ECLI:NL:RBOBR:2013:5923

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 oktober 2013
Publicatiedatum
29 oktober 2013
Zaaknummer
2207263 \ EJ VERZ 13-601
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eenzijdige vaststelling van faciliteitenregeling door Gemeente Best in strijd met de WOR

In deze zaak heeft de Ondernemingsraad (OR) van de Gemeente Best een verzoek ingediend bij de kantonrechter, waarin zij betoogt dat de eenzijdig door de Gemeente Best vastgestelde faciliteitenregeling in strijd is met de Wet op de ondernemingsraden (WOR). De OR stelt dat de Gemeente Best een budget heeft vastgesteld dat niet in overeenstemming is met artikel 22 lid 3 van de WOR, met name wat betreft de kosten voor scholingscursussen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de WOR geen mogelijkheid biedt voor eenzijdige vaststelling van een dergelijk budget en dat de Gemeente Best niet bevoegd is om dit te doen. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de door de Gemeente Best vastgestelde uren voor vergaderingen en onderling overleg voldoen aan de wettelijke minima, en dat het verzoek van de OR om extra uren voor de voorzitter en de secretaris niet kan worden toegewezen. De kantonrechter heeft verder geoordeeld dat de Gemeente Best niet verplicht is om een faciliteitenregeling met de OR aan te gaan, en dat de OR niet kan eisen dat de Gemeente Best een nieuwe faciliteitenregeling vaststelt. De beschikking is op 31 oktober 2013 uitgesproken door kantonrechter P.P.M. Rousseau.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zaaknummer: 2207263 \ EJ VERZ 13-601
Kanton Eindhoven
Zaaknummer: 2207263 \ EJ VERZ 13-601
Beschikking van 31 oktober 2013
in de zaak van:
De Ondernemingsraad van de Gemeente Best,
gevestigd te Best,
verzoeker
gemachtigde: mr. M.J. Vaessen.
tegen:
De publiekrechtelijke rechtspersoon Gemeente Best,
gevestigd en kantoorhoudende te Best,
verweerder,
gemachtigde: mr. G.P.F. van Duren.
Partijen worden hierna genoemd “de OR” en “de Gemeente Best”.

1.De Procedure

Dit blijkt uit het volgende:
het verzoekschrift van 22 juli 2013 met bijlagen genummerd 1 tot en met 15;
het verweerschrift van 23 september 2013;
de mondelinge behandeling die op 3 oktober 2013 heeft plaatsgevonden, ten behoeve waarvan de OR producties genummerd 16 tot en met 21 heeft toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Tussen de Gemeente Best en de OR is in de periode van oktober 2009 tot en met 16 april 2012 een convenant van kracht geweest. De OR en de Gemeente Best zijn vervolgens in overleg getreden om afspraken te maken over het faciliteren van de OR na 16 april 2012.
2.2.
Op 7 mei 2012 heeft de gemeenteraad Best een motie aangenomen inzake de financiële taakstelling van de OR voor de periode 2012-2016. Deze motie houdt in:
(…)Dringt er bij het college op aan te bevorderen dat de WOR-bestuurder en de OR met elkaar een nieuw convenant aangaan waarbij de totale integrale kosten van alle wettelijke en niet wettelijke activiteiten taakstellend worden begrensd tot een maximum van € 195.000,00 per jaar en verzoekt het college in het concept programmabegroting 2013 de meerjarenraming te voorzien een jaarlijks budget voor de OR ten bedrage van € 195.000,00 (…)
2.3.
Tussen partijen hebben voorts diverse overleggen plaatsgevonden en zijn over en weer diverse voorstellen gedaan aangaande de facilitering van de OR. De OR en de Gemeente Best hebben echter geen overeenstemming weten te bereiken.
2.4.
Op 12 december 2012 heeft het college van B&W een eenzijdig besluit genomen inzake de facilitering van de OR. Dit besluit is op 13 december 2012 aan de OR kenbaar gemaakt. Dit besluit houdt, zakelijk weergegeven, in:
- het niet langer ter beschikking stellen van een ambtelijk secretaris, de functie van ambtelijk secretaris is opgeheven;
- een facilitering van uren waarbij per OR-lid 152 uur per jaar beschikbaar is. Deze uren zijn als volgt opgebouwd:
* 60 uur onderling beraad
* 36 uur scholing
* 56 uur vergadertijd
* voor de voorzitter en de secretaris is respectievelijk 142 en 92 uur extra ter beschikking;
- het ter beschikking stellen van een budget voor de ondernemingsraad van € 18.068,00 voor juridisch advies, verblijfkosten en andere zaken;
- voor de vaste VGW-commissie is 446 uur ter beschikking gesteld.
2.5.
De OR heeft op 28 maart 2013 een verzoek ingediend tot bemiddeling dan wel advies bij de Bedrijfscommissie voor de overheid (hierna te noemen: de bedrijfscommissie). Op 21 juni 2013 heeft de Bedrijfscommissie advies uitgebracht. Dit advies houdt, voor zover van belang, het volgende in:
(…) De Kamer LPL adviseert dat zolang partijen er niet in slagen om in gezamenlijkheid afspraken te maken over de facilitering van het OR-werk, de wettelijke minimale vereisten als genoemd in de WOR bepalend zijn. Als partijen opnieuw in gezamenlijkheid afspraken wensen vast te leggen in een convenant dan adviseert de Kamer LPL het volgende. De OR dient op jaarbasis 8 OR-vergaderingen te kunnen beleggen, wat een urenbesteding van 16 uur met zich meebrengt. In totaal dus 72 uur vergadertijd. De voorgestelde 446 uur
voor de VGW-commissie acht de Kamer LPL redelijk. Het budget van € 18.068,-- acht de Kamer LPL ook redelijk, mits de kosten van scholingscursussen niet zijn opgenomen in het budget. De beschikbare uren voor de voorzitter en de secretaris dienen ruimer te worden gebudgetteerd in verband de opheffing van de functie van ambtelijk secretaris. Als leidraad dient daarbij te gelden hetgeen gebruikelijk is in omliggende gemeentes (…)
2.6.
Op 16 juli 2013 heeft het college van B&W de OR laten weten het advies van de Bedrijfscommissie naast zich neer te leggen.

3.Inleiding

Het verzoek
3.1.
De OR verzoekt de kantonrechter voor recht te verklaren dat de eenzijdig door de Gemeente Best vastgestelde faciliteitenregeling in strijd is met het bepaalde in artikel 22 lid 3 van de WOR, voor zover het betreft het opnemen van de kosten die samenhangen met scholingscursussen in het beïnvloedbaar budget van € 18.086,00. Daarnaast verzoekt de OR om voor recht te verklaren dat de OR voor de vervulling van zijn taak de volgende faciliteiten redelijkerwijs nodig heeft bovenop de door de Gemeente Best vastgestelde faciliteiten:
- het kunnen beleggen van 8 extra OR-vergaderingen op jaarbasis, hetgeen qua tijdsbesteding neerkomt op 16 uur extra per lid, hetgeen neerkomt op 144 uur extra voor de gehele OR;
- het ter beschikking stellen van extra uren voor de voorzitter en de secretaris als compensatie voor het wegvallen van de ambtelijk secretaris;
- het ter beschikking stellen aan de OR van een beïnvloedbaar budget van € 18.086,=.
Tot slot verzoekt de OR de kantonrechter om te bepalen dat de Gemeente Best samen met de OR een nieuwe faciliteitenregeling dient vast te stellen overeenkomstig en met inachtneming van het advies van de Bedrijfscommissie van 21 juni 2013.
3.2.
De OR legt aan zijn vordering ten grondslag dat het door de Gemeente Best genomen eenzijdig besluit in strijd met de WOR is genomen. Daarnaast is de OR van mening dat de door de Gemeente Best vastgestelde faciliteiten, onvoldoende zijn voor een goede vervulling van zijn taken. Daarbij doelt de OR met name op de hoogte van het beïnvloedbaar budget, het wegvallen van de functie van ambtelijk secretaris zonder enige compensatie en het aantal vergaderuren.
Het verweer
3.3.
De Gemeente Best betwist dat het door de Gemeente Best eenzijdig genomen besluit in strijd is met de WOR. Daarnaast wijst zij erop dat de scholingskosten vanaf 19 juli 2013 niet langer uitgesloten zijn van het beïnvloedbaar budget zoals bedoeld in artikel 22 lid 4 WOR. Voorts stelt de Gemeente Best zich op het standpunt dat de vastgestelde faciliteiten voldoende zijn voor een goede vervulling van de taken van de OR.

4.De beoordeling

4.1.
Tijdens de comparitie hebben de OR en de Gemeente Best hun standpunten nader toegelicht. Op hetgeen door partijen in de processtukken en tijdens de mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht zal de kantonrechter, voor zover van belang, hierna ingaan.
Eenzijdig besluit
4.2.
De kantonrechter dient allereerst de vraag te beantwoorden of het op 12 december 2012 eenzijdig door de Gemeente Best genomen besluit inzake het beïnvloedbaar budget in strijd met de WOR is genomen. De kantonrechter begrijpt dat, nu partijen er samen niet uit zijn gekomen, de Gemeente Best eenzijdig een budget als bedoeld in artikel 22 lid 3 WOR heeft willen vaststellen. Echter, de WOR geeft geen mogelijkheid om een dergelijk budget eenzijdig vast te stellen. Indien partijen gezamenlijk niet tot overeenstemming kunnen komen dient artikel 22 lid 1 WOR als uitgangspunt te worden genomen (zie hierna onder overweging 4.15). Reeds om die reden is het eenzijdig besluit in strijd met de WOR genomen.
4.3.
Daar komt bij dat de Gemeente Best ter comparitie heeft verklaard dat het budget een totaal bedrag betreft en dat de kosten voor scholing hierin zijn begrepen. Op het moment dat de Gemeente Best het besluit nam was het echter, op grond van artikel 22 lid 3 WOR juncto artikel 18 WOR, niet toegestaan om in het budget ook de kosten van scholing en vorming op te nemen. Ook om die reden is het op 12 december 2012 door de Gemeente Best genomen besluit in strijd met de WOR genomen.
4.4.
Gezien vorenstaande kan het verzoek van de OR, om voor recht te verklaren dat de eenzijdig door de Gemeente Best vastgestelde faciliteitenregeling in strijd is met het bepaalde in artikel 22 lid 3 WOR, voor zover het betreft het opnemen van de kosten die samenhangen met scholingscursussen in het beïnvloedbaar budget, worden toegewezen.
Extra faciliteiten
4.5.
De OR heeft daarnaast verzocht om een verklaring voor recht dat de OR voor de vervulling van zijn taak een aantal extra faciliteiten nodig heeft bovenop de door de Gemeente Best vastgestelde faciliteiten. De kantonrechter zal, voor zover dit mogelijk is, beoordelen of de Gemeente Best op grond van de WOR voldoende faciliteiten aan de ondernemingsraad toekent dan wel meer faciliteiten dient toe te kennen. De faciliteiten zoals die in het verzoekschrift staan genoemd, te weten de vergaderuren, compensatie in verband met het wegvallen van de functie van ambtelijk secretaris en het beïnvloedbaar budget, zullen hierna afzonderlijk worden besproken.
vergaderuren
4.6.
De OR stelt zich op het standpunt dat te weinig uren beschikbaar zijn gesteld voor het beleggen van vergaderingen. De OR verwijst naar het advies van de bedrijfscommissie en voert aan dat per OR-lid op jaarbasis 16 uur extra vergadertijd ter beschikking moet worden gesteld. De uren voor onderling beraad zijn volgens de OR niet voor dit soort vergaderingen bedoeld. Ter onderbouwing heeft de OR zijn reglement, een overzicht van actuele onderwerpen binnen de organisatie en een overzicht van het aantal beschikbare uren voor OR-leden in omliggende gemeentes overgelegd.
4.7.
Volgens de Gemeente Best voldoet het vastgestelde aantal vergaderuren aan de wettelijke norm. Indien de OR behoefte zou hebben aan extra interne OR-vergaderingen kan volgens de Gemeente Best gebruik worden gemaakt van de begrote uren voor onderling beraad.
4.8.
De kantonrechter overweegt dat op grond van hetgeen is bepaald in artikel 18 lid 1 en lid 2 WOR het aantal vrije uren voor beraad, overleg en scholing door de OR en de ondernemer gezamenlijk dient te worden vastgesteld. Ondernemer en OR zijn daarbij in hun keuze vrij, met dien verstande dat zij niet beneden de in het vierde lid van artikel 18 WOR genoemde norm van 60 uur per jaar kunnen gaan. Onbetwist staat vast dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over het aantal vrije uren voor zover het de vergaderuren betreft. Bij gebreke van overeenstemming heeft de kantonrechter de geschilbeslechtende bevoegdheid. Daarbij dient als maatstaf het aantal uren dat redelijkerwijze nodig is voor de vervulling van de taak.
4.9.
De kantonrechter stelt voorop dat de Gemeente Best in totaal 116 uur per OR-lid beschikbaar heeft gesteld voor overleg en beraad. Dit voldoet aan de wettelijke minimum norm van artikel 18 lid 4 WOR. Anders dan de OR heeft aangevoerd kan onderling beraad ook overleg met alle leden van de OR betreffen. De uren die door de Gemeente Best voor onderling beraad beschikbaar zijn gesteld zouden dan ook kunnen worden gebruikt om interne OR-vergaderingen te houden. De OR heeft voorts onvoldoende onderbouwd waarom 116 uur per OR-lid voor overleg en beraad niet genoeg is voor het vervullen van zijn taak. Het enkel overleggen van gegevens over de beschikbare uren in omliggende gemeentes en een lijstje met actuele onderwerpen is daartoe onvoldoende. Het had op de weg van de OR gelegen zijn standpunt nader te concretiseren hetgeen hij heeft nagelaten. In dit licht bezien komt het aantal door de Gemeente Best beschikbaar gestelde uren voor vergaderingen en onderling overleg de kantonrechter redelijk voor. De vordering van de OR, voor zover die ziet op de extra uren voor vergaderen, zal daarom worden afgewezen.
Wegvallen functie ambtelijk secretaris
4.10.
De OR heeft voorts aangevoerd dat het wegvallen van de functie van ambtelijk secretaris dient te worden gecompenseerd zodat voor de voorzitter en de secretaris meer uren beschikbaar moeten worden gesteld. Ter onderbouwing verwijst de OR naar het advies van de bedrijfscommissie en legt hij het functieprofiel van de ambtelijk secretaris over.
4.11.
De Gemeente Best stelt zich op het standpunt dat een ambtelijk secretaris geen verplichte voorziening is en dat dit dus ook niet hoeft te worden gecompenseerd met extra uren voor de voorzitter en de secretaris. Daarnaast voert de Gemeente Best aan dat de OR zijn standpunt, dat compensatie noodzakelijk is, onvoldoende heeft gemotiveerd.
4.12.
Met de Gemeente Best is de kantonrechter van oordeel dat door de OR onvoldoende is onderbouwd waarom er extra uren nodig zijn ter compensatie van het wegvallen van de functie van ambtelijk secretaris. De kantonrechter begrijpt dat door het wegvallen van de functie werkzaamheden moeten worden overgenomen. De OR heeft alleen niet inzichtelijk gemaakt hoeveel extra werk het wegvallen van de functie van ambtelijk secretaris met zich brengt en welke werkzaamheden moeten worden overgenomen. Voorts is niet geconcretiseerd waarom de extra werkzaamheden niet binnen de reeds toegekende uren kunnen worden verricht.
4.13.
Gezien vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de thans vastgestelde extra uren voor de voorzitter en de secretaris (142 uur voor de voorzitter en 92 uur voor de secretaris) onvoldoende zouden zijn. Het verzoek van de OR om ter compensatie nog meer extra uren toe te kennen aan de voorzitter en de secretaris kan daarom niet worden toegewezen.
Beïnvloedbaar budget
4.14.
De OR heeft verzocht voor recht te verklaren dat aan de OR een beïnvloedbaar budget van € 18.086,00 moet worden toegekend. Partijen verschillen van mening over de vraag of de kosten van scholing in dit budget vallen.
4.15.
Op grond van artikel 22 lid 1 WOR is de hoofdregel dat de kosten welke redelijkerwijze nodig zijn voor de vervulling van de taak van de OR en zijn commissies voor rekening van de ondernemer komen. Lid 3 van artikel 22 WOR geeft als subregel aan dat ondernemer en OR een bedrag overeen
kunnenkomen dat de OR naar eigen inzicht kan besteden.
4.16.
Onbetwist staat vast dat tussen partijen gezamenlijk geen budget in de zin van artikel 22 lid 3 WOR is overeengekomen. Zoals in 4.2 reeds is overwogen kan de ondernemer een dergelijk burget ook niet eenzijdig vaststellen. Derhalve dient te worden teruggevallen op de hoofdregel van artikel 22 lid 1 WOR en moet de ondernemer de kosten betalen die redelijkerwijze noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taak van de OR en de commissies. Hieronder vallen in ieder geval de vergaderkosten, de secretariaatskosten en de reiskosten maar ook de kosten voor scholing en vorming. De kosten voor het raadplegen van een deskundige en van het voeren van rechtsgedingen vallen hier niet onder. Deze kosten komen op grond van artikel 22 lid 2 van de WOR voor rekening van de ondernemer, mits de ondernemer daarover vooraf is geïnformeerd.
4.17.
De kantonrechter komt geen bevoegdheid toe om een budget in de zin van artikel 22 lid 3 WOR vast te stellen. Normaal gesproken is het zo, dat de OR de kantonrechter verzoekt te beslissen wat redelijkerwijze noodzakelijk is,
nadatde ondernemer bezwaar maakt tegen het dragen van bepaalde kosten. Wanneer de ondernemer niet betaalt kan hij ex artikel 36 van de WOR tot naleving van zijn draagverplichting worden veroordeeld.
4.18.
Voor zover het budget zoals dat door de Gemeente Best is vastgesteld dient te worden gezien als een voorschot aan de OR waarvan de OR in voorkomende gevallen kosten kan betalen, merkt de kantonrechter op dat de ondernemer niet kan worden veroordeeld tot het betalen van dergelijke voorschotten.
4.19.
Gezien vorenstaande dient de vordering van de OR om te verklaren voor recht dat aan hem een beïnvloedbaar budget van € 18.086,= ter beschikking wordt gesteld, te worden afgewezen.
nieuwe faciliteitenregeling
4.17.
Tot slot heeft de OR de kantonrechter verzocht te bepalen dat de Gemeente Best met de OR een nieuwe faciliteitenregeling vast dient te stellen. Een dergelijke regeling moet worden gezien als een ondernemingsovereenkomst in de zin van artikel 32 lid 2 WOR. Dit betekent dat de OR en de Gemeente Best een faciliteitenregeling samen overeen moeten komen. De Gemeente Best is niet verplicht een faciliteitenregeling met de OR aan te gaan en kan daartoe dus door de kantonrechter ook niet worden veroordeeld. Dit verzoek zal derhalve worden afgewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
Verklaart voor recht dat de eenzijdig door de Gemeente Best vastgestelde faciliteitenregeling in strijd is met het bepaalde in artikel 22 lid 3 van de WOR, voor zover het betreft het opnemen van de kosten die samenhangen met scholingscursussen in het beïnvloedbaar budget van € 18.086,=;
Wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.P.M. Rousseau, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2013.