In deze zaak heeft de Ondernemingsraad (OR) van de Gemeente Best een verzoek ingediend bij de kantonrechter, waarin zij betoogt dat de eenzijdig door de Gemeente Best vastgestelde faciliteitenregeling in strijd is met de Wet op de ondernemingsraden (WOR). De OR stelt dat de Gemeente Best een budget heeft vastgesteld dat niet in overeenstemming is met artikel 22 lid 3 van de WOR, met name wat betreft de kosten voor scholingscursussen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de WOR geen mogelijkheid biedt voor eenzijdige vaststelling van een dergelijk budget en dat de Gemeente Best niet bevoegd is om dit te doen. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de door de Gemeente Best vastgestelde uren voor vergaderingen en onderling overleg voldoen aan de wettelijke minima, en dat het verzoek van de OR om extra uren voor de voorzitter en de secretaris niet kan worden toegewezen. De kantonrechter heeft verder geoordeeld dat de Gemeente Best niet verplicht is om een faciliteitenregeling met de OR aan te gaan, en dat de OR niet kan eisen dat de Gemeente Best een nieuwe faciliteitenregeling vaststelt. De beschikking is op 31 oktober 2013 uitgesproken door kantonrechter P.P.M. Rousseau.