaag q.q. is niet verschenen en tegen hem is verstek verleend;
d. de conclusie van repliek tevens houdende akte vermeerdering van eis met producties;
e. de conclusie van dupliek van [gedaagden]
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Woonbedrijf vordert, kort samengevat, ontbinding van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst, ontruiming van de door [gedaagden] van Woonbedrijf gehuurde woning gelegen te [woonplaats] aan het adres [adres] (hierna: de woning) onder de verplichting van [gedaagden] om tot aan de ontruiming € 575,68 per maand te betalen voor elke maand dat [gedaagden] de woning niet ter beschikking van Woonbedrijf hebben gesteld. Tevens vordert Woonbedrijf, nadat zij haar vordering bij conclusie van repliek heeft vermeerderd (ten onrechte staat in de kop van de conclusie vermeld dat de eis wordt verminderd) Gruijters en [gedaagde2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Woonbedrijf van € 3.561,16, te vermeerderen met rente en proceskosten als vermeld in de dagvaarding. Woonbedrijf vordert Uitdehaag q.q. te veroordelen de ontruiming te gehengen en te gedogen.
Woonbedrijf legt daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag. [gedaagden] huren de woning tegen een huurprijs van € 575,68 per maand. [gedaagden] hebben de huurpenningen niet voldaan. Tot en met mei 2013 bedraagt de huurachterstand
€ 3.454,08. [gedaagde1] en [gedaagde2] zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de uit de huurovereenkomst voortvloeiende verbintenissen. Met een beroep op het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) maakt Woonbedrijf ook aanspraak op betaling van € 104,48 aan buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde wettelijke rente tot aan de dagvaarding bedraagt € 2,60. Omdat [gedaagden] voormelde bedragen onbetaald hebben gelaten, zijn zij ernstig in gebreke gebleven met het nakomen van hun verplichtingen jegens Woonbedrijf. Van Woonbedrijf kan redelijkerwijs niet gevergd worden dat [gedaagden] nog langer in het genot van de woning worden gelaten.
Bij vonnis van 29 juni 2010 is het faillissement van [gedaagde2] uitgesproken en is Uitdehaag q.q. tot curator benoemd.
2.2.
[gedaagden] voeren, zakelijk weergegeven, het volgende verweer. Het faillissement van [gedaagde2] is al opgeheven, zodat Uitdehaag q.q. ten onrechte is gedagvaard. [gedaagden] erkennen de huurachterstand. [gedaagden] verwachten dat zij de huurachterstand binnen enkele weken in één keer kunnen voldoen. Gelet op de persoonlijke omstandigheden hebben [gedaagden] er groot belang bij dat de huurovereenkomst in stand blijft. Het belang bij behoud van de woning is zeer groot. Het gezin van [gedaagden] bestaat uit man, vrouw en drie kinderen. Gelet op de hoogte van de huurachterstand en het perspectief dat binnen afzienbare termijn tot aflossing kan worden overgegaan zijn [gedaagden] van mening dat de ernst van de tekortkoming geen ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Tevens voeren [gedaagden] verweer tegen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten.
2.3.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna – voor zover van belang voor de beoordeling – ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen twisten over de vraag of [gedaagde2] ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding failliet was. Niet in geschil dat [gedaagde2] thans failliet is. De kantonrechter heeft ambtshalve telefonisch contact opgenomen met de faillissementsgriffie van de rechtbank Oost-Brabant om navraag te doen over het faillissement van [gedaagde2]. Zij is geïnformeerd dat [gedaagde2] op 29 juni 2010 failliet is verklaard, dat Uitdehaag q.q. is benoemd tot curator en dat het faillissement nog loopt. Het faillissement is kortstondig (in augustus 2012) opgeheven geweest, maar op 9 augustus 2012 weer heropend, aldus de telefonische informatie van de faillissementsgriffie. De kantonrechter is aldus van oordeel dat Uitdehaag q.q. terecht in rechte is betrokken. Ingevolge artikel 25 Faillissementwet kan [gedaagde2] als gedaagde in de onderhavige procedure optreden (zie ook HR 12 februari 1931, NJ 1931, 854). De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde2] ook niet heeft weersproken dat zij in rechte kan worden betrokken. De kantonrechter zal aldus de door Woonbedrijf ingestelde vorderingen tegen [gedaagde2] beoordelen.
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagden] de woning van Woonbedrijf huren tegen betaling van een huurprijs van € 575,68 per maand. In de conclusie van repliek stelt Woonbedrijf dat de huurachterstand is opgelopen tot € 3.454,08 (huurachterstand tot en met mei 2013). Dat hebben [gedaagden] niet weersproken, zodat de kantonrechter daarvan uitgaat. De gevorderde hoofdelijke veroordeling van [gedaagde1] en [gedaagde2] tot betaling van de huurachterstand tot en met mei 2013 van € 3.454,08 is toewijsbaar.
3.3.
[gedaagden] verzetten zich tegen de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming. Naast hetgeen zij daartoe bij conclusie van antwoord hebben aangevoerd (zie hiervoor onder 2.2.) voeren zij nog aan dat zij hun uiterste best doen om de huurachterstand in te lopen. [gedaagde1] heeft vanaf 1 september 2013 weer een baan en er is perspectief dat binnen afzienbare tijd tot aflossing wordt overgegaan, aldus [gedaagden] Het door Woonbedrijf aangevoerde, dat [gedaagden] bij vonnis van 5 juli 2012 zijn veroordeeld tot betaling van een huurachterstand waarbij tevens de ontbinding en ontruiming was uitgesproken, wordt niet door [gedaagden] weersproken.
3.4.
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagden] ten tijde van het dagvaarden een huurachterstand hadden van vijf maanden en dat die huurachterstand gedurende de procedure is opgelopen tot zes maanden. Zij stelt tevens vast dat [gedaagden] aldus ook de lopende huurpenningen niet volledig hebben betaald. Ondanks toezeggingen in de conclusie van antwoord is de huurachterstand niet voldaan. Op grond van het voorgaande en het feit dat [gedaagden] in juli 2012 al eerder zijn veroordeeld tot betaling van een huurachterstand (waarbij ook de huurovereenkomst is ontbonden en de ontruiming is bevolen) is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagden] zodanig in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst zijn tekortgeschoten, dat ontbinding van die huurovereenkomst gerechtvaardigd is. Van Woonbedrijf kan niet worden gevergd dat zij [gedaagden] nog langer in het genot van de woning laat. Het feit dat [gedaagden] betalingsproblemen hebben gekregen, ontslaat hen niet uit hun verplichtingen jegens Woonbedrijf. Dat [gedaagde1] per 1 september 2013 een baan heeft en dat dan kan worden afgelost op de huurachterstand is onvoldoende om niet tot ontbinding en ontruiming over te gaan. Het had op de weg van [gedaagden] gelegen om gemotiveerd en onderbouwd aan te geven hoeveel [gedaagde1] gaat verdienen en op welke termijn de volledige huurachterstand had kunnen worden ingelopen. Dat laten zij na, zodat niet kan worden vastgesteld dat [gedaagden] inderdaad binnen afzienbare tijd de huurachterstand kunnen inlopen. Eveneens betrekt de kantonrechter bij dit oordeel hetgeen [gedaagden] hebben aangevoerd over de gezinssamenstelling. De huurachterstand is dermate groot dat de belangen van Woonbedrijf in dit geval prevaleren boven de belangen van [gedaagden] om in de woning te blijven wonen. Wederom acht de kantonrechter daarbij van belang dat [gedaagden] in juli 2012 zijn geconfronteerd met een veroordelend vonnis. [gedaagden] waren dus “gewaarschuwd” voor de gevolgen van het niet tijdig betalen van huurpenningen. Desalniettemin laten zij kort na dat vonnis weer een grote huurachterstand ontstaan.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning zullen worden toegewezen. De vordering tegen Uitdehaag q.q. om de ontruiming te gehengen en te gedogen zal ook worden toegewezen. De vordering tot – kort gezegd – betaling van € 575,68 per maand tot aan de ontruiming zal worden toegewezen vanaf 1 juni 2013 en niet, zoals gevorderd na februari 2013, omdat [gedaagden] worden veroordeeld om de huurachterstand tot en met mei 2013 te voldoen.
3.5.
De termijn waarbinnen door [gedaagden] dient te worden ontruimd, zal worden vastgesteld op veertien dagen na betekening van het vonnis.
3.6.
Tegen de gevorderde wettelijke rente is geen verweer gevoerd, zodat die vordering kan worden toegewezen.
3.7.
Woonbedrijf maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten met een beroep op haar brief van 20 november 2012 aan [gedaagde1]. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. Voornoemde brief voldoet niet aan de eisen gesteld in artikel 6:96 lid 6 BW. Het daarin genoemde bedrag is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten zal daarom worden afgewezen.
3.8.
[gedaagden] worden als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure. Woonbedrijf heeft tweemaal GBA kosten van € 3,26 gevorderd. De kantonrechter zal slechts een keer dit bedrag toewijzen. In totaal zal € 190,26 aan explootkosten worden toegewezen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de tussen partijen gesloten huurovereenkomst betreffende het gehuurde gelegen aan het adres [adres] te [woonplaats];
veroordeelt [gedaagden] om de woning binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis met alle zich daarin bevindende personen en goederen te ontruimen en te verlaten en met afgifte der sleutels ter vrije en algehele beschikking van Woonbedrijf te stellen;
veroordeelt [gedaagde1] en [gedaagde2] hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, om aan Woonbedrijf te betalen een bedrag van € 3.456,68, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.878,40 vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van voldoening en te vermeerderen van de wettelijke rente over de openstaande huurpenningen van de maanden maart 2013 en mei 2013 vanaf het moment van opeisbaarheid tot de dag van voldoening;
veroordeelt [gedaagde1] en [gedaagde2] hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, om aan Woonbedrijf te betalen een bedrag van € 575,68 per maand voor elke ingaande maand dat [gedaagden] na 1 juni 2013 de woning niet ter beschikking van Woonbedrijf hebben gesteld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid dezer bedragen tot die der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde1] en [gedaagde2] hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van de procedure, aan de zijde van Woonbedrijf tot heden begroot op € 190,26 aan explootkosten, € 448,- aan griffierecht en € 350,- als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Schollen-den Besten, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2013.